‘Voorbij de pandemie heeft het Midden-Oosten niets om naar uit te kijken’: oproep aan minister Kaag

In deze veranderde wereld moeten we het Nederlandse buitenlandbeleid ten aanzien van het Midden-Oosten goed tegen het licht houden. Minister Kaag heeft al advies ingewonnen bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). Dit advies over de Nederlandse bijdrage aan de mondiale strijd tegen de impact van het coronavirus is met name gericht op Afrika. In een brief aan minister Kaag heeft het bestuur van het Grote Midden Oosten Platform een aanvulling gegeven voor beleid gericht op het grote Midden-Oosten. Hieronder is de brief te downloaden.

COVID19 in het Midden-Oosten
In Nederland blijft de aandacht voor COVID19 in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA) redelijk beperkt. De Universiteit van Leiden blogt er over (in het Engels) en bij de VRT in België is er aandacht voor de uitbraken van het virus in de regio. Het Midden-Oosten team van instituut Clingendael heeft de minister een paper gestuurd dat een accuraat en helder beeld schetst van de politieke realiteit van het Midden-Oosten in deze coronacrisis, met de risico’s en de mogelijkheden die op de korte en middellange termijn ontstaan. Ana van Es laat in de Volkskrant ook zien dat deze crisis slechts een van de velen is. De NOS wijdt een artikel aan de coronacrisis in het Midden-Oosten en aan de verergerde economische crisis in Libanon.

Maar ook in de MENA-regio zijn de gevolgen van de uitbraak enorm. Iran rapporteerde de eerste bevestigde gevallen van infecties. Het aantal gevallen overtreft daar nu de 175.000. Begin juni vertoont de verspreiding van het virus nog geen daling in de MENA-regio, zoals blijkt uit deze grafiek.

De verwachting is dat het aantallen besmettingen in de regio de komende periode nog zal stijgen. Daarnaast zijn de cijfers van een aantal landen zeer onbetrouwbaar. Libië, Syrië en Jemen zijn verwikkeld in ernstige conflicten en hebben wat anders te doen dan systematisch bijhouden ho veel COVID19 gevallen er zijn. Oorlog, armoede en een daarmee samenhangende slechte algehele gezondheid (nog verergerd door onder andere een zeer wijdverbreide ziekte als diabetes) leiden ertoe dat het virus zich over de hele regio makkelijk kan verspreiden.

Nederlandse hulp aan en handel met het Midden-Oosten
De eerste respons vanuit Nederland zal vooral gericht zijn op ondersteuning van de gezondheidszorg in de regio en op uitbreiding van de humanitaire hulp aan de landen die dat hoe dan ook nodig hebben (Jemen, Syrië, Irak). De door de AIV voorgestelde 1 miljard euro is bedoeld voor de leniging van de meest acute noden (in de wereld, niet alleen voor het Midden-Oosten).

Wij hopen dat het daar niet bij blijft en pleiten voor een holistische inzet van Nederland in de regio, waarbij niet alleen de coronacrisis wordt aangepakt maar tegelijkertijd wordt ingezet op alle andere problemen die de gezondheid, de economieën en de territoriale integriteit van de landen in het Midden-Oosten ernstig bedreigen. Om een collega uit de regio te citeren: ‘Wij hebben voorbij de pandemie niks om naar uit te kijken. Wij keren terug naar dezelfde dramatische situatie als ervoor.’

Willen we een verdere verslechtering voorkomen van de economieën en arbeidsmarkten, het onderwijs, de agrarische sector en voedselzekerheid, de geopolitiek, de burgermaatschappijen en gendergelijkheid en milieu, dan is het zaak om, behalve op gezondheid en humanitaire hulp, ook stevig te (blijven) inzetten op andere sectoren, waarbij een holistische opzet van de programma’s en een aantal dwarsdoorsnijdende thema’s worden geïntegreerd.

Wat deze pandemie heeft laten zien, is de onderlinge verbondenheid van mensen op deze wereld. Solidariteit met onze buurlanden en het grote Midden-Oosten geeft blijk van deze verbondenheid. Ook na COVID19 is onze solidariteit en samenwerking nodig om de sluipende rampen in milieu en samenleving ten goede te keren. De regio heeft behoefte aan een brede langetermijnstrategie waarbij alle partijen worden betrokken en die uitgaan van de waarden waar we in Europa vanuit gaan: vrijheid, rechtvaardigheid en gelijkheid. Met het schrijven van deze brief hopen we te helpen bij de invulling van de Nederlandse bijdrage aan de mondiale strijd tegen de impact van het coronavirus.

Download de hele brief aan Minister Kaag hier: brief minister Kaag Corona MENA – GMOP.

Wat is er toch gebeurd met het Midden-Oosten? Twee nieuwe boeken geven antwoord

Na correspondentschappen in Washington en Beiroet, de stad waar zij aan het begin van de burgeroorlog werd geboren uit een Libanese vader en Nederlandse moeder, leverde Ghattas haar perskaart in en besteedde ruim twee jaar bijna uitsluitend aan het uitzoeken van wat er ten grondslag ligt aan die wanhopige vraag.

Kim Ghattas  ziet het jaar 1979 als een kritiek omslagpunt. Er ontstond toen een nieuwe dynamiek die uiteindelijk leidde tot een vernietigende vloedgolf . De Iraanse revolutie, de bezetting van de Grote Moskee van Mekka, en de mobilisatie van een op islamitische grondslag georganiseerde verzetsbeweging tegen de Sovjet-invasie van Afghanistan vormen het beginpunt van een wedren tussen Iran en Saoedi-Arabië om de macht over de islamitische wereld, waarin religie wordt verbasterd en gemanipuleerd voor politiek gewin.

Delen van de bevolking omhelsden deze religieuze opleving, maar anderen bleven sceptisch. Toen duidelijk werd dat onderdrukking gewoon doorging in de naam van een ander totalitair bewind kregen bezorgdheid en desillusie de overhand. Wanneer ook op cultueel gebied dit ‘Islamitisch Ontwaken’ (sahwa) de plaats inneemt van de ‘Arabische Renaissance’ (Nahda), die eind negentiende eeuw in gang was gezet, komen ook vooruitstrevende intellectuelen in het vizier.

In het titelhoofstuk van haar boek zet Kim Ghattas de ballingschap van de literatuurwetenschapper Nasr Hamid Abu Zayd en de moord op de seculiere schrijver Farag Foda in een breder perspectief, waarbij zij opmerkt dat eerder al zelfs een literair icoon als Taha Husein (1889-1973) niet veilig was voor de toorn van religieuze fanatici.

Zij illustreert de onheilspellende sfeer die zich meester gemaakt heeft van het Midden-Oosten met de kille hardheid van de Ayatollah Khomeini, die de vraag wat hij voelde toen hij na meer dan vijftien jaar ballingschap weer in Iran terugkeerde, beantwoorde met: “hichi” – niets. Of de hypocrisie van de Saoedische koning Fahd. Hoewel hij zich meer op zijn gemak voelt aan de Spaanse Costa Del Sol of in de casino’s van Monte Carlo, tooide hij zich vanaf 1986 met de titel ‘Bewaarder van de Twee Heilige Plaatsen”

 

1979: Ayatollah Khomeini keert na 14 jaar ballingschap terug naar Iran. ©foto Sajed.ir website

Één van de verdiensten van Black Wave is dat het boek niet alleen draait om de hoofdrolspelers in het drama dat zich in het Midden-Oosten voltrekt. Kim Ghattas voert ook mensen ten tonele als de Saoedische architect Sami Angawi, die de vernieling van de oude binnenstad van Mekka zo aan het hart gaat omdat het symbool staat voor het verlies van het culturele erfgoed in het hele Midden-Oosten. Ook legt zij de relaties uit van politici als de Libanese sjiitenleiders Hussein al-Husseini  en Musa al-Sadr met Mostafa Chamran, de Iraanse fysicus en revolutionair, die korte tijd dienst deed als minister van defensie, voordat hij sneuvelde op het slagveld van de bloedige oorlog tussen Iran en Irak (1980-1988).

Ghattas gaat ook politieke speculaties niet uit de weg: wat als Musa al-Sadr niet was verdwenen in Libië in 1978? Zou Hezbollah dan ooit een kans hebben gehad om de Amal-beweging te vervangen als de belangrijkste politieke vertegenwoordiger van de Libanese sjiiten? Zou de Iraanse revolutie zich dan wellicht anders hebben ontvouwe

Of neem Maarouf Dawalibi, een voormalige Syrisch premier die zijn diensten aanbood aan Saoedi-Arabië en door Riyadh naar Pakistan werd gestuurd om daar, na de staatsgreep van 1977, de islamiseringspolitiek van Generaal Zia ul-Haq aldaar te coördineren.  Daardoor kwam het ook in Zuid-Azië tot een sektarische confrontatie waarin onder de strijdkreet  ‘Shia Kafir’, Pakistani’s elkaar naar het leven begonnen te staan.

 

De oude stad van Peshawar ©Foto Janki/Wikitravel

Intussen was de stad Peshawar op de grens met Afghanistan verworden tot dé pleisterplaats voor jihadi’s.  Niet alleen de toekomstige al-Qaida-leiders Osama bin Laden en Ayman al-Zawahiri hadden daar hun kamp opgeslagen, wie je daar ook tegen kon komen waren Mohammed Islambouli, wiens broer de Egyptische president Sadat had vermoord, en Abu Mohammed al-Maqdisi, de Jordaanse ideoloog achter Islamitische Staat (IS), die op zijn beurt weer familiebanden had met één van de leiders van de opstand in Mekka.

Bijna tegelijkertijd met Black Wave verscheen ook het boek van een andere Midden-Oosten-correspondent: New York Times Beiroet bureau-chef Ben Hubbard.  MBS: The Rise to Power of Prince Mohammed bin Salman spitst zich weliswaar toe op Saoedi-Arabië, maar het boek is niet zozeer een biografie van de beoogde Saoedische troonopvolger alswel een impressie van veranderingen die in Saoedi-Arabië hebben plaatsgevonden, en vijf jaar geleden nog voor onmogelijk werden gehouden. Hubbard schrijft eveneens niet alleen over de titanenstrijd om de Saoedische troon, maar ook over wat er achter de schermen van die dynastieke rivaliteit plaatsvindt.

Ben Hubbard brengt in kaart hoe een schijnbare dilettant veel machtigere ooms en neven buitenspel wist te zetten. Dit kan deels verklaard worden uit het feit dat de vader van de kroonprins, voordat hij koning werd, niet alleen decennialang had gediend als gouverneur van Riyadh, maar ook als hoofd van de familieraad. In die rol zorgde hij niet alleen voor de discipline waarmee de eenheid binnen de koninklijke familie kon worden bewaard, hij wist ook wat iedereen op zijn kerfstok had.

Naarmate hij meer en meer door zijn vader in vertrouwen werd genomen, maakte MBS handig gebruik van die informatie om in de zomer van 2017 zijn oudere neef Mohammed bin Nayef  af te zetten als kroonprins en minister van binnenlandse zaken.

Dat gold ook voor de arrestatiegolf een paar maanden later waarbij tientallen prinsen, zakenlieden en voormalige ministers werden opgepakt en ondergebracht in het Ritz-Carlton hotel as ‘gasten van de koning’. Daar werden ze vastgehouden tot zij tot een vergelijk waren gekomen met het hoofd van de nieuwe anticorruptie-autoriteit: MBS zelf (door hun bezittingen en fortuin op te geven). Hoewel dit een schokgolf teweeg bracht onder de elite, maakte het MBS erg populair bij jonge Saoedis, die de dertiger als een geestverwant beschouwen.

De bliksemcarrière van dit jonge lid van de tweede generatie ‘Sudairi Seven‘ prinsen heeft zowel ervaren leden van het koninklijk huis alsook externe waarnemers volledig verrast. Toch waren leden van de hofhouding van MBS al een tijdje bezig met de voorbereiding ervan, daarbij volop gebruikmakend van de mogelijkheden die IT-technologie hun bood.

Een centrale rol hierin werd gespeeld door Saud al-Qahtani. Deze computergek, die al sinds het begin van de eeuw voor het Koninklijk Hof werkte, zou uiteindelijk uitgroeien tot het Saoedische equivalent van de Amerikaan Steve Bannon of Boris Johnson’s ‘spin doctor’, Dominic Cummings. Omdat geld geen rol speelde, kon al-Qahtani naar hartelust spyware kopen of laten ontwikkelen die van Saoedi-Arabië een virtuele surveillancesamenleving maakte, compleet met legers trollen die critici van het regime en voorstanders van veranderingen die niet door de nieuwe de facto heerser waren bedacht het leven zuur maakten.

Het betreft hier zowel strijdsters voor vrouwenrechten als Loujain Al-Hathloul en haar echtgenoot, de komiek Fahd Albutairi; religieuze dissidenten Salman al-Awda (Ouda) and Ahmed al-Ghamdi; en bloggers als Omar Abdulaziz and Raif Badawi. Al-Qahtani’s hackers braken ook in in de telefoons van techindustrie-giganten zoals Amazon-oprichter Jeff Bezos.

Dit alles vond plaats achter de de publieke façade die MBS aan het optrekken was. Hij afficheert zich als dappere religieuze hervormer die het aandurfde het religieuze establishment aan te pakken door de beruchte religieuze politie onschadelijk te maken, hij presteert het zelfs om met een uitgestreken gezicht te beweren dat het Wahhabisme niet bestaat.

Daarnaast presenteert hij  zich als een visionair futurist. Met een knipoog naar Dave Eggers, beschrijft Hubbard in de hoofdstukken ‘A Hologram for the Crown Prince Part one and two’, de plannen voor een nieuwe hi-tech megacity aan de Rode Zee; een luchtkasteel van een  onwaarschijnlijk fantasierijke grandeur, waarvoor hij de naam NEOM bedacht: Een banale samentrekking van het Latijnse ‘neo’ en het Arabische woord voor toekomst, mustaqbal.

 

Jamal Khashoggi ©foto April Brady

Zowel in Black Wave als in MBS speelt ook de Saoedische journalist Jamal Khashoggi een centrale rol. Misschien niet zo vreemd want beide auteurs kenden hem persoonlijk. Ghattas en Hubbard beschrijven Khashoggi’s flirtaties met de Moslim Broederschap en zijn aanvankelijke bewondering voor Osama bin Laden toen hij verslag deed van de oorlog in Afghanistan gedurende de jaren tachtig. Ook geven zij een beschouwing van zijn dubbelzinnige betrekkingen met het regime. Zo werd Khashoggi na druk van regeringswege een aantal keren ontslagen als redacteur van Saoedische kranten, maar onderhield hij ook een vertrouwelijke relatie met vooraanstaande leden van het koninklijk huis, zoals Prins Turki al-Faisal, het voormalige hoofd van de inlichtingendienst.

Uiteindelijk namen de zaken een dramatische wending voor Khashoggi, toen hij er meer en meer van overtuigd raakte dat het politiseren van godsdienst een Monster van Frankenstein had voortgebracht. In de jaren tachtig had het  in Afghanistan en tijdens de oorlog tegen Iran misschien nog een doel gediend , maar na 9/11 bood het Midden-Oosten een onheilspellend schouwspel van politieke instabiliteit, religieuze polarisering, sociale desintegratie, en burgeroorlogen in Jemen, Libië en Syrië. Niet bereid om nog langer zijn mond te houden, besloot Khashoggi in het najaar van 2017 Saoedi-Arabië te verlaten. Hij begon commentaren te schrijven in the Washington Post over ontwikkelingen in de Arabische wereld. Een jaar later was hij dood.

De Corona-fatwa’s: wat houden ze in?

Het betreft vooral vragen over de ibadaat: de religieuze voorschriften die moslims geacht worden na te leven. De meest dringende betreft de verplichting van het dagelijks gebed: één van de Vijf Zuilen van de Islam. In dit geval splitst de vraag zich in het bijzonder toe op het gezamenlijk bidden in de moskee, en dan vooral het wekelijkse vrijdagmiddaggebed, dat op sommige plaatsen duizenden, zoniet tienduizenden, mensen bij elkaar brengt.

Eén van de eerste reacties kwam van Egypte’s Dar al-Ifta’,  het kantoor van de Groot-Moefti. Op 26 februari 2020, vaardigde Dr Shawqi Ibrahim Allam, een fatwa, oftewel een juridische opinie, uit. Daarin werd gesteld dat de verplichting van deelname aan het gezamenlijke gebed kan worden opgeschort. De fatwa kwam uit op een moment dat de Coronavirus-crisis nog vooral werd gezien als een Chinese kwestie. Toch kwam Allam met een uitgebreide considerans, waarin hij een breed scala aan historische bronnen aanvoert over de effecten van epidemiēen op religieuze praktijken.

Zo haalt de Groot-Moefti een hadith aan over Medina als een veilig toevluchtsoord, die teruggaat  naar Aisha, de jongste vrouw van de Profeet Mohammed. Ook verwijst hij naar geschriften over de pest van de Andalusische jurist Abu al-Walid al-Baji (1013-1081CE).

Vervolgens gaat hij in op de consensus van de geleerden over de voorwaarden voor het losser interpreteren van de gebedsregels in tijden van rampspoed. Daarvoor citeert hij niet alleen juristen van de  Malikitische and Shafi’itische rechtscholen, zoals Imam al-Nawawi (1233-1277), die als een expert of het gebied van de Tradities van de Profeet geldt,

De Groot-Moefti haalt een hadith aan over Medina als een veilig toevluchtsoord , die teruggaat  naar Aisha, de jongste vrouw van de Profeet Mohammed.

Allam vermeldt ook vertegenwoordigers van de Hanbalitische school (die bekend staat om een strikt letterlijke lezing van de Heilige Schriften), waaronder Ibn Qudama (1147-1223CE) en Ibn Taymiyya (1263-1328CE). De laatste verwees specifiek naar de standpunten van de Rechtgeleide Kaliefen, de eerste vier opvolgers van Mohammed als leiders van de Moslimgemeenschap,  en het handelen van de  zogenaamde al-salaf al-salih, de ‘Vrome Voorouders’, een term die verwijst naar de eerste drie generaties moslims, bestaande uit de metgezellen van de Profeet en hun direkte afstammelingen.

Maar Allam zocht ook naar aanwijzingen van later datum, bijvoorbeeld, bij al-Mala Ali al-Qari (d. 1605), een zestiende-eeuwse commentator uit Afghanistan, en de hedendaagse Indiase islamitische godsdienstgeleerde Abd al-Salam Mubarakpuri (1909-1994).

