Roia: een signaal van hoop en menselijkheid in Syrië
Hoe een jonge en allerminst roekeloze Syrische 'nerd' bijna per ongeluk een gedreven activist en wereldburger werd: dat is het verhaal van Khaled Shaaban (34), drijvende kracht achter Roia. Deze Syrische ICT-organisatie zorgt in oorlogsgebied voor internet, telecommunicatie, software en computercursussen, en redt daarmee levens. Onlangs was hij in Nederland. 'Wij hadden geen missie, de omstandigheden hebben ons gevormd.'
Ooit leidde Khaled Shaaban het leven van een typische risicomijdende Syriër. Stel geen vervelende vragen, dan krijg je geen vervelende antwoorden. Steek je nek niet uit, dan heb je het zo slecht nog niet. Een gezapig leventje onder de knoet van de moekhabaraat – de geheime politie – en de alomtegenwoordige, bordkartonnen beeltenissen van vader en zoon Assad.
Maar toen was daar die vrijdag 15 april 2011, door opposanten van het regime uitgeroepen tot ‘dag van de woede’. Duizenden zogenaamde onruststokers waren al een maand aan het betogen tegen Bashar al-Assad. Tegen zijn zin was Khaled die vrijdag getuige van weer zo’n grote demonstratie, vlakbij zijn woning, aan de rand van de stad. Ineens ontstond er groot tumult in de menigte, mensen begonnen te rennen, en Khaled werd meegesleept. Toen gebeurde het: twee levenloze lichamen rolden zomaar in zijn richting. Ze waren van een pick-up gevallen die in razende vaart gewonde betogers naar het ziekenhuis bracht. ‘In een oogopslag zag ik dat de mannen die voor mijn voeten vielen dood waren. En op dat moment veranderde alles voor me.’
Het stemmetje dat al enige tijd hinderlijk in zijn achterhoofd prevelde, drong zich nu onstuitbaar naar de voorgrond. ‘Stepping out of the box’: een modieuze uitdrukking, maar dat was wat er met hem gebeurde. Hij verliet de schijnveiligheid van zijn bestaan om er nooit meer terug te keren.
En nu zit hij dan, zo’n kleine acht jaar later, als 34-jarige ICT-activist in een hotellobby in Den Haag, en geeft hij een interview over de ideële Syrische ICT-organisatie Roia, waarvan hij een van de drijvende krachten is. Het vraaggesprek maakt deel uit van een kleine tournee die hem ook langs mogelijke geldschieters, beleidsambtenaren en ambassadeurs zal voeren.
Ze zijn hem niet aan te zien, de krachtproeven die hij sinds die gedenkwaardige dag in april 2011 heeft moeten doorstaan – de verschrikkingen van een Syrische gevangenis, de dagelijkse bombardementen, de martelende angst. Khaled Shaaban maakt een buitengewoon energieke, begeesterde en opgeruimde indruk. Stilaan is hij zich een wereldburger gaan voelen, met een onverzadigbare nieuwsgierigheid naar oorden waarvan hij zich het bestaan nog niet zo lang geleden amper bewust was, maar die hij inmiddels allemaal heeft bezocht: Cambodja, de Filippijnen, Vietnam.
En nu dus, voor het eerst, Europa.
Nederland mocht hij pas na een derde visumaanvraag in, terwijl het juist hier is dat Roia als stichting ingeschreven staat: met dank aan de bemiddeling van sympathisanten als de prominente Bahreinse bugerrechtenactiviste Esra’a al-Shafei en de Nederlandse arabiste en ‘cultuurmakelaar’ Dafne van Baarle, die voorzitter is van het bestuur waarvan Khaled ook deel uitmaakt. Hoe dat zit? De organisatie, die het levenslicht zag in omsingeld, geïsoleerd en door vaatbommen bestookt rebellengebied, is inmiddels zo groot gegroeid dat ze behoefte heeft aan een gunstig fondsenwervingsklimaat, zoals dat in Nederland bestaat.
Het zoete gif van de Arabische lente
Hoe anders keek Khaled ooit tegen het leven aan. Een paar weken voor het beslissende incident met de twee lijken vertelde een vriend hem dat de Arabische Lente misschien naar Syrië was gekomen. Hij reageerde onthutst. ‘Ik hoopte dat het niet waar was. Wat ging er nu allemaal gebeuren? Hoe zou het gaan met mijn gezin, mijn werk?’
