Sjeik Ibrahim Ibn Abdallah, een ‘deelnemende waarnemer’ in Syrië en Libanon (1)
De Zwitser Johann Ludwig Burckhardt (1784–1817) is vooral bekend door zijn herontdekkingen van de historische stad Petra (Jordanië) en het tempelcomplex van Abu Simbel (Egypte). Hoewel hij de lang als verloren beschouwde stad Petra al in 1812 ontdekte, hielden zijn opdrachtgevers in Londen deze sensatie lange tijd geheim; Burckhardt was namelijk als Sjeik Ibrahim Ibn Abdallah op een geheime missie voor de British Association for the Discovery of the Interior Parts of Africa – kort de African Association genoemd. Burckhardts kennis van Syrië, Libanon, Jordanië en Egypte werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Britse inlichtingendienst nog steeds gebruikt.
‘Ik verliet Aleppo in de middag; na een half uur kwam ik aan in het miserabele dorpje Sheikh Anszary, waar ik afscheid nam van mijn waardevolle vrienden, de heren Barker en Van Masseyk, de Engelse en Nederlandse Consul in eredienst van hun landen. Ik passeerde twee grote waterreservoirs genaamd Djob Mehawad en Djob Emballat en bereikte na ongeveer twee uur de karavanserai Khan Touman bij het plaatsje met dezelfde naam, gelegen aan de Koeyk – Aleppo-rivier. De karavanserai is in slechte staat; de Pasha’s denken er niet meer aan om openbare gebouwen te repareren.’
Zo begint het bericht van Johann Ludwig Burckhardt over zijn reis van februari tot en met maart 1812 aan zijn superieuren in Londen, dat pas meer dan tien jaar later in gedrukte vorm zal verschijnen als het hoofdstuk Journal of a Tour from Aleppo to Damascus, through the Valley of the Orontes and Mount Libanus in het werk Travels in Syria and the Holy Land (1822).
Een ontdekker tegen wil en dank
Dat Burckhardts vrienden John Barker en Jan van Masseyk buiten de stad Aleppo afscheid nemen heeft een reden. Burckhardts missie is uiterst geheim en ook duur. De British Association for the Discovery of the Interior Parts of Africa (African Association), stond onder leiding van Sir Joseph Banks, de voorzitter van de Engelse Royal Society. (Banks maakte naam tijdens de natuurhistorische expeditie in 1766 naar Newfoundland en Labrador en hij nam deel aan de eerste grote reis van kapitein James Cook (1768–1771). De African Association betaalde deze onderneming en had veel geld in de jongeman geïnvesteerd.
In 1812 was Burckhardt al drie jaar in Aleppo om zich voor te bereiden op zijn eigenlijke taak: voor de Engelsen de route van Caïro naar Timboektoe onderzoeken en van daaruit naar de monding van de Niger. Al zijn voorgangers waren bij dezelfde missie om het leven gekomen: door ziekte of moord. Burckhardt had Banks ervan kunnen overtuigen dat het doel alleen bereikt kon worden door een perfecte dekmantel aan te nemen, de taal en gebruiken onberispelijk te beheersen en zelfs het geloof – de islam – te internaliseren. Zo nam Burckhardt – na zich een jaar lang aan de Universiteit Cambridge te hebben voorbereid – al bij zijn aankomst in 1809 op Malta de naam Ibrahim Ibn Abdallah aan.
Tijdens zijn voorbereidingstijd in Syrië, Arabië en Egypte, werd hij een ontdekker tegen wil en dank. De ontdekkingen van Petra en Abu Simbel waren een welkome ‘bijvangst’. Nadat Napoleon met zijn expeditieleger tussen 1798 en 1801 Egypte bezette maakte hij ook een einde aan de Britse suprematie in de Middellandse Zee en zorgde hij kort voor een dominante rol van Frankrijk in de Levantijnse handel.
Napoleon had voor zijn Egyptische expeditie ook een deskundigengroep van bijna tweehonderd wetenschappers, ingenieurs, kunstenaars meegenomen. Hij legde het fundament voor een tijdperk waarin archeologie niet alleen een moderne wetenschap werd, maar ook een koloniale discipline, geleid door buitenlanders die hun aanwezigheid rechtvaardigden met ‘onderzoek naar de wortels van de westerse civilisatie’.