Een verdere verduidelijking volgde op 17 maart. In twee nieuwe fatwas, met nog langere inleidingen, waarin de Groot-Moefti ook  de adviezen van de WHO noemt en de decreten die door de regering zijn afgekondigd om het welzijn van de bevolking te waarborgen, stelt Dr Allam dat het gebed verplicht blijft, ook wanneer de congregatie om redenen van volksgezondheid niet bij elkaar mag komen.

Op diezelfde datum leek in Iran, het islamitische land dat vooralsnog het hardst getroffen lijkt door de Corona-crisis, vooral verwarring te heersen.  Zo verschenen er op die dag nieuwsberichten dat ook de Iraanse Opperste Leider, Ayatollah Ali Khamenei, een fatwa  had uitgevaardigd waarin onnodig reizen werd verboden. Die maatregel was bedoeld om een einde te maken aan bedevaarten naar de graven van de Shiʽitische Imams en andere heiligdommen. Andere media ontkenden juist dat de Ayatollah dat had gezegd.

Corona in Iran

In zijn toespraak tot het Iraanse volk ter gelegenheid van het Perzisch (Nowruz) en de Dag van de Missie van Profeet (Eid al-Mabʽath), die een week later werd gegeven, verwees Khamenei pas aan het einde kort naar Coronavirus-crisis, waarin hij, zich baserend op Koranische bronnen, aandringt op ‘geduld’ en ‘verstandig gedrag’.

Intussen was ook in het volkrijkste moslimland een fatwa uitgevaardigd, namelijk door de Indonesische Raad van Godsdienstgeleerden (Majelis Ulama Indonesia, afgekort MUI). In een negen punten tellende opinie (Fatwa Nomor 14) werden de moslims opgeroepen voorzichtig te zijn,  en het gezamenlijke gebed te mijden in gebieden waar de kans op besmetting met het  virus groot moest worden geacht.

De Iraanse opperste leider Ali Khamenei drong slechts aan op ‘geduld’ en ‘verstandig gedrag’,  waarbij hij zich baseerde op Koranische bronnen

Tijdens een  persconferentie legde Dr Asrorun Niam Sholeh, de secretaris van MUI’s Fatwa-commissie, uit dat de oproep aan moslims om verstandig te handelen en medeburgers niet in gevaar te brengen stoelde op de zogeheten al-dharuriyat al-khams , de ‘Vijf Noodzakelijkheden’ (bescherming van leven, godsdienst, intellect, nakomelingen en bezit) gedefinieerd in de maqasid al-shariʽa,  oftewel de ‘Hogere doelstellingen van de Sharia’  (het islamitische equivalent van een rechtsfilosofie).

Het belang van deze fatwa werd verder onderstreept door het  aanbieden van het document aan de voorzitter van de Indonesische Moskeeraad, voormalig Vice-President Yusuf Kalla, die een reputatie voor effectief leiderschap had verworven vanwege zijn doortastend optreden tijdens de tsunami-ramp in 2003.

Tot dusver heeft de Europese Raad voor Fatwa en Onderzoek (European Council for Fatwa and Research, ECFR) nog geen formele fatwa geformuleerd. Wel heeft de ECFR op 2 maart een ‘verklaring’ (bayan) uitgegeven, waarin wordt gesteld dat in noodsituaties waarbij de volksgezondheid op het spel staat, het gerechtvaardigd is om niet deel te nemen aan het Vrijdaggebed of andere collectieve gebedsbijeenkomsten.

De meeste moslims houden ook Saoedi-Arabiē nauwlettend in het oog. In dit land heeft de Coronavirus-crisis niet alleen lokaal voelbare gevolgen. De epidemie kan ook repercussies hebben voor religieuze praktijken die moslims van elders naar dit land brengen. In Saoedi-Arabiē liggen namelijk de twee heiligste plaatsen van de islamitische wereld: Al-Haramayn al-Sharifayn: de Grote Moskee van Mekka en de Moskee van de Profeet in Medina. Het hele jaar door komen moslims hier uit alle delen van de wereld in groten getale bijeen.

De Saoedische godsdienstgeleerden zagen zich gedwongen een moeilijk evenwichtsnummer ten beste te geven. Op 17 maart bepaalde de raad van de belangrijkste islamitische juristen dat alle gezamenlijke gebeden in moskeeën gestopt zouden worden, behalve in de Grote Moskee van Mekka en die van de Profeet. Foto’s van een verlaten plein rond de Kaaba tijdens een grootscheepse schoonmaakaktie gingen echter al de wereld rond.

Op 23 maart 2020 gaf één van de leden van de raad, Sjeik Abdullah al-Maniʽ, zelf een fatwa uit, waarin hij stelde dat een besmet persoon die het Coronavirus in Saoedi-Arabië verspreidt de doodstraf verdient.

Los van het risico van besmetting tijdens het gezamenlijk gebed speelt er voor Saoedi-Arabië nog iets anders: de gevolgen die de epidemie kan hebben voor de jaarlijkse pelgrimstocht naar Mecca (Hajj), die dit jaar plaatsvindt tussen 28 juli en 2 augustus.  Wellicht ter voorbereiding op de kans dat Saoedi-Arabië de monumentale beslissing moet nemen om dit jaar de Hajj af te zeggen, publiceerde de King Abdulaziz Foundation for Research and Archives (KAFRA) een verklaring, waarin werd uitgelegd dat in de loop van de geschiedenis de Hajj een keer of veertig niet is doorgegaan ten gevolge van epidemiëen, politieke onrust of natuurrampen.

Er zijn veel mensen in de Gazastrook die de vogels benijden

Als wij zijn eigen poëtische beeldspraak mogen lenen – en misschien mag dat wel, want de status van dichter die sommige media hem toekennen, wijst hij beleefd af – zou je hem een vogel kunnen noemen die betrekkelijk kort geleden aan zijn kooi is ontsnapt, en die toch niet vrij is. Een vogel met een pijnlijke missie, die binnenkort weer naar zijn gevangenis terug moet om vandaaruit, met tal van lotgenoten, zijn onderdrukkers andermaal te trotseren.

Hoe? In ieder geval vreedzaam. Want ook al erkent Abu-Artema dat veel van zijn volksgenoten moeite hebben zijn visie te delen, hij blijft erbij dat alleen geweldloos verzet de Palestijnen een uitweg biedt.

Ahmed Abu-Artema (35), geboren en getogen in de Strook van Gaza en een van de initiators van de Grote Mars van de Terugkeer, verliet enige maanden geleden zijn woonplaats voor een reis door Europa die hem naar Turkije, België, Italië, Tsjechië, Slovenië en onlangs Nederland voerde.

Abu-Artema blijft erbij dat alleen geweldloos verzet de Palestijnen een uitweg biedt.

De reis was logistiek een bezoeking doordat Israël hem nooit zou hebben laten gaan en hij zich dus bij de zuidgrens langs de onberekenbare Egyptische autoriteiten moest loodsen, en kon verder ook geen triomftocht worden. Niets dan barre cijfers had hij immers te bieden: de Grote Mars van de Terugkeer, die op 30 maart 2018 – Yom al-Ard (Dag van het Land) – begon en sindsdien elke vrijdag langs het hek dat Gaza van Israël scheidt plaatsvond, heeft door toedoen van Israëlische scherpschutters aan ruim 260 Palestijnen het leven gekost en er tienduizenden verwond. Zo formuleren de meeste media het en dat klinkt weer eens alsof de Palestijnen slachtoffer zijn geworden van een natuurramp, in plaats van dat ze zijn gedood, verminkt en mishandeld door een leger dat bepaald niet handelde uit noodweer: immers, aan Israëlische zijde vielen geen slachtoffers, een handvol lichtgewonde militairen daargelaten.

Kortom, het Israëlische legeroptreden was gewoontegetouw excessief. Getuigen spraken van een lafhartige schiettent waarbij zelfs medisch personeel bewust onder vuur werd genomen. Diverse politici uitten hierover hun afschuw, maar het einde van het liedje was dat Israël er weer mee weg kwam. Dat er niet de geringste toename van politieke druk op het land te noteren viel.

In dat licht bezien zou je de Grote Mars van de Terugkeer een tragische mislukking kunnen noemen. Niet voor niets zijn de demonstraties sinds eind december opgeschort. Abu-Artema geeft toe dat de tol te zwaar en de respons van de internationale gemeenschap te mager is geweest, en dat het daarom hoog tijd werd voor een strategische herbezinning. Hij verwacht dat de demonstraties komende 30 maart zullen worden hervat, maar dan waarschijnlijk alleen nog maandelijks zullen plaatsvinden.

Wie echter van een mislukking spreekt, beseft niet ten volle in wat voor situatie de Palestijnen zich bevinden. Niets is een mislukking wanneer je geen keuze hebt, en wanneer er heel weinig hoop is, is je idealisme het enige waarop je redelijkerwijs kunt terugvallen. Misschien is dat uiteindelijk de boodschap die Abu-Artema zijn Europese gesprekspartners te vergeven heeft: dat de Palestijnen de bezetting nooit zullen accepteren – aan wat voor beproevingen Israël hen ook onderwerpt en hoe straffeloos het dat ook mag blijven doen.

Door zijn recente omzwervingen mag Abu-Artema zich waarschijnlijk nu een van de meest bereisde inwoners van Gaza noemen. Zoals bekend kunnen de meesten dit stukje land van nog geen 400 vierkante kilometer (en bijna 2 miljoen zielen) niet of nauwelijks verlaten vanwege de al ruim 12 jaar aanhoudende Israëlische (en Egyptische) blokkade.

Niets is een mislukking wanneer je geen keuze hebt. En wanneer er heel weinig hoop is, is je idealisme het enige waarop je redelijkerwijs kunt terugvallen.

Zelf was hij 26 toen hij voor het eerst de gelegenheid kreeg de openluchtgevangenis die zijn thuis is even achter zich te laten. ‘De Moslimbroeders waren in Egypte aan de macht gekomen en de reisbeperkingen werden versoepeld. Zodoende kwam ik in Caïro terecht en zag ik daar vliegtuigen boven de stad. Ik zei tegen mijn Egyptische vrienden: Nooit eerder zag ik vliegtuigen in de lucht die boodschappers van leven zijn, in plaats van boodschappers van de dood.’

Zoals bij wel meer activisten het geval is, leek Abu-Artema helemaal niet voor activisme in de wieg te zijn gelegd. Hij kwam in 1984, dus drie jaar voor het losbarsten van de Eerste Intifada, ter wereld, en zijn jeugd werd – zoals die van zoveel Palestijnen – getekend door langdurige uitgaansverboden, gebons op deuren van militairen in het holst van de nacht, razzia’s, vernielingen van huizen en niet te vergeten traangas en nog eens traangas. Maar hij zocht de problemen niet op, vond soelaas in boeken, ontdekte de kracht – en vermoedde de macht – van het woord, van de verbeelding en van denkbeelden. Toen hij begin twintig was, begon hij zelf te schrijven, omdat hij zijn gedachten met anderen wilde delen.

‘Ik geloof in de fantasie, in de scheppende waarde van ideeën,’ zegt hij. ‘Wij kunnen de wereld vormgeven aan de hand van wat wij ons voorstellen. Als wij dat met elkaar delen, is er een kans dat het werkelijkheid wordt. Woorden zijn meer dan alleen maar letters op papier of luchtverplaatsing. De Bijbel begint toch niets voor niets met: In den beginne was het woord?’

In zekere zin is de Strook van Gaza een plek die de fantasie prikkelt, zegt hij. ‘Je rijdt in een kwartier van oost naar west – van de kust naar het hek – en in nog geen uur van het noorden naar het zuiden. Dat is het. Wanneer je wereld zo klein is, ga je vanzelf nadenken over de absurditeit van grenzen, en de waarde van vrijheid. Méér, vermoed ik, dan wanneer je onbelemmerd over grote afstanden kunt reizen, zoals in Europa.’

Het kantelpunt voor hem kwam op een dag in december 2017. President Donald Trump had enige dagen daarvoor aangekondigd de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem te zullen verplaatsen, daarmee het internationaal recht trotserend. Abu-Artema maakte met een vriend een wandeling in de buurt van het hek. Niet om er deel te nemen aan de protesten die daar op dat moment waren tegen de beslissing van Trump, maar simpelweg om van de natuur en de buitenlucht te genieten.

‘Toen zei die vriend tegen mij: Kijk, Ahmed, dat hek is er om ons gevangen te houden, maar de vogels die je erboven ziet vliegen, die hoeven zich daar niets van aan te trekken, die gaan waar ze willen.’

Dat was het moment dat Abu-Artema pas goed begreep waarom hij de bezetting nooit zou kunnen aanvaarden. ‘Omdat die bezetting mijn dromen om zeep helpt. Een vogel kan vliegen wanneer hij daartoe beslist. Waarom heb ik die bewegingsruimte niet?’

Ahmed vertrouwde zijn vogelmetafoor toe aan facebook en kreeg veel respons. Er blijken veel mensen in Gaza te zijn die de vogels benijden. Hij werkte zijn gedachten nog verder uit en schreef: ‘Wat als wij met 200.000 mensen vreedzaam naar het hek zouden optrekken, het zouden openen en net over de grens een stad zouden bouwen, Bab-al-Shams geheten – Poort van de Zon – naar de beroemde roman van de Libanese schrijver Elias Khoury ? Hebben wij, bewoners van de Strook van Gaza, die voor het merendeel vluchteling zijn, daar niet het recht toe ? Is dat niet beter dan in alle stilte te sterven ?’

Het was, benadrukt hij, niet meer dan een fantasie, een gedachte-experiment, voorzien van de tag #GreatMarchOfReturn. Maar de kiem voor de grootschaligste vreedzame Palestijnse protestactie ooit was ermee gelegd.

De Israelische oorlogsmachine reageerde prompt, en met een meedogenloosheid die ondanks haar reputatie velen verbaasde. De propagandamachine liet zich uiteraard ook niet onbetuigd. De Grote Mars van de Terugkeer was niet vreedzaam, maar georkestreerd door HAMAS, zo schetterde de hasbara, en vormde een regelrechte bedreiging van de Joodse Staat.

Een gewonde, door Israëlische soldaten beschoten jongen wordt tijdens de Grote Mas van de Terugkeer weggedragen. Een gewonde, door Israëlische soldaten beschoten jongen wordt tijdens de Grote Mas van de Terugkeer weggedragen. ©MOHAMMED ZAANOUN/ACTIVE STILLS/AL JAZEERA

Ahmed Abu-Artema wijst deze voorstelling van zaken resoluut af. ‘De Strook van Gaza bestaat uit heel wat meer dan HAMAS: als de Grote Mars van de Terugkeer iets heeft aangetoond, dan is het dat wel. HAMAS is een van de vele facties. Alle facties hebben meegedaan, maar in de eerste plaats was het een initiatief van het maatschappelijk middenveld. De Palestijnse samenleving heeft zich zowel in haar diversiteit als in haar eendracht aan de wereld getoond.’

‘Bovendien zijn mensen geen robots, ze zijn niet op afstand bestuurbaar. Denk je dat er zomaar tienduizenden mensen naar het hek zouden optrekken, alleen omdat HAMAS dat verordonneert? En dan nog: van een bedreiging van de joodse staat was geen sprake. De statistieken wijzen dit ondubbelzinnig uit: honderden doden en tienduizenden gewonden aan Palestijnse kant, slechts enkele lichtgewonden aan Israëlische zijde. Er is dus geen enkele rechtvaardiging voor wat Israël heeft gedaan, HAMAS of geen HAMAS.’

Abu-Artema laatste punt aangaande HAMAS: ‘De nadruk van Israël op deze beweging is niets anders dan een rookgordijn. Vóór 1987 – het jaar dat HAMAS werd opgericht – was er al sprake van een bezetting, van onderdrukking. HAMAS is dus geen oorzaak, maar een gevolg.’

Heeft de reactie van de kant van Israël hem verbaasd? Ja en nee. ‘Dat het met geweld zou reageren, daar twijfelde ik niet aan. Maar de mate waarin onthutste me. Achteraf snap ik het. Juist het vreedzame karakter van de demonstratie was wat Israël verafschuwde, omdat de wereld dan zou zien dat Palestijnen gewone mensen zijn met een al te begrijpelijk verlangen naar vrijheid.’

Israël wil de Palestijnen graag in een cyclus van geweld gevangenhouden, betoogt Abu-Artema. ‘Het doodschieten van volstrekt vreedzame demonstanten was een provocatie, een poging tegengeweld uit te lokken. Als dat geweld uitblijft, openbaart zich namelijk een pijnlijke tegenspraak. Israël afficheert zichzelf graag als democratische rechtstaat. Waarom behandelt het ongewapende vluchtelingen dan niet op dezelfde humane wijze als Europese landen vluchtelingen uit Syrië hebben behandeld ?’

Valt daarin dan toch niet een glimp van een overwinning voor de Palestijnen te ontwaren ? In de documentaire van Al-Jazeera over Abu-Artema (Witness – Between Fire and Sea: The Man Behind Gaza’s Great March of Return; september 2018; 30 minuten) is te zien hoeveel moeite hij heeft jonge mannen te overtuigen van de noodzaak van vreedzaam verzet. Israël verstaat alleen de taal van het geweld, is wat hij te horen krijgt.

‘Ik ben het daar niet mee eens,’ zegt Abu-Artema, ‘omdat wij ons niet kunnen meten met de Israëlische militaire macht. Daarom moeten wij vertrouwen op de rechtvaardigheid van ons verhaal. Dat is het enige waarin wij sterk staan, waarin Israël het tegen ons aflegt. Maar de gevoeligheid van veel Palestijnen voor de lokroep van het geweld begrijp ik al te goed. Het leed van de bezetting is aan geen enkele Palestijnse familie voorbijgegaan. In elke familie is er wel iemand door Israël gedood, of verwond, of gevangengezet of geruïneerd. Dit heeft geleid tot de overtuiging dat het noodzakelijk is om Israël pijn te laten lijden. Een prijs te laten betalen voor wat het doet.’

Maar dat de Palestijnen zich tijdens de Grote Mars van de Terugkeer desondanks voor de overgrote meerderheid niet hebben laten verleiden tot het tegengeweld waarop Israël hoopte – schuilt daarin, nogmaals, dan toch niet een soort triomf?