De weken daarop maakte hij zichzelf wijs dat Syrië immuun was voor het zoete gif van de Arabische lente. ‘Wij hadden die hier niet nodig, hield ik mijzelf voor. Ik luisterde vooral naar berichten van het Syrische regime, liet me daardoor geruststellen, hield me doof voor andere geluiden. Tegelijkertijd begon dat stemmetje in mijn achterhoofd te zeuren dat er iets niet klopte, dat de hele manier waarop dit land jarenlang was geregeerd niet deugde, ook al had ik me daar nooit echt in verdiept. Maar ik was bang.’
De revolutie vóór de revolutie
Khaled Shaabans achtergrond is bescheiden. Hij groeide op in Jobar, een buitenwijk van Damascus. Na zijn lagere school moest hij geld gaan verdienen. Hij leerde, veertien jaar oud, het vak van kleermaker en timmerman, maar toen hij voor het eerst een computermuis zag, begreep hij pas waarvoor hij in de wieg was gelegd. ‘Het was in de computerwinkel van een zakenrelatie van mijn grootvader. Ik moest daar dozen uitpakken en zo, toen mijn oog op zo’n ding viel. Geen idee wat het was, maar het trok me onweerstaanbaar aan.’
‘Ik luisterde vooral naar berichten van het Syrische regime, liet me daardoor geruststellen, hield me doof voor andere geluiden. Tegelijkertijd begon dat stemmetje in mijn achterhoofd te zeuren dat er iets niet klopte.’
Binnen een jaar streefde hij als zestienjarige de bedrijfsleider voorbij in IT-kennis. Hij leerde computers assembleren, specialiseerde zich in netwerkarchitectuur, werd zelfs het hacken meester, kortom: in no time was hij een volleerde nerd, in een regio waar IT aan het begin van dit millennium nog in de kinderschoenen stond. Maar al snel zou de gemiddeld heel jonge bevolking van het Midden-Oosten inzien dat de digitale snelweg de weg naar een beetje vrijheid was. Khaled Shaaban bevond zich in de voorhoede van deze revolutie, die aan de Syrische revolutie vooraf ging. Toen deze laatste uitbrak, zat hij echter in de achterhoede. Hij was inmiddels IT-manager, had een gezin met een pasgeboren kind, boerde goed. Hij wilde beschermen wat hij had, en dat beïnvloedde zijn kijk op het bewind: het was misschien niet lief, maar je wist tenminste wat je eraan had.
De Techneut van Syrië
Niet alleen de confrontatie met de twee doden, ook de daaropvolgende, wekenlange detentie van zijn broer zorgden ervoor dat het in zijn hoofd ging kantelen. ‘Via betaalde informanten wisten we dat zijn medegevangenen hem dagelijks hoorden schreeuwen, dat hij dus werd gemarteld. Het was mij volkomen duidelijk welke kant ik moest kiezen. Maar ik was nog steeds vreselijk bang. Ik had niet de moed om mee te demonstreren, al wilde ik wel heel graag iets doen. Vrij snel kwamen mensen naar me toe met de vraag of ik hun mobiele telefoons kon beveiligen en hun laptops versleutelen. Prima, daar draaide ik mijn hand niet voor om, en zo kreeg ik in het activistencircuit al snel de codenaam Sham tiqani – de Techneut van Syrië. Heel eervol, maar ik vond mezelf nog steeds een lafaard. De doodsverachting van anderen vervulde me met ontzag. Die kon ik niet opbrengen.’
‘Ik had niet de moed om mee te demonstreren, al wilde ik wel heel graag iets doen.’
De kiem voor Roia werd gelegd toen Khaled een andere tiqani ontmoette, met wie hij de eerste – gesmokkelde – apparaten voor de ontvangst van internetsatellieten installeerde, teneinde de IT-infrastructuur van het regime te omzeilen. Al snel waren er ingrijpender oplossingen nodig, omdat Damascus tegen die tijd de telecommunicatie op het platteland afsneed, wat betekende: geen internet, geen telefoon, niets. En dus installeerden Khaled en zijn medestanders gelijktijdig apparaten op het platteland en in de hoofdstad, en lieten die met elkaar ‘praten’. Zo dirigeerden ze het internet vanuit vijandelijk territorium naar degenen die het het hardst nodig hadden: ziekenhuizen vooral, die op deze manier in contact bleven met elkaar, maar ook met de buitenwereld – als humanitaire stem die kon vertellen wat er zich in Syrië afspeelde.