Burckhardt was niet alleen geïnteresseerd in ruïnes maar ook in oude Griekse inscripties op gebouwen. Zo ontdekte hij Bostra (Buṣra ash-Sham) in het zuidwesten van Syrië, de antieke stad Phaena waarvan de precieze ligging lange tijd onbekend was, maar die in de Romeinse Provincie Arabia Petraea lag.
Tegelijkertijd onderzochten de koloniale machten hoe ze ‘de ander’ konden controleren en beheersen en hoe de verschillende bevolkingsgroepen te identificeren waren. Dat was wat Burckhardt deed in opdracht van de African Association. De tijd van het ‘oriëntalisme’ brak aan: een term die later zou worden gebruikt ter aanduiding van de dominante westerse opvatting van de Oriënt, oftewel het Oosten in culturele zin, zoals die ontstaan is in de tweede helft van de negentiende eeuw (Edward Said); de tijd van de mondiale kolonisatie door de grote westerse mogendheden die in de jaren na Burckhardts reizen op gang zou komen. De Engelsen veroverden Egypte in 1882.
Europa in revolutionaire tijden als verbindend element
Hoewel Burckhardt het afscheid – voor altijd – van John Barker, Jan van Masseyk heel nuchter en emotieloos beschrijft, moet hij met na drie jaar een hechte vriendschap met hen hebben ontwikkeld. Burckhardt was zelfs peetoom van de in 1811 geboren zoon van de Barkers. Eén ding is zeker: ze deelden een haat jegens Napoleon waarover Burckhardt vaak aan zijn ouders (‘Briefe an die Eltern’) in Bazel schreef.
Het Europa van toen was niet minder chaotisch en gevaarlijk dan het Midden-Oosten van vandaag. Het Holland van Van Masseyk was al 1795 door Franse troepen bezet en de eerste Bataafse republiek werd al in 1806 door Napoleon opgeheven en veranderd in het Koninkrijk Holland, dat zou worden bestuurd door Napoleons broer Lodewijk-Napoleon. Het Koninkrijk Holland moest in 1810 op zijn beurt plaats maken voor een rechtstreekse annexatie door Frankrijk.
Burckhardts thuisstad Basel werd in 1797 in de ‘dochterrepubliek’ (Helvetische republiek) ingelijfd bij het revolutionaire Frankrijk. Zijn vader – een rijke koopman – moest als antirevolutionair vluchten en de jonge 15-jarige Johann Ludwig kon alleen nog maar studeren in het Pruisische Neuchâtel. Later werd hij naar de universiteiten Leipzig en Göttingen in de nog niet door Napoleon bezette gebieden gestuurd. Hij heeft zijn familie nooit meer gezien, maar bleef ermee corresponderen.
Over de in Izmir geboren Engelse diplomaat en botanicus John Barker is veel bekend; hij hielp de katoen- en zijdecultuur in Syrië verbeteren en introduceerde ook vaccinatie in het Midden-Oosten. Dat gebeurde tijdens een uitbraak van cholera in het noorden van Syrië. Burckhardt noemt – net als de Duitse reiziger Ulrich Jasper Seetzen (1767–1811) – de Hollandse consuls Nicolas en Jan van Masseyk. Over hen is in de archieven bijna niets te vinden. In het Nationaal Archief wordt de naam Van Masseyk in Aleppo tweemaal genoemd (een deel van de archieven uit Aleppo die later naar Beiroet zijn overgebracht zijn helaas bij een brand verwoest). Daarbij gaat het om een corruptiesschandaal waarover men kan nalezen dat ‘Van Masseyk werd vervangen door een Venetiaanse gezant‘ .(Generale Index op de Registers der Resolutien van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, waar deze een ‘missive’ behandelen van de Directeuren van den Levantschen Handel).
Waarschijnlijk gaat het om Nicolas van Masseyk, de vader van consul Jan van Masseyk – de posities van consul werden vaak van vader op zoon doorgegeven.