Abu-Artema deinst terug voor een dergelijke interpretatie. ‘Ik zou mij generen voor de vele slachtoffers als ik ook maar enige vorm van triomfalisme aan de dag zou leggen.’

Wat is dan de balans die hij uiteindelijk opmaakt ? ‘Ik zie het zo: de Grote Mars van de Terugkeer is, of was, een episode in de strijd van de Palestijnen voor gelijkheid en gelijkberechtiging. Ze was niet de eerste episode, noch zal zij de laatste zijn. Of we nu spreken van een mislukking of niet, dat verandert helemaal niets aan het simpele feit dat we moeten doorgaan. Omdat we geen andere keuze hebben.’

April 2019: Voetbalkampioenschappen in Gaza voor mannen die door het Israëlische leger beschoten werden en daardoor een of meerdere ledematen kwijtraakten. ©Mohammed Asad Middle East Monitor

Maar hoe lang moet dat nog duren? Abu-Artema zucht. ‘Wie zal het zeggen? Misschien wel tien jaar, twintig jaar. Nogmaals, we hebben geen keuze. De internationale gemeenschap heeft die echter wel: die kan kiezen tussen macht en moraliteit. Ik wil er tussendoor nog even op wijzen dat er twee soorten internationale gemeenschap bestaan: een officiële en een niet-officiële. De niet-officiële bestaat uit burgers, en lijkt steeds meer onze kant te kiezen. De officiële, bestaande uit overheden, houdt nog vast aan de Israëlische macht. Maar hoe meer de macht door de moraliteit wordt geïsoleerd, hoe groter de kans dat die macht breekt. En dat is waar we naar moeten blijven streven. Tot het bittere eind, ja.’

Dit interview verscheen eerder in Soemoed januari-februari 2020 | nr. 1 en op de website van de auteur.

Nederlandse banken gedragen zich tegenover Iran als marionetten van de VS

Wat is er gaande?
Wil je vandaag iemand betalen in Iran, dan gaat je dat niet lukken. Er is namelijk geen enkele Nederlandse bank die geld wil overmaken naar Iran. Dat is dus heel vervelend als je een mooi product hebt en dat wilt verkopen in Iran, of als je mensen in Iran wilt inhuren om je product op de lokale markt af te stemmen.

De sancties die de Verenigde Staten al sinds 1979 hebben opgelegd, treffen de Iraanse bevolking diep. Medicijnen en voedsel kunnen niet worden geïmporteerd. Technologische investeringen voor een beter milieu of optimalisatie van de landbouwsector zijn nodig maar onmogelijk. En samenwerkingsprojecten met kunstinstellingen zijn vooral liefdewerk.

En waarom werken banken niet mee? Niet omdat er Nederlandse of Europese sancties zijn. Nee, omdat banken vrezen voor Amerikaanse repercussies. Banken in Nederland zijn bang dat ze geen zaken meer kunnen doen op de Amerikaanse markt en beperken de humanitaire- en handelsrelaties met Iran.

Europese restricties
Handeldrijven met Iran is overigens ook gebonden aan Europese restricties. In 2012 zijn er reisbeperkingen en een bevriezing van activa opgelegd aan personen die medeplichtig zijn aan of verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten. Als je zaken doet met mensen die ervan worden verdacht de mensenrechten te hebben geschonden, dan kan dat dus niet (als je dat überhaupt zou willen).

Maar de EU (en dus ook de Nederlandse regering) steunt nog steeds de zogeheten nucleaire deal. Volgens deze overeenkomst, die in 2015 is gesloten tussen de ministers van buitenlandse zaken van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Rusland, Duitsland, Frankrijk, China, de Europese Unie en Iran, zou Iran zijn nucleaire faciliteiten opnieuw ontwerpen, omzetten en het aantal ervan verminderen.

Op 2 april 2015 kondigden de ministers van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Rusland, Duitsland, Frankrijk, China, de Europese Unie en Iran officieel aan dat ze een 'Comprehensive agreement on the Iranian nuclear programme' , ofwel een nucleaire (Iran-)deal hadden bereikt. ©United States Department of State, Wikimedia Commons public domain

In ruil daarvoor worden alle nucleair gerelateerde economische sancties opgeheven, waardoor tientallen miljarden dollars aan Iraanse olie-inkomsten en bevroren activa vrijkomen. Zolang Iran zich aan de overeenkomst houdt, moedigen de EU-lidstaten het zakendoen met Iran aan. Een belangrijk kenmerk van dit beleid is dat de Nederlandse regering van mening is dat het Iraanse volk de economische voordelen van het akkoord moet plukken. Bovendien blijft Nederland in dialoog met Iran over economische aangelegenheden, zoals een belastingverdrag om dubbele belastingheffing te voorkomen.

De Europese restricties gaan lang niet zo ver als die van de Verenigde Staten. Sinds november 2018 heeft de VS een nieuw pakket sancties ingesteld. En het Witte Huis laat zijn invloed ook over de grenzen heen gelden.

Omdat de Amerikaanse restricties ook Europese bedrijven kunnen schaden, en de EU een andere koers vaart dan de Amerikanen, heeft de EU heeft drie instrumenten in het leven geroepen om Europese bedrijven te beschermen tegen de Amerikaanse sancties tegen Iran:

– The EU-Blocking Statute: in werking getreden op 7 augustus 2018. Het belangrijkste doel is om de effecten van Amerikaanse sancties jegens Iran in de EU te beperken. Het biedt Europese bedrijven een wettelijke basis om schadevergoeding voor de rechtbank die voortvloeit uit Amerikaanse sancties, te vorderen. Het biedt echter geen immuniteit tegen de sancties.

– The Special Purpose Vehicle (SPV): De EU ontwikkelt een mechanisme waarmee Europese bedrijven transacties met Iran kunnen doen, een mechanisme dan kan functioneren als een soort ruilhandel. Een langetermijndoelstelling is om een nieuwe bank op te richten die transacties van en naar Iran kan faciliteren. Dit is echter nog steeds onderwerp van discussie.

– Financiële steun voor duurzame ontwikkeling: de EU heeft 50 miljoen euro toegewezen aan Iraans-Europese projecten ter ondersteuning van de nucleaire deal. Er is geld beschikbaar voor ontwikkeling van de particuliere sector, water, landbouwprojecten, medische diensten en samenwerking op het gebied van milieubescherming.

Even geduld alstublieft
De vraag of je geld over kan maken naar Iran, zakelijk of privé, blijkt niet gemakkelijk te beantwoorden voor de callcenters van Nederlandse banken. Na soms wel 25 minuten in de wacht – ‘ik ga het even voor u navragen’ – blijkt het antwoord helaas steeds ontkennend.

‘ABN-AMRO heeft als beleid dat het geen zaken doet met Iran’. Waarom precies kan de mevrouw aan de telefoon niet vertellen en ook haar collega van de afdeling ‘die daarover gaat’ kan niet uitleggen waarom ABN-AMRO daarin een ander beleid voert dan de Nederlandse overheid. ‘Dat is van hogerhand besloten en daar kunt u geen invloed op uitoefenen’.

Niet alleen Nederlandse banken als de ABN-AMRO, ING en Rabobank maken geen geld over naar Iran,  banken die helpen om geld naar ontwikkelingslanden te krijgen, zoals Western Union, doen dat evenmin. Ideële banken zoals Triodos en Bunq werken voor hun buitenlandse betalingen via het platform van andere banken (Triodos via ING en Bunq via SEPA), dus dat werkt ook niet.

Helaas zijn Nederlandse banken zo terughoudend in het faciliteren van legitieme handel met Iran dat Nederlandse bedrijven niet eens kunnen meedoen aan de projecten met financiële steun omdat het geld niet via de banken kan lopen. Dat betekent dus dat je naar Iran moet reizen met grote sommen cash geld. Behoorlijk onveilig en bovendien illegaal. De reactie van de Nederlandse regering op het beleid van de banken is dat ‘in een vrijemarkteconomie banken en bedrijven hun eigen commerciële beslissingen nemen’.

Maar Ella Keijzer, onderneemster in de innovatieve technische sector, vindt het eigenlijk heel vreemd dat ondernemers niet vrij zijn om met Iran handel te drijven – dat de banken dit bepalen. Haar bedrijf Fietslabyrint verkoopt een systeem waarmee mensen interactieve fietstochten kunnen maken door steden en natuurgebieden. Het beeldscherm waarop de fietsroutes worden getoond, is aangesloten op een hometrainer. Het systeem is speciaal ontwikkeld voor oudere mensen die meer moeten bewegen en zo op de hometrainer fietstochtjes kunnen maken door hun geboortedorp of hun lievelingsstad.

Fietslabyrint wordt in zorginstellingen in Nederland gebruikt, maar ook in Hong Kong staan de oudjes in de rij voor een virtuele fietstocht. Vanuit Iran is er interesse voor fietstochten door Iraanse dorpen en steden, maar Keijzer stuit op de onwil van Nederlandse banken. ‘Ik onderneem niet voor niets vanuit Europa, maar blijkbaar doet dat er niet toe en maakt de VS alsnog de dienst uit. Dit maakt vrije handel wel erg onvrij.’

Ook het verstrekken van financiële steun aan Iraanse kunstenaars en coproducenten is moeilijk, weet Neil van der Linde, die al jaren samenwerkt met de Iraanse culturele scene. Kunstwerken kopen, of betalen voor een artikel is nagenoeg onmogelijk. De Nederlandse ambassade wilde nog wel eens helpen, maar doet dat steeds minder omdat ze geen bank wil worden. Verder is het ook steeds moeilijker voor Iraanse instanties om Nederlandse samenwerkingspartners te betalen.

Lichtpunt Zwitserland
Eind januari is een nieuw Zwitsers betalingsmechanisme gelanceerd waarmee humanitaire hulp naar Iran kan worden gestuurd zonder de Amerikaanse sancties te overtreden. De eerste transactie betrof medicijnen voor kanker- en transplantatiepatiënten. De VS heeft dit betalingsmechanisme onderworpen aan ‘strikte maatregelen om misbruik door het Iraanse regime te voorkomen’, en het is op dit moment het enige goedgekeurde mechanisme om geld uit te wisselen met Iran.

Hopelijk komt ook de EU met eenzelfde mechanisme (want nu kunnen alleen mensen met een Zwitserse rekening dit mechanisme gebruiken) en wordt handel met het Iraanse midden- en kleinbedrijf ook weer mogelijk. Want wat we vooral niet zouden moeten willen is de Iraanse bevolking in het sop van de Ayatollahs gaar laten koken, terwijl we wachten tot onze banken genoeg moed hebben verzameld tegen sancties die niet eens voor ons bedoeld zijn.

Hoe het Syrische ziekenhuis in docu The Cave ook bleef werken door creatieve communicatie

Geweld en menselijkheid
Waar Sylva van Rosse het heeft over geweld en hoop, denk ik aan geweld en menselijkheid. In de eerste plaats dompelt The Cave je 100 minuten lang onder in de ellende van de oorlog, met een aaneenrijging van bombardementen, zwaargewonden, doden, onpeilbaar verdriet, en verwoesting. Maar ook is er die menselijkheid. Dr. Amani, Dr. Salim en hun team zijn onvermoeibaar in hun inzet om patiënten en medewerkers te helpen, en om in al deze onvoorstelbare onmenselijkheid, vanuit puur humane motieven het best mogelijke te doen. Hun families trekken aan hen om een veilig heenkomen te zoeken, maar het team blijft om mensen bij te staan. Dat betekent in de praktijk non-stop hulpverlening. Toch valt er heel af en toe ook wat te vieren. Als dr. Amani haar 30-jarige verjaardag viert, trakteert  haar team haar op zelfgemaakte popcorn, salade en ballonnen van rubber handschoenen. Er is een tekort aan alles, eten en medicijnen, dus is dit een heel bijzonder feestje. En ook weer een bewijs van menselijkheid.

Dr. Amani is voor mij ook een voorbeeld van een sterke vrouw. Ze weet wat ze wil en laat zich niet uit het veld slaan door patriarchale structuren. De documentaire laat subtiel zien hoe zij zich staande houdt en gesteund wordt door collega dr. Salim.

NGO Roia zorgde voor telecommunicatie verbindingen voor de medische zorg
Zeer onder de indruk van de documentaire keerde ik huiswaarts. En toen bleek er nog een interessant staartje aan te zitten. Ik zit in het bestuur van Roia , een NGO die ontstaan is in het hart van de Syrische oorlog en ‘ICT for Goodness’ als missie heeft. De oprichter van Roia, Khaled Shaaban en zijn ICT-vrienden, verzorgden voor alle 45 ziekenhuizen in Oost-Ghouta, inclusief the Cave, de telecommunicatie. The Cave was een van de eerste ziekenhuizen die zij vanaf september 2012 bedienden met hun (geheime) telecommunicatiediensten – geheim, ja, omdat het regime alle verbindingen had afgesloten en later zelfs zou verwoesten. Hierdoor konden hulpdiensten en ziekenhuizen elkaar niet bereiken, wat de dienstverlening ernstig in gevaar bracht.

Eind 2012 sloot Roia een overeenkomst om alle 45 ziekenhuizen en 35 ambulances van teelcommunicatie te voorzien. Tot maart 2018 verzorgde Roia de volgende diensten in Oost-Ghouta:

1. Internet om te kunnen communiceren met de buitenwereld.

2. Daarna ook lokale verbindingen via VOIP, door middel van walkie-talkies voor de mensen in het veld. Op deze manier kon er lokaal worden gecommuniceerd, zodat, bijvoorbeeld, ambulances direct naar het ziekenhuis konden gaan waar de juiste specialist was, of waar plaats was. Deze dienst heette het Emergency Medical System (EMS)

3. Ook was er een probleem met het uitwisselen van patiëntinformatie. Was een patiënt al dan niet besmet met HIV? Roia verzorgde lokale diensten voor data-uitwisseling die geen internetverbinding nodig hadden.

‘Dit was geen luxe, maar absolute noodzaak,’ aldus Khaled Shaaban., die, voor hij bij dit werk betrokken raakte, niet eens een echte activist was. ‘We konden niet anders.’

Roia in actie ©Roia

Na een maandenlange strijd werd tijdens het grote offensief in maart 2018, Oost-Ghouta ingenomen door het regime. EMS ging helaas ten onder.

En nu?
Khaled Shaaban kijkt positief terug op deze tijd. Zijn team heeft kunnen bijdragen aan het redden van levens. Dagen van 20 uur waren normaal en het was een kat- en muisspel met het regime om alles aan de gang te houden. Trots overheerst. Het moest gebeuren, het kon niet anders. Nog altijd luidt de missie van Roia: ‘ICT for Goodness’. De vraag die de organisatie zichzelf telkens weer stelt is: wat kun je doen met je eigen vaardigheden en hoe kun je die zo goed mogelijk inzetten? Hoe, nogmaals, kun je bijdrage aan het redden – of verbeteren – van levens?

Ondertussen zet Roia ook al jaren ICT-academies op waar Syriërs ICT-vaardigheden leren, met als ultiem doel om zelf inkomen te generen. Die academies fluctueren, want  de vraag waar Roia kan werken, hangt sterk van de politieke situatie. Het feit dat Roia altijd onpartijdig is geweest in dit conflict doet daar niets aan af: werken in oppositiegebied wordt namelijk gezien als een keuze tegen het regime. In de loop der jaren heeft Roia honderden mannen en vrouwen getraind in ICT-vaardigheden. Bijvoorbeeld in de (inmiddels verwoeste) Maharat ICT Academy in Oost-Ghouta.

Roia is ondanks het vertrek uit Oost-Ghouta allesbehalve vleugellam. Een recent succes is de  overeenkomst die is gesloten met NGO Humans in The Loop. Veertig studenten in Syrië hebben een opleiding aan een van de ICT-academies van Roia afgerond, en zijn nu aan het werk om freelance opdrachten uit te voeren voor deze organisatie. Concreet betekent dit dat ze een sprong in inkomen hebben gemaakt van minder dan 30 euro per maand naar 150 euro per maand: een geweldige impact op de levens van deze mensen. En een prachtig voorbeeld van bijdragen aan de Sustainable Development Goals, concreet: 1. Geen armoede en 8. Waardig werk en economische groei.

Kortom: ICT for Goodness werkt. Roia gaat door.

Schrijfster Eva Ludemann over afvallige moslims in de Arabische wereld: ‘Veel Arabische jongeren zijn de situatie compleet zat’

Waarom? Omdat het je mensen leert kennen die je aan de borst wil drukken.

#ArabierEnSeculier gaat over jonge mensen in de Arabische wereld die af willen van de knellende banden van het geloof, die zelf willen bepalen wat ze geloven of niet, die de dogma’s van hun ouders niet meer accepteren en zich ondanks alle gevaren durven uit te spreken. Dat doen ze vaak op sociale media, waar Ludemann hen opspoorde. Ook sprak ze een aantal van hen in levenden lijve in Egypte, Tunesië en Marokko.

Maak zodoende kennis met de Egyptenaar Ismail, die het lef had om op de Egyptische staatstelevisie te verklaren dat hij niet meer in Allah gelooft – de overige gasten in het programma vielen bijna van hun stoel van verontwaardiging – en die een eigen YouTube-kanaal heeft dat atheïsten in de Arabische wereld een veilig platform biedt, met meer dan 35.000 volgers (de Arabische versie).

Maak kennis met zijn vrouw Joumana, die moest trouwen met ‘vette Mohammed’, maar deze ouderlijke wens trotseerde, met Ismail de benen nam…

… en in één moeite door haar zedige, door het geloof opgelegde kleding afzwoor.

Maak kennis met de Libiër Abdallah, die ooit een vrome moslim was, maar niet kon begrijpen waarom alle niet-moslims naar de hel moesten, terwijl hij er een aantal kende die hij toch heel aardig vond – uiteindelijk was het de evolutionaire bioloog en atheïstische activist Richard Dawkins die een kanteling in zijn overtuiging teweegbracht.

Maak kennis met de Marokkaanse Khaoula, wier geloofsafval juist voortkwam uit een wens vromer te worden. Die na de dood van haar dierbare oma troost zocht in de Koran, het boek toen pas werkelijk begon te lezen, geen wijs werd uit alle tegenstrijdigheden, en als ze er wel wijs uit werd, regelmatig met afgrijzen werd vervuld.