‘Ondertussen was ik nog altijd maar een parttime activist,’ zegt Shaaban. ‘Ik had mijn baan in Damascus niet opgegeven. Maar dat duurde niet lang meer.’
Afscheid van het parttime activisme
Het tweede kantelpunt deed zich voor na zijn arrestatie bij een checkpoint waar veel mensen op een dag werden opgepakt als vergelding voor de ontvoering van een sluipschutter door rebellen. De behandeling die hij en andere arrestanten in de gevangenis kregen was wreed, maar niet zo gruwelijk als van degenen tegen wie een concrete verdenking bestond. Hij werd geblinddoekt, geslagen, met velen in zo’n krappe ruimte opgesloten dat niemand er een dragelijke houding voor zichzelf kon vinden; hij werd aan psychologische marteling onderworpen met dreigementen van een aanstaande executie; hij voelde dat de dood dichtbij was, zag mensen ook echt doodgaan, of voor zijn ogen gek worden. ‘En toch werd mij moed ingesproken door gevangenen die wisten dat hun lot was bezegeld, dat ze nooit meer vrij zouden komen. Dat was ongelooflijk.’
Nauwelijks minder opzienbarend, voor een buitenstaander, was de conclusie die Khaled Shaaban trok toen hij weer vrijkwam. ‘Ik zei tegen mijn kameraden: goed dat we dit hebben meegemaakt. Nu weten we dat parttime activisme niet genoeg is. Dit bewind krijgen we alleen weg als we ons daar fulltime aan wijden. Dit gaat niet eens meer om vrijheid, het gaat om goed en kwaad. Het gaat niet zozeer meer om politieke eisen, zoals de opheffing van de noodtoestand, of om idealen als vrijheid van meningsuiting, maar om fundamentele menselijkheid. Om alles waar dit regime niet voor staat. Het gaat om hen die sterven, om menselijk lijden.’
‘Dit gaat niet eens meer om vrijheid, het gaat om goed en kwaad. Het gaat niet zozeer meer om politieke eisen, zoals de opheffing van de noodtoestand, of om idealen als vrijheid van meningsuiting, maar om fundamentele menselijkheid.’
Khaled had nog nooit van mensenrechten gehoord, maar op dat moment werd hij een mensenrechtenactivist. Fulltime, wel te verstaan. Hij zegde zijn baan op, stuurde zijn gezin naar Jordanië, verhuisde naar rebellengebied in de oostelijke Ghouta, ofwel het oostelijke deel van het landelijk gebied dat in het oosten en zuiden aan Damascus grenst. ‘Ik en andere technici zetten er ons eerste officiële project op, het emergency medical system, een telecommunicatiesysteem dat medische hulpdiensten in staat stelt snel te reageren op noodgevallen.’ Er was contact met buitenlandse donoren, terwijl ook de in Istanbul zetelende Syrische Nationale Raad financieel bijsprong.
De angst werd niet minder, integendeel: ‘Ik was nu niet meer bang dat ik zou worden gearresteerd, maar dat ik zou sterven.’
Shaaban en zijn medewerkers, inmiddels acht man sterk, installeerden zendmasten die internet per satelliet konden ontvangen, waardoor de hele regio online bleef: gratis nog wel. Medio 2013 werd de mast verwoest door het regime, waarop ze die herbouwden, met een reservemast erbij, plus een minder makkelijk detecteerbaar signaal. Het was leven onder extreem gevaarlijke omstandigheden, en misschien dat er juist daarom wat werd afgelachen. ‘Ze bombardeerden niet alleen onze masten, maar ook ons kantoor. Op een nacht viel er een vaatbom vlak naast de ruimte waar we sliepen. We sprongen op, renden naar een aangrenzend vertrek, keken elkaar aan, stelden vast dat iedereen nog leefde, en vielen onmiddellijk weer in slaap, want we verkeerden voortdurend op de rand van uitputting. We hebben er nog vaak hartelijk om gelachen – voor een buitenstaander misschien moeilijk te begrijpen.’
Geschapen door behoeften
In 2013 kreeg hij een uitnodiging van Europese donoren om naar Istanbul te komen voor overleg. Bedoeling was de organisatie, die toen nog alleen ‘technisch bureau’ heette, meer handen en voeten te geven. Het was ook een gelegenheid zijn gezin weer eens te zien, want dat zou zonder problemen van Jordanië naar Turkije kunnen reizen. Hem stond een veel gevaarlijker tocht te wachten. De afstand tot de Turkse grens bedroeg zo’n 350 kilometer. Er was een auto beschikbaar, maar het kostte hem uiteindelijk een week om er te komen. Een groot deel van de reis voltrok zich ‘s nachts, te voet. Eén keer liepen hij en zijn escorte in een hinderlaag van het leger. Ze overleefden het door zich doodstil te houden en de verleiding te weerstaan terug te schieten – dan had de vijand ze precies kunnen lokaliseren.