Jan van Masseyk was door Napoleons broer Lodewijk Napoleon ontslagen, maar zat natuurlijk nog gewoon op zijn post in Aleppo. Hij zette de handel voort en kende Nederland waarschijnlijk nauwelijks.
Het embargo van het Franse Keizerrijk tegen Groot Brittannië – waartoe al onder het Franse Directoraat in 1796 was besloten – bracht de drie Europeanen in Aleppo samen. Dat John Barker een tijdje moest onderduiken bij de Druzen in het Libanese gebergte vanwege een Osmaans-Britse oorlog (1807-1809) zorgde ervoor dat Burckhardt later uiterst gedetailleerde analyses kon maken die bekend kwamen te staan als On the Political Division of Syria, and the recent Changes in the Government of Aleppo.
Dat klinkt al bijna als een titel uit het jaar 2020. Daardoor werd Burckhardt nog steeds genoemd in Britse militaire handboeken die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Britse inlichtingendienst waren opgesteld. Zijn rapporten bevatten details over de organisatie en stammengebruiken, oorlogsvoering, huwelijksrecht, het fokken van paarden en kamelen, religie en poëzie, de prijzen van levensmiddelen en handelswaren – en dat alles levendig ingekleurd door anekdotes.
Aleppo-Sarmeen-Idlib-Hama-Tripoli-Jbeil-Goutha-Damascus
Na zijn afscheid van Barker en Van Masseyck en zijn vertrek uit het ‘het miserabele dorpje Sheikh Anszary’ op 14 februari 1812 buiten de stad Aleppo, reisde Burckhardt als Ibrahim Ibn Abdallah naar Sarmeen en vandaar naar Idlib via Djissr Shogher (Dschisr asch-Schughur) over de weg naar Ladiqiya (Latakia) via Djebel Rieha (Djebel Zawiye) door het dal van de rivier Orontes naar Hama en vandaar naar Tripoli/Trablus. Daar verbleef hij tien dagen (‘very pleasantly’) om vervolgens via Jbail (Byblos) naar Damascus te reizen.
‘Ik passeerde Djebel Harissa’ richting de Bekaa-vallei, (waar hij al eerder was) via Djob Djennein, en Ghouta naar Damascus, waar hij op 22 maart 1812 aankwam. Onderweg schrijft hij over de stad Hosn (Al-Husn): ‘Als Syrië ooit weer het theater van Europese oorlogsvoering wordt, zal dit kasteel een belangrijke positie zijn; in zijn buurt eindigt de Libanus en beginnen de bergen van Noord-Syrië; het is daarom noodzakelijk de communicatie van de oostelijke vlaktes naar de kust veilig te stellen’. Hij zou daarmee meer dan gelijk krijgen.
Het kasteel waarover hij spreekt is de middeleeuwse kruisvaardersburcht ‘Krak des Chevaliers’, vandaag de dag UNESCO-werelderfgoed, dat inderdaad door de Fransen in 1920 in beslag werd genomen, lang een van de grootste Syrische toeristenattracties was en in de recente oorlog in Syrië bekend werd door de Battle of Hosn (2014). Het doel van het Syrische leger was om de aanvoerroutes van de rebellen voor rekruten en wapens uit Libanon te onderbreken.
Burckhardt voorspelt de ‘Civil war in Syria’
Burckhardts reis voerde door het Libanongebergte, de heuvels tussen de oostkust van de Middellandse Zee en de bergketen met de beroemde ceders. Dit gebied, de Chouf, is eeuwenlang het thuisland geweest van de de Druzen, een bevolkingsgroep met een geheime esoterische leer. Sinds de tijd van de Verlichting hadden westerse reizigers veel belangstelling voor geheime religies. Op John Barkers aanbeveling was Burckhardt enkele dagen te gast bij emir Bashir Shihabs (Chehab) in zijn paleis in Beit ed-Din. Daar ontmoette hij ook het hoofd van de rivaliserende Druzen, sjeik Bahir Gunbalat (Joumblatt).