Maak, ten slotte, kennis met de Tunesiër ‘Lorenzo’, homo en drag queen, die niet blij was met de Arabische Lente en de democratie die er in zijn land het gevolg van was, omdat die de islamisten regeringsmacht gaf, waardoor het laatste beetje tolerantie van de overheid voor zijn geaardheid verdween.

Het zijn stuk voor stuk mensen die een ander beeld oproepen van het Midden-Oosten dan van ‘zand, kamelen, patserige dictators en religieus geweld’, zoals Ludemann schrijft. Maakt dat #ArabierEnSeculier ook tot een optimistisch boek? Dat niet. Eva Ludemanns perspectief is betrokken, maar ze blijft nuchter, zo blijkt wanneer ik haar spreek in een café aan de rand van de Jordaan in haar woonplaats Amsterdam.

‘Het Midden-Oosten is en blijft een regio waar je niet vrolijk van wordt,’ zegt ze. ‘Concreet heeft de Arabische Lente zegge en schrijve één democratie opgeleverd: in Tunesië. Kijk je verder, dan is het beeld bepaald somber. In Libië, Syrië en Jemen is het oorlog, in Egypte heerst de afschrikwekkende dictatuur van Sisi, Saoedi-Arabië is en blijft een verschrikkelijk land.’

Vrouwen mogen daar nu toch autorijden? Is dat geen vooruitgang?

‘Nou, wat een verworvenheid zeg! Bedenk wel dat veel vrouwen die voor dit recht geijverd hebben, nu in de gevangenis zitten. Prins Mohammed Bin Salman moderniseert de samenleving niet, hij moderniseert zijn dictatuur.’

Moeten we het Midden-Oosten dan toch maar gewoon opgeven? Onder het motto: het zal nooit wat worden daar?

‘Zeker niet. Nogal wat jongeren zijn de situatie compleet zat. Dat zie je aan de aanhoudende sociale en politieke onrust, bijvoorbeeld in Egypte, waar onlangs werd betoogd tegen Sisi, en in Irak, waar mensen ook al maanden te hoop lopen tegen corrupte en incompetente machthebbers. De lethargie of angst die vroeger onder de gehele Arabische bevolking heerste, is weg. En dat komt door de generatiekloof die er de laatste jaren is ontstaan. Steeds meer jongeren zeggen tegen ouderen: bekijk het even, jullie hebben jarenlang het juk van Moebarak en Ben Ali geaccepteerd, geen poot uitgestoken, wíj hebben deze dictators ten val gebracht, niet jullie. Wíj hebben op het Tahrirplein gestaan, niet jullie, dus wat jullie vinden en geloven, daar hebben we geen boodschap meer aan.’

Kortom: de Arabische Lente heeft op het oog weinig positiefs voorgebracht, maar er is sindsdien wel degelijk sprake van een mentaliteitsverandering.

‘Absoluut. De geest is uit de fles. Dat komt overigens niet alleen door de Arabische Lente, er is sprake van een combinatie van factoren. De toegang tot internet is deze eeuw explosief gestegen in de Arabische wereld, en daarmee de toegang tot informatie die daarvoor niet beschikbaar was. De sociale media die dat internet de laatste tien jaar biedt, verschaffen gelijkgezinden een podium om elkaar te ontmoeten en van gedachten te wisselen. En ten slotte denk ik dat, paradoxaal genoeg, de opkomst van extremistische bewegingen als Al-Qaeda en IS een rol heeft gespeeld. Jongeren zijn gaan uitzoeken of de door Al-Qaeda en IS gepleegde wreedheden echt mogen van de islam. En ze zijn vervolgens geschrokken van hun eigen geloof. Niet alle vreselijke dingen die Al-Qaeda en IS doen worden gelegitimeerd door de Koran, maar wel een hoop.’

Eva Ludemann: 'De lethargie of angst die er vroeger onder de gehele Arabische bevolking heerste, is weg.' © Uitgeverij Boom

De vraag blijft hoe groot deze groep jonge afvalligen is. De spaarzame enquêtes over religieuze opvattingen in de Arabische wereld spreken elkaar nogal tegen. Volgens sommige van die enquêtes neemt afvalligheid significant toe, volgens andere is een overgrote meerderheid van de Arabieren nog altijd diep traditioneel.                                 

‘Het is inderdaad heel moeilijk te zeggen hoe groot de groep Arabieren is die zich heeft afgekeerd van het geloof. Daar zijn simpelweg geen cijfers van. Wel gaat het voor zo ver ik dat kan beoordelen – en ik denk dat ik het redelijk kan beoordelen – altijd om jongeren, en de bevolking van de Arabische wereld ís heel jong. Deze groep kan in principe dus flink groeien. Daarnaast is het opvallend dat de afvalligen heel verschillende sociale achtergronden hebben. Afgezien van hun leeftijd vormen ze een dwarsdoorsnede van de bevolking: mannen, vrouwen, hoogopgeleiden, laagopgeleiden. Alleen mensen uit de opperste bovenlaag ontbreken, maar dat is logisch. Die lui hoeven zich überhaupt aan niets gelegen te laten liggen, dus ook niet aan de islam.’

Betrekkelijk recent nog had het geloof helemaal niet zo’n klemmende greep op de samenleving in het Midden-Oosten. In de jaren zestig en zeventig zag je amper hoofddoekjes in de straten van Beiroet en Caïro. Befaamd is de speech van de Egyptische president Nasser waarin hij de moslimbroederschap en de hejab, de islamitische kleding voor vrouwen, belachelijk maakt. Dat religieuze conservatisme is eigenlijk een modern verschijnsel. Hoe verklaar je dat?

‘Ik denk dat de militaire nederlagen van de Arabische wereld tegen Israël in 1967 en 1973 daar veel mee te maken hebben. De seculiere, nationalistische en socialistische dictaturen die tot dan hadden gedomineerd, verloren hun geloofwaardigheid. De nationalistische dictators bleven wel aan de macht, maar de politieke islam kreeg steeds meer aanhangers en de samenleving werd religieuzer.’

‘Daarnaast werd de sjah van Iran in 1979 afgezet, waarop sji’itische geestelijken de macht grepen.  En eind jaren tachtig versloegen door de VS gesteunde islamitische vrijheidsstrijders – de moedjahedien – de Sovjet-Unie in Afghanistan. Zo kreeg het geloof de wind in de zeilen. Een radicale versie van het geloof welteverstaan.’

Maar de Iraanse islamitische revolutie heeft op geen stukken na haar beloften ingelost, en de moedjahedien hebben er in Afghanistan een bloedige bende van gemaakt – en toch blijft de radicale islam maar groeien. Hoe komt dat?

‘Dat is denk ik te wijten aan de export van die radicale islam door landen als Saudi-Arabië, Koeweit en Qatar. Dat doen ze op behoorlijke grote schaal, dus dat moet wel effect hebben.’

En doen de leiders van die landen – die er zelf niet altijd een even islamitische levenswijze op nahouden – dat om de fundamentalisten in eigen kring zoet te houden?

‘Ongetwijfeld is dat een factor.’

Terug naar je boek. Wanneer werd het precies een boek?

‘Aanvankelijk dacht ik helemaal niet aan een boek, maar aan een reeks artikelen. Het was in de tijd dat je veel over ISIS las in de media. Ik vond ISIS interessant, maar had niet echt iets toe te voegen aan wat er al over werd geschreven. In dezelfde periode, zeg maar tijdens en na de Arabische lente, was ik een aantal keren in Egypte en merkte ik dat de mentaliteit er was veranderd, voelde ik die generatiekloof waarover we het eerder hadden.’

‘Vervolgens las ik een tweet van Iyad al-Baghdadi – niet te verwarren met ISIS-leider Abu Bakr al-Baghdadi. Iyad al-Bahdadi is een Palestijnse activist die een libertijnse vorm van islam predikt, en die ik al een tijd op Twitter volg. De tweet die me trof luidde: “Bedankt Islamitische Staat, er zijn nog nooit ineens zoveel moslims van hun geloof gevallen!” Toen ben ik op internet gaan zoeken naar die afvalligen, en stuitte ik op tal van Facebookgroepen en Twitteraccounts van jonge ex-moslims, en legde ik contact met ze.’

Hoe ging dat?

‘In het begin waren ze soms wat terughoudend. Begrijpelijk, want ze wilden natuurlijk weten wat voor vlees ze in de kuip hadden. Ik besloot volledig open kaart met ze te spelen,  ze mochten mij alles vragen, alles van me weten. Zo won ik hun vertrouwen, werden de contacten al snel heel hartelijk, en wilden ze graag hun verhaal kwijt. Waarom? Omdat ze dolgraag willen dat ook hún stem wordt gehoord. “Waarom zo veel aandacht voor fanatici, en zo weinig voor ons?” Dat was een klacht die ik vaak hoorde. Uiteindelijk leerde ik zoveel mensen kennen, dat ik dacht: dit moet een boek worden.’

Opvallend aan je boek is dat het over meer gaat dan over afvalligheid in de Arabische wereld. Je hebt een boeiende extra laag aangebracht. De lezers leren ook iets over hoe een westers land als Nederland geworsteld heeft met het geloof. Het blijkt dat wij onze eigen fanatici hadden, zoals Bonifatius, onze eigen ISIS-achtige extremisten, zoals de Wederdopers en de Watergeuzen, en dat Münster in de 16e eeuw een soort Raqqa was. Ook wijs je erop dat de positie van vrouwen in Nederland tot luttele generaties geleden niet heel erg anders was dan die van vrouwen in het Midden-Oosten nu.

‘Die extra laag drong zich op toen ik merkte dat ik tegen een barrière aanliep. Mijn inlevingsvermogen schoot tekort. Ik kon me maar tot op beperkte hoogte verplaatsen in wat de jonge Arabieren die ik sprak doormaakten. Ik ben niet religieus opgevoed. Angsten dat Satan op je haar zal pissen, of dat je aan je tong in de hel wordt opgehangen, zeggen mij niets, omdat Satan en de hel mij niets zeggen. Dat maakte me juist nieuwsgierig naar mijn eigen culturele achtergrond. Ik wilde mij zo goed mogelijk proberen voor te stellen wat mijn gesprekspartners voelden. Zo heb ik een soort spiegelbeeld gecreëerd, dat voor mijzelf verhelderend was, en hopelijk ook de lezer duidelijk maakt waar wij vandaan komen. We moeten ons realiseren dat Nederland nog niet zo lang geleden een aartsconservatief landje was.’

‘Ik wilde ook geen boek in de trant van ‘Nederlander schrijft over Arabieren’. Althans, niet zonder mijn eigen bagage mee te nemen. Voor mij scheelde dat, en ik reken er eerlijk gezegd op dat de lezer er ook wat aan heeft.’

Aanslag van de Wederdopers op het Stadhuis van Amsterdam op 10 mei 1535 (illustratie Simon Fokke)

Waarom is het eigenlijk zo moeilijk voor veel moslims om geloofsafval bij anderen te accepteren, zijn de reacties vaak zo buitensporig en moeten ex-moslims regelmatig vrezen voor hun leven?

‘Dat heeft voor een groot deel te maken met die voor ons bizarre angst voor de hel. Ouders van afvallige kinderen zijn vaak niet alleen bang dat hun kinderen naar de hel gaan, maar dat ditzelfde lot ook hen zal treffen. Het eigen zielenheil is ermee gemoeid. Daardoor kan het ongelooflijke gebeuren: namelijk dat afvalligen door hun eigen familie worden vermoord. Het komt ook voor dat ouders alleen maar roepen dat ze hun kind willen of zullen doden om geen problemen te krijgen met hun gemeenschap. Of dat ze tegen hun kind zeggen: ga weg, dan hoef ik je niet te doden. Atheïsme betekent verstoting uit de gemeenschap.’

Er rust een sociaal taboe op.

‘En daarom is er waarschijnlijk ook veel verborgen ongeloof. Ik ken gevallen van kinderen die hun ouders niet vertellen dat ze atheïst zijn, een soort masker ophouden. Dat doen ze niet alleen uit angst, maar ook uit medelijden. Ze willen hun ouders geen verdriet doen. Die arme mensen denken dan immers dat niet alleen jij, maar ook zij zelf naar de hel gaan. Jij weet wel dat het niet waar is, maar daarom weten zij het nog niet. Zo ontstaat er een sociale gevangenis, enigszins te vergelijken met het voormalige Oost-Duitsland of Roemenië onder Ceaucescu: een samenleving waarin je niemand kunt vertrouwen. Maar waarin je ook, als buitenstaander, niet te snel over iemand een oordeel moet vellen. Zoals een van de vrouwen in mijn boek zegt: oordeel niet over een vrouw met een hoofddoek, want je weet nooit wat voor mens eronder zit. Hier in Nederland is een hoofddoek meestal een vrije keuze, maar in de Arabische wereld is het een heel ander verhaal.’    

Rest de vraag hoe de Arabische wereld uit deze geloofsimpasse moet komen. Is een seculiere islam mogelijk?

‘Ik denk het wel, al is het natuurlijk wel een groot probleem dat de Koran als het letterlijke woord van God wordt beschouwd.’

Er zijn ook stromingen in de islam die zeggen dat de Koran weliswaar het woord van God is, maar dat God er tal van betekenislagen in heeft aangebracht. Het zijn vooral de salafisten, de ultra-orthodoxen, de extremisten, die alle interpretatie wensen uit te bannen. 

‘Daarom voel ik wel wat voor de aanbeveling die de gezaghebbende Franse islamoloog Olivier Roy mij per e-mail stuurde: moslims moeten doen wat de protestanten deden, en dat is een breuk met het verleden afdwingen. Jihadistische wreedheden moeten ondubbelzinnig en structureel, en niet hier en daar en wanneer het zo uitkomt, worden afgekeurd. Alle gezaghebbende religieuze instanties, zoals de Al-Azhar Universiteit in Egypte, moeten dat doen. Tot nu toe hebben ze dat nagelaten. Zelf lijkt het mij hoogst noodzakelijk dat er iets fundamenteel verandert in Saudi-Arabië, dat met Mekka en Medina de historische bakermat is van de islam. Zolang Saudi-Arabië blijft wat het is, komt er geen einde aan de onverdraagzaamheid.’

Als je het zo stelt, dan zijn de mensen die jij hebt gesproken, bijzonder moedig.

‘Absoluut. En daarom vind ik ook dat zij de eigenlijke auteurs zijn van mijn boek. Ik heb het opgeschreven, maar alle eer komt hun toe. Voor mij stond er weinig op het spel, maar voor hen heel veel.’

#ArabierEnSeculier, Eva Ludemann, Uitgeverij Boom, 204 pag. ISBN 978 90 2443 025 3

 

Politieke gevangenen in Egypte: samengewerkt met Nederland, nu gemarteld en verkracht

Fast forward naar 12 oktober, alweer in Caïro. Daar wordt Esraa Abdelfattah ’s avonds op straat ontvoerd door de nationale veiligheidsdienst. Haar vergrijp? Ze heeft zich publiekelijk ingezet voor de vrijlating van politieke gevangenen in Egypte. Eerder wordt ze al subtiel gewaarschuwd door de Egyptische autoriteiten: als ze in januari 2015 het vliegtuig wil nemen, wordt haar verboden het land te verlaten. Die travel ban blijft daarna van kracht. Als activist van het eerste uur – zij kreeg internationale erkenning voor haar rol tijdens de Arabische Lente in 2011 – wordt ze natuurlijk in de gaten gehouden en kennelijk is ze te ver gegaan. Net als Ahmed Badawi. Als ze de volgende dag wordt voorgeleid, blijkt dat ze is geslagen, bijna gewurgd, is gedwongen om vele uren achter elkaar te staan en niet heeft mogen zitten of liggen.

Esraa Abdel Fattah ©Youtube channel PolisMultimedia

Niks bijzonders in het Egypte van nu. Honderden, duizenden zijn Ahmed Badawi en Esraa Abdelfattah voorgegaan. Ze zitten allemaal ergens opgesloten, in mensonterende omstandigheden, overgeleverd aan een regime dat elementaire menselijke waardigheid erkent noch zelf bezit. Ze worden genadeloos gestraft voor hun bevlogenheid en de ongelooflijke moed die ze opbrengen om zich sterk te maken voor de toekomst van hun land en medeburgers.

De aantallen waar het inmiddels om gaat, maken ook het geval van Esraa en Ahmed bijna tot statistiek – het doet pijn om dat vast te stellen. Toch is er vanuit Nederland gezien alle reden om die twee jonge mensen voor anoniem creperen te behoeden en zich van hun tragische lot echt iets aan te trekken. Beiden waren werkzaam bij de in Caïro gevestigde organisatie Egyptian Democracy Academy (EDA), die zich ten doel stelde van jonge Egyptenaren democraten te maken, overigens al enige jaren vóór de gebeurtenissen op het Tahrirplein. Toen vanaf dat moment de politieke ontwikkelingen in een stroomversnelling kwamen en het ernaar uitzag dat Egypte inderdaad democratisch zou worden, liepen de internationale donororganisaties en buitenlandse ambassades elkaar zowat voor de voeten om de nieuwe democratische krachten te helpen groeien.

EDA kreeg dan ook veel aandacht uit het buitenland, niet in de laatste plaats omdat Esraa Abdelfattah al in 2008 internationaal bekend was geworden door samen met Ahmed Maher en andere activisten de zogenaamde 6 April-beweging op te richten. Naast met donororganisaties uit bijvoorbeeld Duitsland en Denemarken ging EDA ook een langdurig samenwerkingsverband aan met Nederlandse ngo’s die nauw gelieerd zijn aan het Nederlandse ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken. Met andere woorden: Esraa en Ahmed probeerden bij EDA voor, en in naam van, Nederlandse overheidsinstellingen en met Nederlands belastinggeld bepaalde ideeën te verwezenlijken die deel uitmaken van een westerse of Nederlandse Weltanschauung. Dat werd door diezelfde overheid zeer gewaardeerd, getuige het feit dat beide activisten regelmatig contact hadden met de Nederlandse ambassade op Zamalek, daar ook werden uitgenodigd op feesten en partijen (zoals Koningsdag), en zelfs op de residentie van de ambassadeur enkele malen onder het genot van een maaltijd de actuele ontwikkelingen van Egypte mochten komen bespreken.

De goede tijden werden kwade tijden. De enige democratisch gekozen Egyptische president ooit werd opzij geschoven in een militaire coup en stierf in gevangenschap. De politieke ruimte die was ontstaan ging weer potdicht, en van de hoop en vreugde die in 2011 het land en de mensen hadden opgetild, bleef niets over.