Eenmaal in Turkije kostte het hem moeite de vervreemdende grauwsluier van de oorlog van zich af te werpen. ‘Het schokte me om mensen onbekommerd over straat te zien lopen, en te ervaren hoe alles op een normale manier werkte.’ In Istanbul leidde het overleg met donoren tot een uitbreiding van activiteiten en tot de naamsverandering in Roia – ‘visie’ in het Arabisch. ‘Die visie kregen we nu ook pas echt. Toen we begonnen, hadden we helemaal geen missie, geen doelstelling, geen vooropgezet idee, we deden gewoon wat kennelijk nodig was, wat de mensen van ons vroegen. Vandaar dat wij ons geen van allen willen opwerpen als oprichter van de organisatie. Het zijn de behoeften, de omstandigheden, die ons hebben geschapen en gevormd, we zijn er vanzelf ingerold.’
‘Toen we begonnen, hadden we helemaal geen missie, geen doelstelling, geen vooropgezet idee, we deden gewoon wat kennelijk nodig was, wat de mensen van ons vroegen.’
In Istanbul leerden professionals in de humanitaire sector Khaled Shaaban om plannen te maken, subsidies aan te vragen, een strategie uit te stippelen. ‘Van een informeel clubje mensen die noodhulp verleenden op basis van de vaardigheden die ze toevallig hadden, werden we een bedrijf dat ICT op zo veel mogelijk manieren wil gebruiken om het leven in een crisis- en conflictgebied te verbeteren. We gingen ICT-opleidingen opzetten om mensen aan een bron van inkomsten te helpen. Het doet er immers niet toe vanuit welke plek IT-freelancers werken, dat kan overal zijn, zelfs Syrië. Met ICT kan bovendien de positie van vrouwen aanzienlijk worden verbeterd. Ze worden er onafhankelijker door. Gendergelijkheid is binnen onze club zelf de gewoonste zaak van de wereld, vandaar dat we niet geneigd zijn ons erop te laten voorstaan. Maar daarom mogen we nog niet vergeten die als speerpunt van ons beleid te presenteren, want met de positie van vrouwen in het Midden-Oosten is het in het algemeen allesbehalve florissant gesteld. Ten slotte zijn we online activisme gaan faciliteren en hebben we managementsoftware ontwikkeld voor lokaal burgerbestuur en ziekenhuizen. We hebben, kortom, geleerd om verder te kijken dan onze neus lang is, om te zorgen voor continuïteit.’
De lokroep van het normale leven
Ondertussen speelde zich in Khaleds hoofd een pijnlijk proces af. ‘Mijn verblijf in Turkije bracht mij weer in aanraking met wat je ‘het normale leven’ zou kunnen noemen. En toen dacht ik: waarom zou ik geen normaal leven mogen hebben? Ik had een gezin, wilde mijzelf verder scholen. Haast mijn hele familie was naar Europa geëmigreerd en spoorde mij aan om ook te komen. Het was een hele aantrekkelijke optie. Tegelijkertijd stuurden mijn vrienden in Syrië, die niets wisten van mijn twijfels, mij voortdurend berichten over wat ze nu weer allemaal voor elkaar hadden gekregen. Uiteindelijk kon ik ze niet in de steek laten. Morele plicht? Zover wil ik niet gaan. Hogere taak? Dat zeker ook niet. Het was uiteindelijk een kwestie van loyaliteit aan een groep individuen. En misschien was Roia ook wel een beetje mijn baby geworden.’