Burckhardt kon de explosiviteit van het conflict tussen Druzen en de Maronieten en andere Christenen niet in detail voorzien. Zijn diepgaande analyse van sociaal gevoelige situaties stelde hem echter wel in staat brandgevaarlijke politieke standpunten in zeer korte tijd correct te beoordelen. Zijn beschrijving van Druzische gebruiken en levenswijzen en zijn analyse van de rivaliteit tussen de twee belangrijkste autoriteiten van het Libanongebergte zijn ook vandaag de dag nog nuttig om de voortdurende spanningen tussen Druzen en Maronieten (resulterend in een reeks bloedbaden tussen 1825 en 1973) te begrijpen.
In 1860, iets meer dan 40 jaar na Burckhardts dood, begon een burgeroorlog in het Libanon-gebergte dat de New York Times ‘Civil War in Syria’ noemde omdat de uitwerking van deze oorlog in heel Syrië tot aan de stadsmuren van Damascus te merken was. Er volgde een internationale interventie onder leiding van Frankrijk. Op 5 september 1860 werden overeenkomsten bereikt met Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland, Pruisen en Oostenrijk.
Frankrijk zou voor de helft van de soldaten moeten zorgen. De Franse Generaal Beaufort d’Hautpoul leidde de ‘vredestroepen’ – je zou haast denken aan een ‘humanitaire interventie’ met Blauwhelmen –, maar de Fransen hadden uiteraard eigen belangen in Libanon die ver teruggingen. Al in de zestiende eeuw had de Franse koning François I een akkoord gesloten met de Osmaanse sultan, waardoor de christenen van Libanon onder Franse bescherming vielen. Het zou zomaar kunnen dat de Franse president Macron dit in gedachten hield, toen hij een dag na de explosies in de haven van Beiroet van 4 augustus meteen naar Libanon reisde.
Het Franse korps bestond uit 6000 soldaten. De mannen landden op 16 augustus 1860 in Beiroet en bleven tot juni 1861. Groot Brittannië protesteerde tegen deze lange aanwezigheid, maar dat had geen zin. Een van de zeer belangrijke langetermijngevolgen was dat de nieuwe ‘autonomie’ van Libanon ten opzichte van het Osmaanse Syrië de kern van de conflicten in het huidige Libanon werd. Burckhardt had deze voorspeld. In zijn Journal of a Tour from Aleppo to Damascus, through the Valley of the Orontes and Mount Libanus schrijft hij: ‘Het behoeft nauwelijks betoog dat veel van de sekten die Europa in de vroege tijden van het christendom aan stukken hebben gescheurd, nog steeds bestaan in deze landen: Grieken, Katholieken, Maronieten, Syriërs, Chaldeeën en Jakobieten, die allemaal hun eigen parochies en kerken hebben. Omdat ze niets kunnen doen tegen de religie van hun hooghartige heersers, de Turken, keren ze de enige wapens die ze bezitten, schandalen en intriges, vol woede tegen elkaar, en elke sekte is gek genoeg om te geloven dat haar kerk zal bloeien op de ruïnes van die van hun ketterse broeders’. Dat klinkt eigenlijk als de situatie waarin Libanon vandaag de dag nog steeds verkeert. De Joumblatts en Chehabs zijn nog steeds rivaliserende families in Libanon.
‘The Political Division of Syria, and the recent Changes in the Government of Aleppo’
In de al genoemde beschrijving On the Political Division of Syria, and the recent Changes in the Government of Aleppo gaat Burckhardt in op de machtsverhoudingen in het Osmaanse Syrië. Een Syrië dat honderd jaar later door Frankrijk en Groot Brittannië met het geheime Sykes-Picot akkoord van 1916 werd opgedeeld, zich in 1812 nog van Anatolië naar Aqaba aan de Rode Zee uitstrekte, en geheel Syrië, Jordanië en Palestina omvatte.