Het zou buitengewoon wrang zijn als onze regering zich niets zou aantrekken van het lot van onze vrienden die met ons en voor ons hebben gewerkt aan een beter Egypte, maar inmiddels rechteloos in een aardedonkere vergeetput zijn gegooid. Het is domweg een kwestie van eer om de Egyptische autoriteiten aan te spreken op de ontoelaatbare wijze waarop zij Ahmed Badawi en Esraa Abdelfattah behandelen – wie weet zijn met een dergelijk optreden ook al die andere politieke gevangenen enigszins geholpen.

Doet de Nederlandse regering niets, dan is dat een ernstige smet op haar diplomatieke blazoen. We wachten met spanning af.

De vergeefse strijd tegen BDS

Het incident is relatief onbetekenend en al van een paar jaar geleden, maar wel illustratief. Maak kennis met Sumayyah Din, een studente van islamitische afkomst aan de Universiteit van Berkeley, Californië. In 2015 stelde zij zich kandidaat voor de studentensenaat, wat ze op Facebook aankondigde. Ze verzon er wat woordspelingen bij met haar achternaam ‘Din’ (‘geloof’). Zoals  #DIN4THEWIN, #DINASTY, #DOIT4THEDIN en #DINTIFADA.

Die laatste kleine vondst zou haar duur komen te staan. De volgende dag werd Sumayyah Din in een andere wereld wakker. ‘Uitermate teleurstellend dat de veelgeroemde vrijheid van meningsuiting op deze universiteit zo destructief wordt gebruikt,’ zo postte het lokale studentenclubje Bears for Israel. ‘Intifada’ betekent opstand, en dat klinkt betrekkelijk onschuldig. Maar niets was minder waar. Voor de joodse gemeenschap, stelde Bears for Israel, roept het woord onmiddellijk traumatische herinneringen op aan Palestijnse zelfmoordaanslagen. En met name in verkiezingstijd hebben joodse studenten op Berkeley het recht zich veilig te voelen.

Je zou dit kunnen afdoen als een misschien wat overdreven hang naar safe space die typerend is voor het Amerikaanse universitaire milieu. Maar het verhaal is nog niet afgelopen. De post van Bears for Israel werd overgenomen door grotere organisaties, waaronder StandWithUs, die het incident op haar Facebookaccount vermeldde, met naam en toenaam en een bloederige foto van een zelfmoordaanslag, inclusief portretten van slachtoffers. De post is daar ruim vier jaar later nog steeds op te vinden, ondanks de honderden verwensingen die Sumayyah Din inmiddels over zich heen heeft gekregen, waaronder oproepen tot deportatie en doodsbedreigingen.

De studente erkende dat ze de Palestijnse zaak was toegedaan. Dit betekende echter niet dat ze zelfmoordaanslagen propageerde.

BDS: drie middelen voor drie eisen

Gelukkig had Sumayyah niet het drieletterige woord laten vallen dat pro-Israëlische activisten tegenwoordig nog woedender maakt: BDS. Ofwel Boycot, Desinvesteringen en Sancties, de in 2005 door Palestijnen opgerichte beweging die met deze drie middelen de volgende drie eisen wil afdwingen: terugtrekking van Israël uit de bezette gebieden, volwaardig burgerschap van Palestijnen in Israël, en erkenning van het recht op terugkeer naar Israël van Palestijnse vluchtelingen.

BDS-demonstratie in Ottawa, Canada (foto: Tony Webster).

Hoe komt het dat een aanvankelijk nauwelijks opgemerkt initiatief tegenwoordig niet alleen in Israël, maar ook in Europa en de Verenigde Staten zulke felle reacties oproept, als betrof het een terreurorganisatie?

Daarvoor gaan we terug in de tijd.

Promotiecampagne én imagoschade

Toen zo’n 170 Palestijnse organisaties in 2005 opriepen tot een boycot, desinvesteringen en sancties tegen Israël kwam er van datzelfde Israël nauwelijks een reactie. De Tweede Intifada was praktisch afgelopen. Het Palestijnse verzet leek gebroken, Israël bouwde een muur – of afscheiding – die de segregatie van Israëliërs en Palestijnen in de bezette gebieden vrijwel voltooide, terwijl de uitbreiding van nederzettingen doorging.

Het Internationaal Gerechtshof in Den Haag verklaarde de afscheiding in 2004 onwettig, maar Israël heeft zich nooit veel aangetrokken van het internationaal recht. Ondertussen werden ongewenste vredesvoorstellen en -plannen van respectievelijk Saoedi-Arabië en van Israëlische en Palestijnse oud-ministers (het ‘initiatief van Genève’) gepareerd met de opzienbarende stap om zowel het leger als kolonisten uit de Gazastrook terug te trekken. Toenmalig premier Sharon presenteerde dit als een vredesgebaar, maar in werkelijkheid was het de bedoeling de Gazastrook van buitenaf af te grendelen en de aanspraken op de Westelijke Jordaanoever te versterken. Dat was althans wat Sharons naaste adviseur Dov Weisglass zich liet ontvallen in een interview met de Israëlische krant Haaretz.

Aldus was het vredesproces bevroren, waren de Palestijnen vakkundig geïsoleerd en leek Israël in rustiger vaarwater te zijn gekomen. Ondertussen moest de promotiecampagne ‘Brand Israel’ het door de Tweede Intafada toch wat geschonden blazoen oppoetsen. Israël werd voorgesteld als een vooruitstrevend, innovatief, technologisch geavanceerd, hip, homovriendelijk en democratisch land, een voorpost van westerse beschaving in het duistere Midden-Oosten.

BDS-demonstratie in Rotterdam (foto: Wouter Engler).

Rustig vaarwater is in het Midden-Oosten echter altijd van korte duur. Israël raakte alweer snel verwikkeld in een gewapend conflict, ditmaal  met de Libanese sji’itische beweging Hezbollah, dat ondanks een groot Israëlisch militair overwicht geen echte winnaar opleverde. De Amerikaanse president George W. Bush kwam rond dezelfde tijd met het onzalige idee om Palestijnse parlementsverkiezingen te organiseren. De oorlog in Irak was hem niet zo goed bekomen, en daar wilde hij iets positiefs tegenover stellen.

Tot ieders ontzetting werden de verkiezingen gewonnen door Hamas, waarmee een nieuwe crisis was geboren.

Hamas greep vervolgens de macht in de Gazastrook nadat het lucht had gekregen van een Israëlisch-Amerikaans plan om de jonge en ambitieuze Fatah-politicus Mohammed Dahlan er een ‘coup’ te laten plegen. Verdere afgrendeling en humanitaire nood in Gaza waren het gevolg, alsmede Hamas-rakettenregens die weliswaar amper slachtoffers eisten en weinig materiële schade aanrichtten, maar Israël in 2009 toch verleidden tot een militaire strafexpeditie die aan zo’n 800 burgers het leven kostte.

De weinig overtuigende veldtocht tegen Hezbollah had Israël de nodige imagoschade bezorgd. Dat werd nog erger door nog eens twee militaire campagnes tegen Gaza en nog eens duizenden Palestijnse doden, zonder politiek resultaat of overgave van Hamas.

Het in ‘Brand Israel’ gestoken geld leek verspild. De aanvankelijk als onbetekenend afgedane BDS-beweging kreeg de wind mee.

BDS als reddingsboei

BDS bood Palestijnen en hun sympathisanten ontsnapping uit de hopeloosheid, het cynisme, de misrekeningen en het haast achteloze bloedvergieten. Daarnaast was ze de enige actor in de regio die zich strikt geweldloos opstelde, uitsluitend een beroep deed op het internationaal recht, en in die zin zelfs a-politiek was. Ook al geloofde je niet dat de beweging werkelijk gewicht in de schaal legde, je had als nette burger die zich bekommerde om het lot van de Palestijnen eindelijk eens iets om helemaal achter te staan.

Onderwijl veranderde Israël, onder premier Benjamin Netanyahu, steeds meer in Netanyahustan. Het land schoof op van conservatief naar uitgesproken rechts, en van uitgesproken rechts naar iets tussen autoritair- en extreem-rechts in. De Palestijnen op hun beurt bleven zuchten onder hun vermolmde, corrupte en repressieve leiderschap in Ramallah en hun nog repressievere, brute en sociaal-reactionaire leiderschap in Gaza. In dat deprimerende klimaat was BDS een kleine reddingsboei in een schier hopeloze strijd.

Tot groeiende ergernis en verbazing van de Israëlische politieke leiding groeide het succes van BDS stap voor stap. Grote bedrijven als het Franse Veolia, het Belgische Orange, het Deens-Britse GS4 en het Nederlandse pensioenfonds PPGM toonden zich ontvankelijk voor de eisen van de beweging. Daarnaast gaven steeds meer artiesten gehoor aan de oproep niet meer in Israël op te treden. De boycot die BDS voorstaat is immers niet alleen economisch, maar ook cultureel en academisch.

‘BDS is een kleine reddingsboei in een schier hopeloze strijd’

Door dit alles kreeg de beweging in Israël op den duur de status van ‘strategische bedreiging’, net als Iran.

In 2012 voelde premier Netanyahu zich voor het eerst geroepen om BDS als antisemitisch te bestempelen. Niet veel later viel het besluit om de bestrijding van BDS toe te vertrouwen  aan het ministerie van Strategische Zaken, dat hiermee voor het eerst enige importantie kreeg; volgens de Israëlische krant Haaretz diende het in 2008 opgerichte departement aanvankelijk alleen als zoethouder voor bewindslieden die te weinig omhanden hadden. Nu kregen zij een plekje in het zogeheten veiligheidskabinet, waar ze toegang hadden tot vertrouwelijke gegevens.

Doel van het ministerie was jarenlang geweest om ‘strategieën’ te bedenken, die vervolgens in de onderste la van een ander ministerie belandden.  Dat veranderde in 2015. Er kwam 35 miljoen dollar vrij om BDS te bestrijden — inmiddels is het budget opgelopen tot 75 miljoen dollar. Het aantal personeelsleden groeide van een handjevol tot enkele tientallen, en er werd een nieuwe minister benoemd: de mannetjesputter Gilad Erdan, tevens minister van Veiligheid.

Geheimhouding

De werkwijze van het ministerie van Strategische Zaken werd meteen omgeven door geheimhouding. Anders kon men niet effectief opereren, verluidde het. Dit stond echter op gespannen voet met de democratische waarden waarop de Israëliërs zo trots zijn. Volgens een artikel in de online krant Times of Israël wilde de directeur-generaal van het ministerie, Sima Vaknin-Gil, niet eens de namen vrijgeven van de werknemers op het ministerie. En de budgettaire toewijzingen die de Times of Israel mocht inzien, bevatten geen specificaties van begunstigden. Veel betalingen waren als ‘geheim’ gemarkeerd.

Het ministerie riep wel openlijk een samenwerking in het leven met de non-gouvernementele organisatie Kela Shlomo (Slinger van Salomo), inmiddels omgedoopt in Concert for Israel. Deze in 2016 opgerichte organisatie is geen enkele transparantie verschuldigd, vanwege zijn status van ‘non-profit voor algemeen nut’.

Een voormalig directeur-generaal van het ministerie van Strategische Zaken Yossi Kupperwasser, zei tegen de Times of Israel dat ‘een intensivering van activiteiten’ het doel was van de samenwerking. Kela Shlomo zou dienen als ‘raamwerk om donorgeld en overheidsgeld samen te brengen, en zo het vermogen van elke partij tot het stimuleren van activiteiten tegen delegitimering op te voeren’.

Wanneer functionarissen met ruime verbale vermogens zich zo omslachtig uitdrukken, is het oppassen geblazen. Er is niet veel fantasie voor nodig om in Kela Shlomo/Concert for Israel geen echte ngo (non-gouvernementele organisatie) te herkennen, maar een ‘gongo’: een governmentally operated non-governmental organisation. Ofwel: een ‘door de overheid aangestuurde non-gouvernementele organisatie’.

Ngo… of ‘gongo’?

De laatste dertig jaar hebben veel burgers van landen met repressieve regimes het kleine beetje vrijheid dat ze hadden benut door ngo’s op te richten. Zo verbreedden zij het maatschappelijk middenveld. BDS is een typisch voorbeeld van een krachtenbundeling van ngo’s.

‘Gongo’s’ zijn het antwoord van repressieve regimes op het ngo-virus, een tegengif. Het wemelt er inmiddels van in Afrika, Rusland en het Midden-Oosten. Doel van een ‘gongo’ is om activiteiten te ontplooien die niet geloofwaardig – of zelfs illegaal – zouden zijn als ze van de overheid kwamen. Bijvoorbeeld het tegenwerken en intimideren van werkelijke ngo’s, en dat verkopen als een strijd tegen ‘delegitimering’. Kortom: de werkelijke ngo’s worden als onderdrukkers voorgesteld, een orwelliaanse omkering.

Directeur-generaal Sima Vaknin-Gil zei tijdens een bijeenkomst in de Verenigde Staten die stiekem werd opgenomen door een verslaggever van Al Jazeera, dat haar ministerie een ‘holistische’ campagne wilde voeren tegen de ‘andere kant’. Met de ‘andere kant’ bedoelde ze natuurlijk BDS-activisten, over wie zo veel mogelijk gegevens dienden te worden vergaard, zodat hun ‘delegitimatie’ van Israël kon worden ontkracht en verdacht gemaakt.

‘De werkelijke ngo’s worden als onderdrukkers voorgesteld’

De directeur-generaal zelf bezigde straffe termen als ‘waarschuwen, afschrikken, en aanvallen’. Ze voegde eraan toe dat haar ministerie sympathiserende ngo’s of civiele entiteiten van middelen kon voorzien die ze normaal gesproken niet hebben. ‘De Israëlische overheid heeft het overzicht en kan coördinatie en samenwerking creëren. Wij zijn de enige speler in het pro-Israëlische netwerk die kan zeggen dat ze in staat is lacunes op te vullen.’

Dit klinkt als een niet al te gelukkig geformuleerd aanbod aan joodse en pro-Israëlische ngo’s om zich te laten ‘gongoïseren’. Makkelijker gezegd dan gedaan, zo bleek. Volgens de Times of Israel bedankten veel Amerikaans-joodse ngo’s voor de eer. Ze vertrouwden het ministerie niet, wilden niet worden gepolitiseerd, waren bang dat ze onder het vergrootglas van de Amerikaanse overheid kwamen te liggen, en behielden liever hun onafhankelijkheid.

BDS-demonstratie in Trondheim, Noorwegen (foto: Ezzex).

De Verenigde Staten (VS) kent talrijke joodse organisaties. De meeste zijn loyaal aan Israël, maar dit betekent nog niet dat ze veel op hebben met Netanyahustan, gecharmeerd zijn van grofgebekte politici als Avigdor Liebermann, Ayelet Shaked en Naftali Bennett , en de bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de blokkade van de Gazastrook niet met leden ogen aanzien. Zelfs het eerder genoemde StandWithUs, dat een islamitische studente aan de schandpaal liet nagelen vanwege een woordspeling, wenste naar eigen zeggen geen geld aan te nemen van het ministerie van Strategische Zaken.

Desondanks blijven er genoeg ngo’s over waarop het ministerie van Strategische Zaken kan bouwen, zoals het al sinds 2002 actieve NGO Monitor. Achter deze bedrieglijk neutrale naam gaat een organisatie schuil die zich uitsluitend toelegt op het in een kwaad daglicht stellen van mensenrechtenorganisaties die kritiek hebben op de Israëlische bezettingspolitiek.

NGO Monitor heeft een lijst opgesteld van 250 zogenaamd dubieuze ngo’s. Dat gebeurt in naam van de transparantie. Ngo’s die pro-bezettingspolitiek zijn, en die vaak uitblinken in een gebrek aan transparantie, laat NGO Monitor ongemoeid. Laat staan dat NGO Monitor zelf aan een transparantietest werd onderworpen. De Policy Working Group, een collectief van Israëlische academici en oud-diplomaten, besloot dit gemis te verhelpen en publiceerde een verslag waarvan de conclusie luidt dat NGO Monitor geaffilieerd is met de overheid. NGO Monitor is misschien wel de moeder van alle Israëlische ‘gongo’s’.

Zionistischer dan zionisten

Van onschatbare waarde voor het ministerie van Strategische Zaken is verder Maccabee Task Force, een organisatie die in 2015 werd opgericht door de Amerikaanse miljardairs Sheldon Adelson en Haim Shaban. Adelson, wiens vader joods was, is een van de belangrijkste financiers van de Republikeinse Partij. Hij doet uitspraken als ‘Palestijnen bestaan niet, het zijn zuid-Syriërs’. Shaban, die van Egyptisch-joodse afkomst is en zowel een Israëlisch als Amerikaanse paspoort heeft, is naar eigen zeggen een ‘one issue guy’ –  en  zijn ‘issue’ is Israël.

Aan het hoofd van Maccabee Task Force staat de jurist David Brog, een evangelische christen die directeur is geweest van Christians United for Israel. Evangelische christenen zijn al jaren een politieke machtsfactor van belang in de VS, zeker nu, onder het presidentschap van Donald Trump, en ze zijn zionistischer dan de meeste Joodse zionisten zelf.

Het is veilig te veronderstellen dat Maccabee Task Force aardig wat invloed heeft. En waar deze taskforce voor staat? Daarover is de website duidelijk: voor de bestrijding op Amerikaanse campussen van antisemitisme, dat steeds meer om zich heen zou grijpen, voornamelijk vanwege BDS.

Broodjeaapverhaal

Die bestrijding zou aardig geholpen zijn als er een link kon worden gelegd tussen BDS en Hamas. Met dat doel bracht Maccabee Task Force een broodje aap in omloop dat uit de koker komt van een andere pro-Israëlische organisatie, de Foundation for Defense of Democracies.Het verhaal gaat als volgt: sommige afdelingen van de internationale organisatie Students for Justice in Palestine, die BDS promoot, krijgen financiële steun van een andere organisatie, American Muslims for Palestine. Daar werken drie mensen die ook als vrijwilliger hebben gewerkt voor de Holy Land Foundation, ooit de grootste islamitische liefdadigheidsinstelling van de Verenigde Staten. Vijf bestuursleden van deze stichting werden jaren geleden veroordeeld omdat ze geld naar Hamas hadden overgemaakt. Althans, volgens de openbaar aanklager die de jury hiervan wist te overtuigen – het proces was uiterst controversieel. De Holy Land Foundation is sindsdien verboden, maar de drie ex-vrijwilligers die later voor American Muslims for Palestine gingen werken, zijn nooit ergens van beschuldigd.