Khaled keerde echter niet terug naar Syrië. Hij bleef vanuit Istanbul sturing geven aan de organisatie, kwam aan het hoofd te staan van een ngo (‘iets waarvan ik vroeger dacht dat je het kon eten’), wierf fondsen, maakte beleid. Zo ging dat een paar jaar door, totdat de oorlog Roia vorig jaar met reusachtige handen optilde en aan barrels smeet: Syrische troepen veroverden met Russische steun de gehele oostelijke Ghouta. Aan alle activiteiten van Khaleds organisatie kwam een einde. De materiële schade was immens. Nog erger was dat een aantal medewerkers omkwam. De rest vluchtte met tienduizenden anderen naar oostelijk Aleppo en Idlib, dat nog in handen was van rebellen en waar Roia zo goed en zo kwaad als het ging zijn programma’s hervatte. ‘Als we iets hebben geleerd, is het om verliezen te incasseren,’ zegt Khaled, waarbij hij ook refereert aan het rebellengezag in het gebied, dat van gematigd tot minder gematigd islamistische snit was en Roia het werken soms onmogelijk maakte wegens vermeende sympathieën voor westerse vijanden.
De actieradius van de organisatie in Syrië is dus aanzienlijk gekrompen. Tegelijkertijd lijkt ze Syrië te zijn ontgroeid. Roia biedt inmiddels de twee miljoen Syrische vluchtelingen in Turkije ook ICT-cursussen aan, alsmede aan armlastige Turkse burgers, om scheve blikken te voorkomen. Zo krijgen beide groepen toegang tot buitenlandse markten die meer perspectief bieden dan de Turkse markt. Verder zijn er plannen om in Jemen en Irak activiteiten te ontplooien, kortom: om in elk ernstig crisisgebied in het Midden-Oosten een positieve bijdrage te leveren.
Zou Roia eventueel bereid zijn te werken in delen van het land die onder controle staan van Assad? Die vraag zou Khaled enkele jaren geleden nog met een ferm ‘nee’ hebben beantwoord, Nu denkt hij er anders over. ‘Sinds ik in Turkije woon, bekijk ik de zaken genuanceerder en besef ik dat de revolutie niet in een religie mag ontaarden. Wij zijn in essentie geen politieke organisatie. Toen ik in nog in Syrië zat, was ik geneigd te denken in termen van goed en kwaad, met vrijwel niets daartussen. Burgers die achter Assad stonden, waren een deel van een probleem.’ En impliciet refererend aan zijn eigen positie, bij het uitbreken van de revolutie: ‘Veel van deze mensen zullen pragmatische redenen hebben voor hun steun. Bovendien: hoe krijg je ze achter je beginselen, als je de deur voor ze dichthoudt? Nee, het voornaamste probleem is dat we het regime niet kunnen vertrouwen.’
Het slechten van de muur van angst
Dat regime lijkt het pleit echter wel te hebben beslecht. Hoe ziet hij de toekomst van Syrië? Hééft het land wel een toekomst? ‘Luister,’ zegt Khaled op indringende toon. ‘Landen als Cambodja en Vietnam hebben ook ontstellende verliezen geleden, en bestaan nog steeds. Als Syrië als land overleeft, is dan geen historisch unicum. En het zal je misschien verbazen wat ik zeg, maar wat mij betreft is de Syrische revolutie ten einde, en is ze een succes geweest. De Syrische revolutie ging namelijk niet alleen om territorium, of om politieke macht, maar vooral ook om de cultuur. Die cultuur van dingen voor lief nemen, daarmee is afgerekend. De revolutie ging om het slechten van de muur van angst. We hebben geleerd om voortaan kritisch te zijn, we durven nu nee te zeggen. Het bewind zal zich nooit meer zo onbedreigd voelen als voorheen.’
‘Wat mij betreft is de Syrische revolutie ten einde, en is ze een succes geweest.’
Maar betekent dat dan niet de Syriërs nog meer repressie te wachten staat dan voorheen? ‘Op de lange duur zal dat het regime niet helpen. De mensen hebben nu basisbehoeften, en daaraan geven ze prioriteit. Ze hebben eten, drinken, kleding en een dak boven hun hoofd nodig. Zodra in dit alles in redelijke mate is voorzien, keert de roep om politieke vrijheid terug. Ik vergelijk mijn land wel eens met een lichaam: dat is jarenlang vergiftigd. De revolutie heeft dat gif uitgedreven, maar uiteraard ging dat gepaard met zweren, ontstekingen, pus en koorts. Nu krijgt dat lichaam antibiotica en verkeert het in een soort coma, waarin het bezig is zichzelf te helen. Hoe lang dat helingsproces zal duren, weet niemand. Er zijn kolossale bedragen en inspanningen nodig voor de wederopbouw. Dus als je mij vraagt: heeft Syrië een toekomst? Dan zeg ik ja. Maar ik kan je onmogelijk zeggen wanneer die toekomst begint.’
Deel dit bericht via
Recente reacties