Burckhardt beschrijft de invloedssferen van de verschillende beylerbeyliks of pashaliks, de primaire administratieve indelingen van het Ottomaanse rijk in Syrië: ‘De Pashaliks zijn vijf in aantal. Tot de Pashalik van Aleppo behoort de regering van Aintab (vandaag Gaziantep), Badjazze, Alexandretta (İskenderun) en Antakia. Damascus regeert over Hebron, Jeruzalem, Nablus, Bostra, Homs en Hama. De Pashalik van Tripoli strekt zich uit langs de zeekust van Jbail tot Latakia; die van Saida (Sidon) of Akka, van Jbail tot bijna Jaffa, inclusief de bergen die door de Druzen worden bewoond. De Pasha van Gaza regeert in Jaffa en Gaza, en in de aangrenzende vlakten. De huidige Pasha van Damascus is tegelijkertijd Pasha van Tripoli en bezit daarom het grootste gedeelte van Syrië. De Pashalik van Gaza is momenteel bij die van Akka gevoegd.’
Dat was, in de woorden van Burckhardt, de nominale verdeling van Syrië. ‘Maar,’ zo voegde hij eraan toe, ‘de macht van de Porte (het Hof van de Sultan in Istanbul) is in dit land zozeer aan het afnemen, vooral sinds de tijd van Djezar Pasha van Akka, dat er een aantal kleine onafhankelijke leiders zijn opgestaan, die hun soeverein trotseren. Badjazze, Alexandretta en Antakia hebben elk een onafhankelijke Aga. Aintab, ten noorden van Aleppo, hebben Idlib en Shogre (Dschisr asch-Schughur), op weg van Aleppo naar Latakia, hun eigen leiders, en pas vorig jaar slaagde de Pasha van Damascus erin Berber te onderwerpen, een formidabele rebel, die zijn zetel had gevestigd in Tripoli, en het daar de afgelopen zes jaar had uitgehouden.’
De Pasha’s volgden dezelfde praktijk: ‘Het is waar dat noch de Pasha van Damascus, noch die van Akka het openlijk hebben aangedurfd de standaard van de rebellie op te richten; zij genieten de voordelen van de bescherming van de hoogste regering, maar zij zijn veel meer afhankelijk van hun eigen kracht dan van de grillen van de Sultan, of van hun intriges aan het Hof van de Sultan voor de voortzetting van hun macht.’
Het beleid van de Porte, aldus Burckhardt, ‘is om degenen die ze niet kan ruïneren te vleien en met eer te overladen, en te wachten op een gelukkig ongeluk waardoor ze haar macht kan herwinnen; maar vooral om een formele breuk te vermijden, die enkel maar haar eigen zwakte zou blootleggen, en de Pasha’s en hun onderdanen zou vergiftigen met ideeën van rebellie. De Pasha’s van Damascus en van Akka blijven formeel plichtsgetrouwe onderdanen van de Sultan; en ze sturen zelfs aanzienlijke sommen geld naar Constantinopel om de jaarlijkse verlenging van hun ambten te verzekeren.
Zulke beschrijvingen uit het jaar 1812 zijn voor Syrië uniek en zeer uitvoerig. Burckhardt ondernam – meestal lopend, zelden te paard of op een ezel – ook excursies naar het Haroun-gebergte en de bergen naar het Oosten en Zuidoosten van het meer van Tiberias. Hij beschreef een reis van Damascus door de bergen van ‘Arabia Petraea’ (oude Romeinse benaming) en de woestijn El Ty naar Caïro in de zomer van 1812; en de reis naar de berg Sinaï, in het voorjaar van 1816. Maar daar blijft het niet bij. Burckhardt alias Ibrahim Ibn Abdallah was als ‘deelnemende waarnemer’ diep in het sociale, religieuze en culturele leven van het Midden-Oosten gedoken. Een leven waar hij nooit meer uit zou komen.
In deel twee over de reizen van Johann Ludwig Burckhardt alias Sheikh Ibrahim Ibn Abdallah wordt uitvoerig ingegaan op de ontdekkingen in Nubië, de Hidjaz (Saudi-Arabië) en Burckhardts pelgrimstocht naar Mekka en Medina, en zijn precieze beschrijvingen over bedoeïenen en Wahabieten (die nog vandaag grote invloed hebben op onder meer het Saudische koningshuis) en zijn verzameling Arabische geschriften en antiquiteiten.
Deel dit bericht via
Recente reacties