BDS-demonstratie in Belfast, Noord-Ierland (foto: WikiLaurent).

Het lijntje van Hamas naar BDS, dat uit dit alles zou blijken, is flinterdun. Beter gezegd: het bestaat niet. Maar de Foundation for Defense of Democracies en de Maccabee Task Force blijven beweren dat de organisaties die BDSin de Verenigde Staten promoten, ‘wemelen’ van mensen die ooit rechtstreeks met Hamas geaffilieerd waren.

Wat dit verhaal relevant maakt, is dat een medewerker van de Foundation for Defense of Democracies, Jonathan Schanzer, een gewillig oor vond bij de Commissie Buitenlandse Zaken van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden. Hij was daarbij zo slim om op te merken dat zijn denktank hierbij geen malversaties had ontdekt, maar toch – waar rook is, is vuur.

Carrièrekansen breken

Een opmerkelijk agressieve speler in deze troebele wereld, ten slotte, is Canary Mission. Deze in 2015 gelanceerde website is gewijd aan het ‘documenteren’ van personen en organisaties die ‘haat tegen Israël, haat tegen Joden, en haat tegen de Verenigde Staten propageren.’

De meeste van die ‘gedocumenteerden’ – inmiddels meer dan duizend – zijn studenten, velen van islamitische komaf, velen lid van de eerder genoemde organisatie Students for Justice in Palestine (SJP), die in 1993 werd opgericht en actief is in de Verenigde Staten, Canada en Nieuw-Zeeland.

Een doorsnee SJP-activist is ergens in de twintig en loopt mee in betogingen waarin steun wordt betuigd aan BDS, en Israël wordt afgeschilderd als een apartheidsstaat. Regelmatig  komt de term ‘etnische zuivering’ voorbij, wat dan slaat op de vlucht – of verdrijving – van honderdduizenden Palestijnen uit hun woongebied in 1947 en 1948, en op huidige pogingen van Israël om Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever te onteigenen, in het bijzonder bedoeïenen in de Jordaanvallei en inwoners van Oost-Jeruzalem.

Nog controversiëler is het woord ‘genocide’, waarmee wordt gerefereerd aan de duizenden dodelijke burgerslachtoffers die het Israëlische leger tijdens diverse militaire campagnes in de Gazastrook maakte, met vrijwel geen burgerdoden en slechts enkele tientallen militaire slachtoffers aan Israëlische zijde.

BDS-demonstratie in Ljubljana, Slovenië (foto: MZaplotnik).

Apartheid, etnische zuivering, genocide: het zijn krasse kwalificaties, maar ze zijn een debat waard. Canary Mission heeft daarnaast activisten gespot die zonder meer de grenzen van het toelaatbare hebben overschreden, bijvoorbeeld directe vergelijkingen tussen Israël en nazi-Duitsland hebben getrokken en zich zonder twijfel schuldig hebben gemaakt aan antisemitische opruiing. Zij hebben misschien dus wel om naming and shaming gevraagd. Maar het gaat niet alleen om dit soort mensen. Wie enkel sympathie heeft betuigd aan BDS en daarbij wat militante taal heeft gebezigd, loopt een gerede kans een uitputtend profiel van zichzelf terug te vinden op Canary Mission, met soms tientallen foto’s en screenshots van socialmedia-posts en een listige aaneenrijging van zogenaamd radicale uitspraken. Uitspraken waaraan je een extremistische uitleg kunt geven als je ze in een bepaalde context plaatst, .

Canary Mission rechtvaardigt haar aantijgingen door BDS als extremistisch en antisemitisch te brandmerken. Waarom? Omdat de beweging naadloos zou aansluiten op discriminatie van joden door de eeuwen heen – kauft nicht bei Juden. Een video moet dat aannemelijk maken.

Er valt tegenin te brengen dat kauft nicht bei Juden onderdeel was van het expliciete voornemen het jodendom te vernietigen. Of om joden te discrimineren, enkel omdat het joden zijn. Van dergelijke tendensen vind je bij de leiding van BDS geen spoor terug. Bovendien is de verhouding tussen joden en Palestijnen in Israël totaal anders dan de verhouding tussen joden en hun onderdrukkers, enkele generaties geleden, in Europa. De belangrijkste overweging is dat BDS alleen gericht is tegen de politiek van Israël, en niet tegen joden in het algemeen.

Canary Mission maakt geen geheim van wat ze hoopt te bereiken: de carrièrekansen van de activisten in kwestie breken. ‘Laat de radicalen van vandaag niet de werknemers van morgen worden’ beveelt deze promotievideo aan. Wie ooit op jonge leeftijd iets ‘radicaals’ heeft geroepen, moet daar de rest van zijn of haar leven kennelijk voor boeten. Het is een tactiek van intimidatie, van cyberbullying, met als uiteindelijk doel om pro-Palestijns activisme, in het bijzonder BDS-activisme, de kop in te drukken.

‘Canary Mission maakt geen geheim van wat ze hoopt te bereiken: de carrièrekansen van activisten breken’

De initiatiefnemers van deze site blijven uit veiligheidsoverwegingen liever anoniem, verluidt het. Dat is op zich te begrijpen. Het valt wel op dat zelfs het meest gedegen journalistieke speurwerk naar de financiële bronnen van de site haast niets oplevert. Het schild van geheimhouding dat Canary Mission heeft opgetrokken is schier ondoordringbaar. Het is al met al moeilijk te geloven dat de site niet via allerlei omwegen is terug te voeren tot de Israëlische overheid: dat dit niet ook een gongo is, naar beproefd recept.

In ieder geval lijken Israëlische veiligheidsfunctionarissen de tendentieus gecompileerde gegevens van Canary Mission te hebben gebruikt om mensen de toegang tot het land te ontzeggen. Ook de FBI zou eruit hebben geput. Opvallend is verder dat de site is opgericht in het jaar (2015) dat Israël de bakens in de strijd tegen BDS op vele fronten verzette, en het ministerie van Strategische Zaken van haar ‘holistische aanpak’ gewag maakte.

Steeds minder ruimte

Zo wordt de ruimte voor BDS om te opereren langzaamaan ingeperkt met een campagne van insinuaties, verdraaiingen, verdachtmakingen, halve waarheden en exploitatie van de angst voor antisemitisme, én van de angst om voor antisemiet te worden uitgemaakt. Het is een campagne die onder regie staat van het ministerie van Strategische Zaken, maar ook door andere onderdelen van het Israëlische machtsapparaat en alles wat daaraan hangt wordt gevoerd, en die er mede toe heeft bijgedragen dat ongeveer de helft van de vijftig Amerikaanse staten inmiddels anti-BDS-wetten heeft opgesteld. Omdat BDS het antisemitisme zou aanwakkeren, vooral op universiteiten.

Ook in Europa heeft de anti-BDS-agitatie, samen met een verruiming van het begrip antisemitisme volgens de zogeheten IHRA-definitie, haar vruchten afgeworpen. In Frankrijk is BDS-activisme verboden en heeft president Macron antizionisme gelijkgesteld aan antisemitisme. In Duitsland heeft de Bondsdag een – niet-bindende – resolutie aangenomen die BDS als antisemitisch bestempelt.

BDS-demonstratie in Toulouse, Frankrijk (foto: Pablo029).

Joodse instellingen zelf worden niet gespaard in de strijd tegen BDS. De Bank für Sozialwirtschaft heeft de rekening van de kleine organisatie Jüdische Stimme für gerechten Frieden in Nahost opgeheven omdat deze BDS steunt — je zult de Israëlische regering er niet over horen dat voor het eerst sinds de jaren dertig in Duitsland een joodse bankrekening is afgesloten. Ook is het Joods Museum in Berlijn doelwit geworden van de anti-BDS-campagne. Directeur Peter Schäfer (overigens zelf niet-joods), moest opstappen omdat het museum in zegge en schrijve één tweet de aandacht had gevestigd op een open brief waarin 240 joodse en Israëlische wetenschappers de Duitse regering opriepen zich niet ontvankelijk te tonen voor de anti-BDS- motie van de Bondsdag. Een storm van protest brak los. Vergelijkingen met het nazisme bleven het Joods Museum niet bespaard.

Saillant was dat enige maanden voor het incident de Israëlische regering een zogeheten non-paper naar de Duitse regering had gestuurd met het dwingende verzoek geen fondsen meer beschikbaar te stellen voor vermeend anti-Israëlische organisaties. In één moeite door beklaagde de Israëlische regering zich over het Joods Museum, dat ‘geen banden heeft met de joodse gemeenschap’, regelmatig prominente BDS-voorvechters zou uitnodigen en een tentoonstelling over Jeruzalem  had georganiseerd waarvan de teneur de Israëlische regering niet beviel. Het is niet vergezocht om te veronderstellen dat deze non-paper ook werd verzonden naar diverse politieke partijen en pro-Israëlische instellingen, zodat de geesten rijp zouden zijn voor een twitterstorm bij de eerstvolgende vermeende faux pas van het museum.

Vrijheid van meningsuiting

In Nederland is de situatie voor BDS relatief gunstig. De Nederlandse regering is tegen de beweging gekant, maar gaf geen gevolg aan een motie van onder anderen SGP-Tweede Kamerlid Van der Staaij om ‘zo snel mogelijk de directe of indirecte financiering van organisaties, die op basis van hun doelstellingen of middels hun activiteiten een boycot van of sancties tegen Israël nastreven of bevorderen, te beëindigen’.

De regering antwoordde dat uitlatingen of bijeenkomsten van de BDS-beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering.

De Israëlische overheid overspeelt ook regelmatig haar hand. En wordt weleens te kijk gezet. Geruchtmakend  was de zaak rond Shai Masot, een medewerker van de Israëlische ambassade in Groot-Brittannië, die, blijkens een documentaire van Al Jazeera, de toenmalige minister Sir Alan Duncan en kritische Engelse parlementsleden in diskrediet wilde brengen en plannen had om te infiltreren in Britse studentenorganisaties. De Israëlische ambassadeur Mark Regev bood zijn excuses aan en ontsloeg Masot, die werd weggezet als een op eigen houtje opererende lagere medewerker en fantast. Kwestie opgelost. Dit zou anders zijn geweest als het hier om bijvoorbeeld de ambassade van Rusland was gegaan. Dan was er waarschijnlijk een internationaal schandaal losgebarsten.

Publicitair verheffend was dit akkefietje natuurlijk niet voor Israël. Net zo min als het tweedelige rapport van het ministerie van Strategische Zaken, ‘The money trail’, vol gewaagde beschuldigingen aan het adres van de Europese Unie. De EU zou, vanwege haar financiële steun aan Palestijnse of pro-Palestijnse organisaties, terreur faciliteren en ruim baan geven aan antisemitisme. Brussel wees deze aantijgingen begin dit jaar fel van de hand. Het rapport was een strategische blunder van het ministerie van Strategische Zaken, dat de EU, Israëls belangrijkste handelspartner, beter niet tegen de haren in kan strijken in de strijd tegen een boycotbeweging.

BDS-demonstratie in Kaapstad, Zuid-Afrika (foto: HelenOnline).

Daarnaast krijgt de anti-BDS-beweging ook in de VS niet altijd haar zin. In 24 staten stuit de uitvoering van anti-BDS-wetten op grondwettelijke bezwaren: in het bijzonder het Eerste Amendement, dat de vrijheid van meningsuiting garandeert. In Arizona en Kansas stelde de rechter de American Civil Liberties Union in het gelijk nadat deze een procedure had aangespannen vanwege de ongrondwettelijkheid van de anti-BDS-wetten.

Meer recent boekte BDS een niet onbelangrijke juridische overwinning in Keulen. Daar oordeelde de rechtbank dat het ‘zelfs op afstand niet gerechtvaardigd is’ een Duits-Palestijnse vrouwenvereniging van het jaarlijkse culturele festival in Bonn uit te sluiten op grond van steun aan BDS. Nog belangrijker was dat het Hof van Keulen verklaarde dat de anti-BDS-moties in Duitsland, zoals die van de gemeenteraad van Bonn, het parlement van Noordrijn-Westfalen en de Duitse Bondsdag, ‘geen wetgevingshandelingen zijn, maar politieke resoluties of uitingen van politieke wil, die de beperking van een bestaand wettelijk recht niet kunnen rechtvaardigen’.

Onlangs werd de Brits-Pakistaanse schrijfster Kamila Shamsie een literaire prijs van de stad Dortmund ontnomen, toen aan het licht kwam dat ze BDS steunde. Mocht ze deze beslissing juridisch willen aanvechten, dan vormt de uitspraak van het Hof van Keulen waarschijnlijk nuttige jurisprudentie. Die wordt bovendien ondersteund door uitspraken ten gunste van BDS-activisten door het Administratieve Hof van Oldenburg en het Hogere Administratieve Hof van Nedersaksen in Lüneburg. Kamila Shamsie heeft inmiddels honderden adhesiebetuigingen van collega-schrijvers wereldwijd ontvangen.

Uiteraard laat het ministerie van Strategische Zaken niet af. Onlangs presenteerde minister Erdan in het Europees Parlement een nieuw rapport (‘Behind the Mask’) dat nog een keer het antisemitische karakter van BDS moet aantonen.

Overigens valt niet te ontkennen dat sommige BDS-aanhangers zich schuldig maken aan uitingen van antisemitisme. De pro-Palestijnse beweging kent haar zonderlingen, geobsedeerden, fanatici en antisemieten. Een Israëlische vlag met een kakkerlak in plaats van een Davidster, zoals regelmatig door een Nederlandse activist op de Dam in Amsterdam wordt getoond, is heel dom en onsmakelijk, omdat het meteen doet denken aan hoe de nazi’s de joden een ‘pestilentie’ noemden die moest worden uitgeroeid. Ook het gelijkstellen van de Davidster aan het hakenkruis is ergerlijk en kwetsend en, zacht uitgedrukt, onjuist. Joodse overheden, instellingen en particulieren hebben het volste recht om over dit soort uitingen hun beklag te doen.

‘De pro-Palestijnse beweging kent haar zonderlingen, geobsedeerden, fanatici en antisemieten’

Dit alles vormt geen bewijs dat de BDS-beweging intrinsiek antisemitisch is. Er is niet de minste aanwijzing dat fanatici en jodenhaters de hoofdmoot vormen van de beweging. De stelling dat de meesten zich hebben ‘vermomd’ is per definitie loos; niemand kan immers bewijzen dat hij of zij iets niet verbergt. BDS-leiders, alsmede een invloedrijke website als Electronic Intifada, hebben zich expliciet uitgesproken tegen antisemitisme. Wat kunnen ze nog meer doen?

Witwasplek voor antisemieten

De rapporten van het ministerie van Strategische Zaken, websites als Canary Mission – ze lijken manipulatief, onoprecht knutselwerk, vervaardigd met een ijver een betere zaak waardig.

Jarenlang kreeg ik als journalist van een grote landelijke krant boekjes van de Israëlische ambassade toegestuurd waarin uitingen van antisemitisme in het Midden-Oosten waren verzameld. En inderdaad: sommige cartoons waren ronduit antisemitisch. Maar plaatjes van Netanyahu met een bebloed slagersmes in zijn hand, of van Ariel Sharon die een bord Palestijnen naar binnen schrokt, zijn niet antisemitisch, ook al zijn ze niet erg subtiel. Het is narcistisch om dat wel te vinden — om meteen een verband te zien met het joodse bloedsprookje. De mening dat Netanyahu bloed aan zijn handen heeft, is volstrekt legitiem. En wat Sharon betreft: die is in Israël zelf vaak genoeg voor moordenaar uitgemaakt.

Wat BDS uiteindelijk wordt verweten is dat de beweging Israël delegitimeert. Maar dan geeft het te denken dat dit mogelijk is aan de hand van eisen die stoelen op internationaal recht. Delegitimatie door het recht is een even pijnlijke als onthullende paradox.

Daarnaast heeft het Netanyahustan dat Israël is geworden zijn best gedaan zichzelf in diskrediet te brengen in de strijd tegen antisemitisme. Bijvoorbeeld door de Filipijnse leider Duterte en de Hongaarse president Viktor Orban te ontvangen. Duterte heeft zichzelf met Hitler vergeleken en Orban sprak in 2017, voorafgaand aan een bezoek van Netanyahu, zijn bewondering uit voor Miklos Horthy, de Hongaarse leider uit de Tweede Wereldoorlog die antisemitische wetten invoerde en collaboreerde met de nazi’s. Dat veroorzaakte wel wat deining, maar met een halfslachtige verklaring van Hongaarse zijde was ook deze kwestie alweer geklaard.

‘Delegitimatie door het recht is een even pijnlijke als onthullende paradox’

Het stoort Netanyahu kennelijk ook niet dat Orbans demonisering van de joodse filantroop George Soros alle elementen bevat van klassieke antisemitische stereotypering. Volgens Orban behoort Soros tot ‘de vijanden van Hongarije, die niet in werk geloven, maar met geld speculeren. Ze hebben geen vaderland, maar menen dat de hele wereld van hen is.’ Toen de Israëlische ambassadeur in Boedapest bezwaar maakte, floot Netanyahu hem terug.

Ten slotte zaten er verklaarde christelijke antisemieten in de Amerikaanse delegatie die in Jeruzalem neerstreek voor de feestelijke symbolische opening van de Amerikaanse ambassade aldaar. Hun antisemitisme is van de listigste soort: ze zijn fervent voorstander van de terugkeer van zoveel mogelijk joden naar het Heilige Land, omdat hiermee De Dag des Oordeels dichterbij zou komen. Dan zullen de joden zich echter tot het christendom dienen te bekeren, op straffe van het eeuwige hellevuur.

Daarentegen zijn de activisten van Jewish Voice For Peace – een grote joodse organisatie in de Verenigde Staten die gekant is tegen de bezettingspolitiek van Israël – niet meer welkom in Israël.

Waarom Israël een witwasplek voor antisemieten aan het worden is – dàt zou een rapport waard zijn. Het lijkt erop neer te komen dat je van Israël antisemiet mag zijn, zolang je maar geen antizionist bent, maar wel een afkeer van moslims en migranten deelt met het Israëlische leiderschap.

Asymmetrische oorlogsvoering

Israël heeft het BDS de afgelopen jaren bijzonder moeilijk gemaakt. Maar er is iets vergeefs aan de bestrijding van de beweging. Het doet denken aan asymmetrische oorlogsvoering, met Israël in de rol van een regulier leger en BDS in die van een veelvertakte guerrillabeweging. Getuige de uitspraken van Sima Vaknin-Gil, directeur-generaal van het ministerie van Strategische Zaken, wil dat leger zelf een guerrillastrijd voeren. Maar dat wringt. Je kunt beter niet kiezen voor een strategie waarin de ander zich per definitie beter thuis voelt. Immers, in een dergelijke krachtmeting heeft de echte guerrillabeweging al gewonnen zolang ze weet te overleven. En tot nu toe overleeft BDS wonderwel. De activiteiten van het ministerie van Strategische Zaken zouden op termijn contraproductief kunnen uitpakken: ze leiden vooral tot discussie, en als Israël zijn botte, egocentrische politiek voortzet, is het niet ondenkbaar dat het die discussie uiteindelijk verliest.

Dit is de eerste aflevering in een tweeluik over BDS.

Roia: een signaal van hoop en menselijkheid in Syrië

Ooit leidde Khaled Shaaban het leven van een typische risicomijdende Syriër. Stel geen vervelende vragen, dan krijg je geen vervelende antwoorden. Steek je nek niet uit, dan heb je het zo slecht nog niet. Een gezapig leventje onder de knoet van de moekhabaraat – de geheime politie – en  de alomtegenwoordige, bordkartonnen beeltenissen van vader en zoon Assad.

Maar toen was daar die vrijdag 15 april 2011, door opposanten van het regime uitgeroepen tot ‘dag van de woede’. Duizenden zogenaamde onruststokers waren al een maand aan het betogen tegen Bashar al-Assad. Tegen zijn zin was Khaled die vrijdag getuige van weer zo’n grote demonstratie, vlakbij zijn woning, aan de rand van de stad. Ineens ontstond er groot tumult in de menigte, mensen begonnen te rennen, en Khaled werd meegesleept. Toen gebeurde het: twee levenloze lichamen rolden zomaar in zijn richting. Ze waren van een pick-up gevallen die in razende vaart gewonde betogers naar het ziekenhuis bracht. ‘In een oogopslag zag ik dat de mannen die voor mijn voeten vielen dood waren. En op dat moment veranderde alles voor me.’

Het stemmetje dat al enige tijd hinderlijk in zijn achterhoofd prevelde, drong zich nu onstuitbaar naar de voorgrond. ‘Stepping out of the box’: een modieuze uitdrukking, maar dat was wat er met hem gebeurde. Hij verliet de schijnveiligheid van zijn bestaan om er nooit meer terug te keren.

En nu zit hij dan, zo’n kleine acht jaar later, als 34-jarige ICT-activist in een hotellobby in Den Haag, en geeft hij een interview over de ideële Syrische ICT-organisatie Roia, waarvan hij een van de drijvende krachten is. Het vraaggesprek maakt deel uit van een kleine tournee die hem ook langs mogelijke geldschieters, beleidsambtenaren en ambassadeurs zal voeren.

Khaled Shaaban (foto: Dafne van Baarle)

Ze zijn hem niet aan te zien, de krachtproeven die hij sinds die gedenkwaardige dag in april 2011 heeft moeten doorstaan – de verschrikkingen van een Syrische gevangenis, de dagelijkse bombardementen, de martelende angst. Khaled Shaaban maakt een buitengewoon energieke, begeesterde en opgeruimde indruk. Stilaan is hij zich een wereldburger gaan voelen, met een onverzadigbare nieuwsgierigheid naar oorden waarvan hij zich het bestaan nog niet zo lang geleden amper bewust was, maar die hij inmiddels allemaal heeft bezocht: Cambodja, de Filippijnen, Vietnam.

En nu dus, voor het eerst, Europa.

Nederland mocht hij pas na een derde visumaanvraag in, terwijl het juist hier is dat Roia als stichting ingeschreven staat: met dank aan de bemiddeling van sympathisanten als de prominente Bahreinse bugerrechtenactiviste Esra’a al-Shafei en de Nederlandse arabiste en ‘cultuurmakelaar’ Dafne van Baarle, die voorzitter is van het bestuur waarvan Khaled ook deel uitmaakt. Hoe dat zit? De organisatie, die het levenslicht zag in omsingeld, geïsoleerd en door vaatbommen bestookt rebellengebied, is inmiddels zo groot gegroeid dat ze behoefte heeft aan een gunstig fondsenwervingsklimaat, zoals dat in Nederland bestaat.

Het zoete gif van de Arabische lente

Hoe anders keek Khaled ooit tegen het leven aan. Een paar weken voor het beslissende incident met de twee lijken vertelde een vriend hem dat de Arabische Lente misschien naar Syrië was gekomen. Hij reageerde onthutst. ‘Ik hoopte dat het niet waar was. Wat ging er nu allemaal gebeuren? Hoe zou het gaan met mijn gezin, mijn werk?’

De weken daarop maakte hij zichzelf wijs dat Syrië immuun was voor het zoete gif van de Arabische lente. ‘Wij hadden die hier niet nodig, hield ik mijzelf voor. Ik luisterde vooral naar berichten van het Syrische regime, liet me daardoor geruststellen, hield me doof voor andere geluiden. Tegelijkertijd begon dat stemmetje in mijn achterhoofd te zeuren dat er iets niet klopte, dat de hele manier waarop dit land jarenlang was geregeerd niet deugde, ook al had ik me daar nooit echt in verdiept. Maar ik was bang.’

De revolutie vóór de revolutie

Khaled Shaabans achtergrond is bescheiden. Hij groeide op in Jobar, een buitenwijk van Damascus. Na zijn lagere school moest hij geld gaan verdienen. Hij leerde, veertien jaar oud, het vak van kleermaker en timmerman, maar toen hij voor het eerst een computermuis zag, begreep hij pas waarvoor hij in de wieg was gelegd. ‘Het was in de computerwinkel van een zakenrelatie van mijn grootvader. Ik moest daar dozen uitpakken en zo, toen mijn oog op zo’n ding viel. Geen idee wat het was, maar het trok me onweerstaanbaar aan.’

‘Ik luisterde vooral naar berichten van het Syrische regime, liet me daardoor geruststellen, hield me doof voor andere geluiden. Tegelijkertijd begon dat stemmetje in mijn achterhoofd te zeuren dat er iets niet klopte.’

Binnen een jaar streefde hij als zestienjarige de bedrijfsleider voorbij in IT-kennis. Hij leerde computers assembleren, specialiseerde zich in netwerkarchitectuur, werd zelfs het hacken meester, kortom: in no time was hij een volleerde nerd, in een regio waar IT aan het begin van dit millennium nog in de kinderschoenen stond. Maar al snel zou de gemiddeld heel jonge bevolking van het Midden-Oosten inzien dat de digitale snelweg de weg naar een beetje vrijheid was. Khaled Shaaban bevond zich in de voorhoede van deze revolutie, die aan de Syrische revolutie vooraf ging. Toen deze laatste uitbrak, zat hij echter in de achterhoede. Hij was inmiddels IT-manager, had een gezin met een pasgeboren kind, boerde goed. Hij wilde beschermen wat hij had, en dat beïnvloedde zijn kijk op het bewind: het was misschien niet lief, maar je wist tenminste wat je eraan had.

De Techneut van Syrië

Niet alleen de confrontatie met de twee doden, ook de daaropvolgende, wekenlange detentie van zijn broer zorgden ervoor dat het in zijn hoofd ging kantelen. ‘Via betaalde informanten wisten we dat zijn medegevangenen hem dagelijks hoorden schreeuwen, dat hij dus werd gemarteld. Het was mij volkomen duidelijk welke kant ik moest kiezen. Maar ik was nog steeds vreselijk bang. Ik had niet de moed om mee te demonstreren, al wilde ik wel heel graag iets doen. Vrij snel kwamen mensen naar me toe met de vraag of ik hun mobiele telefoons kon beveiligen en hun laptops versleutelen. Prima, daar draaide ik mijn hand niet voor om, en zo kreeg ik in het activistencircuit al snel de codenaam Sham tiqani – de Techneut van Syrië. Heel eervol, maar ik vond mezelf nog steeds een lafaard. De doodsverachting van anderen vervulde me met ontzag. Die kon ik niet opbrengen.’

‘Ik had niet de moed om mee te demonstreren, al wilde ik wel heel graag iets doen.’

De kiem voor Roia werd gelegd toen Khaled een andere tiqani ontmoette, met wie hij de eerste – gesmokkelde – apparaten voor de ontvangst van internetsatellieten installeerde, teneinde de IT-infrastructuur van het regime te omzeilen. Al snel waren er ingrijpender oplossingen nodig, omdat Damascus tegen die tijd de telecommunicatie op het platteland afsneed, wat betekende: geen internet, geen telefoon, niets. En dus installeerden Khaled en zijn medestanders gelijktijdig apparaten op het platteland en in de hoofdstad, en lieten die met elkaar ‘praten’. Zo dirigeerden ze het internet vanuit vijandelijk territorium naar degenen die het het hardst nodig hadden: ziekenhuizen vooral, die op deze manier in contact bleven met elkaar, maar ook met de buitenwereld – als humanitaire stem die kon vertellen wat er zich in Syrië afspeelde.

‘Ondertussen was ik nog altijd maar een parttime activist,’ zegt Shaaban. ‘Ik had mijn baan in Damascus niet opgegeven. Maar dat duurde niet lang meer.’

Afscheid van het parttime activisme

Het tweede kantelpunt deed zich voor na zijn arrestatie bij een checkpoint waar veel mensen op een dag werden opgepakt als vergelding voor de ontvoering van een sluipschutter door rebellen. De behandeling die hij en andere arrestanten in de gevangenis kregen was wreed, maar niet zo gruwelijk als van degenen tegen wie een concrete verdenking bestond. Hij werd geblinddoekt, geslagen, met velen in zo’n krappe ruimte opgesloten dat niemand er een dragelijke houding voor zichzelf kon vinden; hij werd aan psychologische marteling onderworpen met dreigementen van een aanstaande executie; hij voelde dat de dood dichtbij was, zag mensen ook echt doodgaan, of voor zijn ogen gek worden. ‘En toch werd mij moed ingesproken door gevangenen die wisten dat hun lot was bezegeld, dat ze nooit meer vrij zouden komen. Dat was ongelooflijk.’

Nauwelijks minder opzienbarend, voor een buitenstaander, was de conclusie die Khaled Shaaban trok toen hij weer vrijkwam. ‘Ik zei tegen mijn kameraden: goed dat we dit hebben meegemaakt. Nu weten we dat parttime activisme niet genoeg is. Dit bewind krijgen we alleen weg als we ons daar fulltime aan wijden. Dit gaat niet eens meer om vrijheid, het gaat om goed en kwaad. Het gaat niet zozeer meer om politieke eisen, zoals de opheffing van de noodtoestand, of om idealen als vrijheid van meningsuiting, maar om fundamentele menselijkheid. Om alles waar dit regime niet voor staat. Het gaat om hen die sterven, om menselijk lijden.’

‘Dit gaat niet eens meer om vrijheid, het gaat om goed en kwaad. Het gaat niet zozeer meer om politieke eisen, zoals de opheffing van de noodtoestand, of om idealen als vrijheid van meningsuiting, maar om fundamentele menselijkheid.’

Khaled had nog nooit van mensenrechten gehoord, maar op dat moment werd hij een mensenrechtenactivist. Fulltime, wel te verstaan. Hij zegde zijn baan op, stuurde zijn gezin naar Jordanië, verhuisde naar rebellengebied in de oostelijke Ghouta, ofwel het oostelijke deel van het landelijk gebied dat in het oosten en zuiden aan Damascus grenst. ‘Ik en andere technici zetten er ons eerste officiële project op, het emergency medical system, een telecommunicatiesysteem dat medische hulpdiensten in staat stelt snel te reageren op noodgevallen.’ Er was contact met buitenlandse donoren, terwijl ook de in Istanbul zetelende Syrische Nationale Raad financieel bijsprong.

De angst werd niet minder, integendeel: ‘Ik was nu niet meer bang dat ik zou worden gearresteerd,  maar dat ik zou sterven.’

Shaaban en zijn medewerkers, inmiddels acht man sterk, installeerden zendmasten die internet per satelliet konden ontvangen, waardoor de hele regio online bleef: gratis nog wel. Medio 2013 werd de mast verwoest door het regime, waarop ze die herbouwden, met een reservemast erbij, plus een minder makkelijk detecteerbaar signaal. Het was leven onder extreem gevaarlijke omstandigheden, en misschien dat er juist daarom wat werd afgelachen. ‘Ze bombardeerden niet alleen onze masten, maar ook ons kantoor. Op een nacht viel er een vaatbom vlak naast de ruimte waar we sliepen. We sprongen op, renden naar een aangrenzend vertrek, keken elkaar aan, stelden vast dat iedereen nog leefde, en vielen onmiddellijk weer in slaap, want we verkeerden voortdurend op de rand van uitputting. We hebben er nog vaak hartelijk om gelachen – voor een buitenstaander misschien moeilijk te begrijpen.’

Installatie van zendapparatuur in de oostelijke Ghouta

Geschapen door behoeften

In 2013 kreeg hij een uitnodiging van Europese donoren om naar Istanbul te komen voor overleg. Bedoeling was de organisatie, die toen nog alleen ‘technisch bureau’ heette, meer handen en voeten te geven. Het was ook een gelegenheid zijn gezin weer eens te zien, want dat zou zonder problemen van Jordanië naar Turkije kunnen reizen. Hem stond een veel gevaarlijker tocht te wachten. De afstand tot de Turkse grens bedroeg zo’n 350 kilometer. Er was een auto beschikbaar, maar het kostte hem uiteindelijk een week om er te komen. Een groot deel van de reis voltrok zich ‘s nachts, te voet. Eén keer liepen hij en zijn escorte  in een hinderlaag van het leger. Ze overleefden het door zich doodstil te houden en de verleiding te weerstaan terug te schieten – dan had de vijand ze precies kunnen lokaliseren.

Eenmaal in Turkije kostte het hem moeite de vervreemdende grauwsluier van de oorlog van zich af te werpen. ‘Het schokte me om mensen onbekommerd over straat te zien lopen, en te ervaren hoe alles op een normale manier werkte.’ In Istanbul leidde het overleg met donoren tot een uitbreiding van activiteiten en tot de naamsverandering in Roia – ‘visie’ in het Arabisch. ‘Die visie kregen we nu ook pas echt. Toen we begonnen, hadden we helemaal geen missie, geen doelstelling, geen vooropgezet  idee, we deden gewoon wat kennelijk nodig was, wat de mensen van ons vroegen. Vandaar dat wij ons geen van allen willen opwerpen als oprichter van de organisatie. Het zijn de behoeften, de omstandigheden, die ons hebben geschapen en gevormd, we zijn er vanzelf ingerold.’

Toen we begonnen, hadden we helemaal geen missie, geen doelstelling, geen vooropgezet  idee, we deden gewoon wat kennelijk nodig was, wat de mensen van ons vroegen.’

In Istanbul leerden professionals in de humanitaire sector Khaled Shaaban om plannen te maken, subsidies aan te vragen, een strategie uit te stippelen. ‘Van een informeel clubje mensen die noodhulp verleenden op basis van de vaardigheden die ze toevallig hadden, werden we een bedrijf dat ICT op zo veel mogelijk manieren wil gebruiken om het leven in een crisis- en conflictgebied te verbeteren. We gingen ICT-opleidingen opzetten om mensen aan een bron van inkomsten te helpen. Het doet er immers niet toe vanuit welke plek IT-freelancers werken, dat kan overal zijn, zelfs Syrië. Met ICT kan bovendien de positie van vrouwen aanzienlijk worden verbeterd. Ze worden er onafhankelijker door. Gendergelijkheid is binnen onze club zelf de gewoonste zaak van de wereld, vandaar dat we niet geneigd zijn ons erop te laten voorstaan. Maar daarom mogen we nog niet vergeten die als speerpunt van ons beleid te presenteren, want met de positie van vrouwen in het Midden-Oosten is het in het algemeen allesbehalve florissant gesteld. Ten slotte zijn we online activisme gaan faciliteren en hebben we managementsoftware ontwikkeld voor lokaal burgerbestuur en ziekenhuizen. We hebben, kortom, geleerd om verder te kijken dan onze neus lang is, om te zorgen voor continuïteit.’

De lokroep van het normale leven

Ondertussen speelde zich in Khaleds hoofd een pijnlijk proces af. ‘Mijn verblijf in Turkije bracht mij weer in aanraking met wat je ‘het normale leven’ zou kunnen noemen. En toen dacht ik: waarom zou ik geen normaal leven mogen hebben? Ik had een gezin, wilde mijzelf verder scholen. Haast mijn hele familie was naar Europa geëmigreerd en spoorde mij aan om ook te komen. Het was een hele aantrekkelijke optie. Tegelijkertijd stuurden mijn vrienden in Syrië, die niets wisten van mijn twijfels, mij voortdurend berichten over wat ze nu weer allemaal voor elkaar hadden gekregen. Uiteindelijk kon ik ze niet in de steek laten. Morele plicht? Zover wil ik niet gaan. Hogere taak? Dat zeker ook niet. Het was uiteindelijk een kwestie van loyaliteit aan een groep individuen. En misschien was Roia ook wel een beetje mijn baby geworden.’

Khaled keerde echter niet terug naar Syrië. Hij bleef vanuit Istanbul sturing geven aan de organisatie, kwam aan het hoofd te staan van een ngo (‘iets waarvan ik vroeger dacht dat je het kon eten’), wierf fondsen, maakte beleid. Zo ging dat een paar jaar door, totdat de oorlog Roia vorig jaar met reusachtige handen optilde en aan barrels smeet: Syrische troepen veroverden met Russische steun de gehele oostelijke Ghouta. Aan alle activiteiten van Khaleds organisatie kwam een einde. De materiële schade was immens. Nog erger was dat een aantal medewerkers omkwam. De rest vluchtte met tienduizenden anderen naar oostelijk Aleppo en Idlib, dat nog in handen was van rebellen en waar Roia zo goed en zo kwaad als het ging zijn programma’s hervatte. ‘Als we iets hebben geleerd, is het om verliezen te incasseren,’ zegt Khaled, waarbij hij ook refereert aan het rebellengezag in het gebied, dat van gematigd tot minder gematigd islamistische snit was en Roia het werken soms onmogelijk maakte wegens vermeende sympathieën voor westerse vijanden.

 

De actieradius van de organisatie in Syrië is dus aanzienlijk gekrompen. Tegelijkertijd lijkt ze Syrië te zijn ontgroeid. Roia biedt inmiddels de twee miljoen Syrische vluchtelingen in Turkije ook ICT-cursussen aan, alsmede aan armlastige Turkse burgers, om scheve blikken te voorkomen. Zo krijgen beide groepen toegang tot buitenlandse markten die meer perspectief bieden dan de Turkse markt. Verder zijn er plannen om in Jemen en Irak activiteiten te ontplooien, kortom: om in elk ernstig crisisgebied in het Midden-Oosten een positieve bijdrage te leveren.

Zou Roia eventueel bereid zijn te werken in delen van het land die onder controle staan van Assad? Die vraag zou Khaled enkele jaren geleden nog met een ferm ‘nee’ hebben beantwoord, Nu denkt hij er anders over. ‘Sinds ik in Turkije woon, bekijk ik de zaken genuanceerder en besef ik dat de revolutie niet in een religie mag ontaarden. Wij zijn in essentie geen politieke organisatie. Toen ik in nog in Syrië zat, was ik geneigd te denken in termen van goed en kwaad, met vrijwel niets daartussen. Burgers die achter Assad stonden, waren een deel van een probleem.’ En impliciet refererend aan zijn eigen positie, bij het uitbreken van de revolutie: ‘Veel van deze mensen zullen pragmatische redenen hebben voor hun steun. Bovendien: hoe krijg je ze achter je beginselen, als je de deur voor ze dichthoudt? Nee, het voornaamste probleem is dat we het regime niet kunnen vertrouwen.’

Het slechten van de muur van angst

Dat regime lijkt het pleit echter wel te hebben beslecht. Hoe ziet hij de toekomst van Syrië? Hééft het land wel een toekomst? ‘Luister,’ zegt Khaled op indringende toon. ‘Landen als Cambodja en Vietnam hebben ook ontstellende verliezen geleden, en bestaan nog steeds. Als Syrië als land overleeft, is dan geen historisch unicum. En het zal je misschien verbazen wat ik zeg, maar wat mij betreft is de Syrische revolutie ten einde, en is ze een succes geweest. De Syrische revolutie ging namelijk niet alleen om territorium, of om politieke macht, maar vooral ook om de cultuur. Die cultuur van dingen voor lief nemen, daarmee is afgerekend. De revolutie ging om het slechten van de muur van angst. We hebben geleerd om voortaan kritisch te zijn, we durven nu nee te zeggen. Het bewind zal zich nooit meer zo onbedreigd voelen als voorheen.’

Wat mij betreft is de Syrische revolutie ten einde, en is ze een succes geweest.’

Maar betekent dat dan niet de Syriërs nog meer repressie te wachten staat dan voorheen? ‘Op de lange duur zal dat het regime niet helpen. De mensen hebben nu basisbehoeften, en daaraan geven ze prioriteit. Ze hebben eten, drinken, kleding en een dak boven hun hoofd nodig. Zodra in dit alles in redelijke mate is voorzien, keert de roep om politieke vrijheid terug. Ik vergelijk mijn land wel eens met een lichaam: dat is jarenlang vergiftigd. De revolutie heeft dat gif uitgedreven, maar uiteraard ging dat gepaard met zweren, ontstekingen, pus en koorts. Nu krijgt dat lichaam antibiotica en verkeert het in een soort coma, waarin het bezig is zichzelf te helen. Hoe lang dat helingsproces zal duren, weet niemand. Er zijn kolossale bedragen en inspanningen nodig voor de wederopbouw. Dus als je mij vraagt: heeft Syrië een toekomst? Dan zeg ik ja. Maar ik kan je onmogelijk zeggen wanneer die toekomst begint.’

Wie redt Israël van de Groot-Israël-gedachte?

Los van het feit dat het hier een flagrante schending van het internationaal recht betreft, is de belofte van Netanyahu om drie redenen weinig nieuwswaardig: allereerst is de Jordaanvallei de facto allang geannexeerd. Bewegingsvrijheid is voor de Palestijnse inwoners iets waar ze slechts van kunnen dromen. Ten tweede: in april deed Netanyahu exact dezelfde verkiezingsbelofte. De derde reden is zo simpel dat je hem bijna zou vergeten: aanstaande dinsdag vinden nieuwe verkiezingen voor de Knesset plaats. Reden te meer om alle politieke uitlatingen met een flinke korrel zout te nemen.

De Jordaanvallei. Foto Udi Steinwell Pikiwiki Israel Attribution 2.5 Generic

Toch zijn de uitspraken van de langstzittende premier van Israël ooit, illustratief voor de huidige politieke situatie in Israël, waar de tweestatenoplossing alláng niet meer als serieuze optie wordt overwogen. Om de ideologische strijd hieromtrent beter te begrijpen, zetten we een stap terug in de tijd. Dat doen we dit keer vanuit Israëlisch perspectief. Dat de bezettingspolitiek in strijd is met de Geneefse Conventies en resoluties van de VN Veiligheidsraad staat buiten kijf.

De Israëlische politiek ten aanzien van de beide oevers van de Jordaan kenmerkt zich al vóór de stichting van de staat Israël door een oerdilemma: willen we een Joods Israël of een Groot Israël?
Vladimir Ze’ev Jabotinsky mag de geestelijk vader van “Groot Israël” genoemd worden. Zijn visie – revisionistisch zionisme – beziet de wereld als inherent vijandig ten aanzien van het jodendom. De pessimistische ideologie kreeg prominentie door het juist “voorspellen” van de teleurstellende uitvoering van de Balfourverklaring (de Britse belofte uit 1917 voor een Joods thuisland in Palestina) en zelfs de ultieme catastrofe van de Holocaust.

Ze'ev Jabotinsky

Opvallend is dat Jabotinksy zich in zijn toekomstbeeld van een Groot Israël niet baseert op de Bijbel. Hij ontleent zijn visie aan (een nogal discutabele interpretatie van) internationale verdragen, die zionisten het recht zouden geven zich te vestigen aan beide oevers van de Jordaan. Jabotinsky zag in dat dit tot problemen met de Arabische bevolking zou kunnen leiden en karakteriseede de strijd vooral als een demografische: ‘We lopen een marathon tegen de Arabieren. Degene wiens bevolking het snelst groeit, wint.’

Ook David Ben-Gurion en zijn socialistische medestanders onderkennen het probleem van een demografische strijd. Voor hen is dat echter reden om te opteren voor een Joods Israël. Revisionistische zionisten onderschatten het demografisch “probleem”, met als meest zwarte scenario een Israël dat misschien wel groot is, maar waarin de joodse bevolking een minderheid vormt.
De Zesdaagse Oorlog, waarin Israël zowel Oost-Jeruzalem als de Gazastrook, de Sinaï, Westelijke Jordaanoever en Golanhoogten bezet, brengt de linkse regering dan ook ernstig in verlegenheid: terugtrekking uit de bezette gebieden brengt mogelijk gevaar met zich mee, annexatie betekent het einde van Israël als puur Joodse staat.
Het idee dat terugtrekking gevaar met zich meebrengt, vindt vooral gehoor aan de rechterzijde van de politiek. Volgens aanhangers van het seculier revisionisme – vanaf 1973 verenigd in de partij Likud – zijn de bezette gebieden een vereiste voor het beschermen van het hartland van Israël, een slechts enkele tientallen kilometers bede laaglandvlakte die anders van alle kanten overrompeld zou kunnen worden. Dat dit tot gevolg heeft dat miljoenen Palestijnen onder militaire bezetting blijven leven, is een noodzakelijk kwaad.

Volgens aanhangers van het seculier revisionisme – vanaf 1973 verenigd in de partij Likud – zijn de bezette gebieden een vereiste voor het beschermen van het hartland van Israël.

De rechterflank is zich ervan bewust dat de demografische verhoudingen in Groot Israël een probleem vormen voor de Joodse identiteit van het land. Desalniettemin poogt Likud in te zetten op een Israël dat niet alleen Groot is, maar óók Joods is. Het is niet voor niets dat Netanyahu woensdag de behoefte voelde te vermelden dat er ‘geen enkele Palestijn’ geannexeerd wordt. Dat dit geheel in strijd is met de werkelijkheid (volgens de ngo B’Tselem wonen er in de Jordaanvallei zo’n 65 duizend Palestijnen) doet niet eens ter zake. De Israëlische politiek is de afgelopen – pakweg – vijftien jaar dermate ver naar rechts opgeschoven dat spreken over annexatie allang geen taboe meer is.
De peilingen in aanloop naar de verkiezingen van dinsdag schetsen een eenzijdig beeld: vrijwel niemand onderschrijft meer de visie van een Joods Israël boven een Groot Israël: de oude Arbeiderspartij van Ben-Gurion en de Democratische Unie van Ehud Barak (voormalig leider van de Arbeiderspartij) komen samen niet verder dan 12 á 13 zetels van de 120. Illustratief is de enige kritiek die het “redelijke alternatief” voor Likud, de iets gematigder partij partij Kahol-Lavan van oud-generaal Benny Gantz, op het plan van Netanyahu had: hij zou het idee van hen hebben gepikt.
Kahol-Lavan en Likud gaan in diezelfde peilingen nek-aan-nek. De verkiezingen dreigen wederom op een patstelling uit te lopen. Likud probeert een regering te vormen die – voor zover mogelijk – nóg rechtser is dan de vorige, maar heeft voor een meerderheid eigenlijk zowel de ultraorthodoxe partijen als Yisrael Beitenu van zijn voormalig kompaan maar thans grootste rivaal Avigdor Lieberman nodig. Fundamentele meningsverschillen over dienstplicht voor ultraorthodoxe joden (Lieberman wilde dit per se, de joods-orthodoxe partijen juist niet) zorgden ervoor dat de vorige formatie klapte.
Voor Kahol-Lavan is de situatie mogelijk nóg ingewikkelder. Voor een coalitie over “links” ontkomt de partij niet aan samenwerking met zowel de Arabische Verenigde Lijst als tenminste één joods-orthodoxe partij. Een praktisch onmogelijke opgave, zo lijkt het. Wat rest is een regering van nationale eenheid, waarin Likud en Kahol-Lavan samen een regering vormen. En hoewel president Rivlin hier omwille van de continuïteit wellicht op aan zal dringen, lijkt ook dit geen voor de hand liggende optie.

Verkiezingsposters in Israël, links Kahol Lavan, rechts Likud. Foto Rakoon

Netanyahu is de afgelopen tien jaar verdergegaan met het vergroten van de “facts on the ground”: tussen 2009 en 2016 werden 2 077 gebouwen verwoest in de Jordaanvallei alleen al; de bouw van illegale nederzettingen in bezet gebied werd nauwelijks gehinderd. Tel hier het de verdeel-en-heerspolitiek ten aanzien van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, de “gedroomde” samenwerking van Netanyahu met (extreem)rechtse partijen als Yamina en Otzma Yehudit en de nimmer aflatende steun vanuit het Witte Huis bij op en je weet: de tweestatenoplossing is dood en begraven.
Het enige instrument dat de internationale gemeenschap in handen heeft om de verslechterende leefomstandigheden in de Westelijke Jordaanoever enigszins een halt toe te roepen, is de democratie. Een Israël dat Groot (ergo: véél niet-joodse inwoners) maar toch Joods wil zijn, kán immers niet gestoeld zijn op democratische waarden. Daarmee ondermijnt het alle principes van vooraanstaande zionisten als Herzl, Ben-Gurion en zelfs Jabotinsky.
Erwin van Veen van Instituut Clingendael pleitte eerder dit jaar in een policy brief voor het ten uitvoer brengen van artikelen in het EU-Israël associatieverdrag, waarin democratie en mensenrechten prominent figureren. Ook in de Amerikaanse publieke opinie wordt de onvoorwaardelijke steun aan Israël steeds meer ter discussie gesteld, met name na de weigering van Israël om de Congresleden Ilhan Omar en Rashida Tlaib het land binnen te laten. Het zou het begin kunnen zijn van een beweging die Israël structureel op haar verantwoordelijkheid wijst. Niet om de “enige democratie in het Midden-Oosten” een hak te zetten, maar juist om haar te redden.

Iraniërs zijn niet bang voor oorlog, wel voor verdere economische verslechtering

De  meeste mensen in Iran hebben andere dingen aan hun hoofd dan al  die agressieve retoriek. De economie ligt op z’n gat: niet alleen door de sancties, maar ook door wanbeleid – het gecombineerde resultaat van corruptie en incompetentie. Overal zoeken overgekwalificeerde mensen hun heil in de toeristenindustrie. Het is eerder regel dan uitzondering te worden rondgereden of ontvangen door academisch opgeleide Iraniërs, die in hun eigen vakgebied geen droog brood kunnen verdienen.

Younis was 27 en geboren in Shiraz, maar opgeleid tot industrieel ingenieur in Yazd, de geboorteplaats van twee voormalige presidenten: Irans eigen hervormingsgezinde Mohammad Khatami en Israels Moshe Katsav. Na zijn studie besloot Younis in Yazd te blijven. In de omgeving is niet alleen de oude Perzische godsdienst van het Zoroastrianisme nog zichtbaar aanwezig, Yazd is ook een eeuwenoude handelsstad aan de rand van de grote woestijnen die zich over centraal en Oost-Iran uitstrekken. Dit, en de unieke architectuur van de stad, gebaseerd op uit modder opgetrokken karavaanserais en windtorens, hebben er een toeristische trekpleister van gemaakt. Younis heeft inmiddels drie auto’s, weliswaar allemaal tweedehandsjes, maar twee ervan zijn terreinwagens. Daarmee verzorgt hij woestijntochten en excursies naar Zoroastrische heiligdommen in de omgeving.

Het is eerder regel dan uitzondering te worden rondgereden of ontvangen door academisch opgeleide Iraniërs, die in hun eigen vakgebied geen droog brood kunnen verdienen

Op ons uitstapje ging ook zijn nicht Elaheh mee. Om foto’s te maken, want ze studeert fotografie in Teheran. Maar er was ook een andere agenda. Younis had haar verteld dat ik aan een universiteit in Londen werk, en ik werd dan ook grondig uitgehoord door Elaheh over de mogelijkheden om in Engeland of een andere Europees land te studeren. ‘Ze denkt of praat nergens anders over,’ zei Younis en lachte. Hij begreep het wel: ‘Vooral veel meisjes en jonge vrouwen willen weg.’

Dat gold ook voor Saadiyeh uit Qasvin, die met haar verschijning duidelijk de randen van het toelaatbare in de islamitische republiek opzocht, zo niet overschreed. Zij had er niet alleen mede toe bijgedragen dat Iran de ‘nosejob capital of the world’ is geworden, ze had ook haar lippen met botox laten injecteren en de haren hoogblond geverfd. Op de binnenkant van haar linkeronderarm stonden een paar regels uit Roemi’s Masnavi, en ze had her en der nog een paar andere tatoeages, maar die kon ze met goed fatsoen niet laten zien. Ze zag er niet alleen uit als een Kardashian, maar had ook hun zakeninstinct. Het goedlopende restaurant waar we zaten was van haar. Ze was dertig, haar man was verpleger en dansleraar (in het geniep, natuurijk), en samen hadden ze een tienjarige dochter.

Saadiyeh wilde naar Australië. Het plan was om daar, samen met haar dochter, een vluchtelingenstatus te verkrijgen. Ze had gehoord dat ze daarvoor een jaar of twee in een kamp zou moeten doorbrengen, maar dat had ze er graag voor over. Als dat eenmaal geregeld was, zou haar man volgen. Toen ik haar vertelde dat ze zich de zaken misschien een beetje te rooskleurig voorstelde, en of ze wel wist dat die kampen niet op Australisch grondgebied, maar op afgelegen eilanden in de Stille Oceaan waren gevestigd, betrok haar gezicht.

Snackverkoper in de Bazaar van Shiraz. Foto Carool Kersten

Vanuit Qasvin trokken we met Adel naar de Alamut-vallei aan de zuidkant van de Kaspische Zee, een streek die vroeger werd bewoond door Ismaëlieten — een sjiʽitische sub-sekte die in de Middeleeuwen berucht werd als de Assassijnen. Adel had een achtergrond in werktuigbouwkunde en industriële vormgeving. Na een tijdje te hebben gewerkt als ontwerper van motorblokken en medische apparatuur, zette hij met vrienden een guesthouse op, totdat dit door de autoriteiten werd gesloten omdat er ongetrouwde mannelijke en vrouwelijke gasten werden toegelaten. Daarop besloot hij kunstgeschiedenis te gaan studeren om meer kennis te verwerven die hij als reisleider te gelde kon maken.

Adel was een beetje een homo universalis, want hij gaf ook tekenles, had geacteerd, en tijdens een lunch verkondigde hij zijn ongezouten mening over de onzin die Michel Foucault had opgeschreven over de islamitische revolutie. Als kind had Adel ook eens meegedaan met een Koranrecitatie-wedstrijd. Hoewel hij een paar moeilijke en lange hoofstukken uit het hoofd had geleerd, viel hij niet in de prijzen. ‘Met mijn lange haren, had ik niet de vereiste vrome verschijning,’ mopperde hij. Toen hij een paar jaar later de Koran in een Perzische vertaling las en eindelijk begreep wat hij had voorgedragen, was hij helemaal klaar met de islam als godsdienst.

Daarin was Adel zeker niet de enige. Van Shiraz in het zuiden tot Tabriz in het noordwesten hoorden we niet alleen kritiek op  de politieke manipulatie van de islam, een bevriend academicus die in Teheran politieke wetenschappen doceert verklaarde onomwonden tijdens een diner atheïst te zijn. Anderen zoeken hun heil in alternatieve religieuze belevingen. In zijn boek The Iranian Metaphysicals, beschrijft Ali Doostdar een wijdvertakte underground van kosmische mystiek, spiritisme, exorcisme en andere bezweringspraktijken.  Dit soort indrukken bevestigen wat Thomas Erdbrink al opmerkte: ‘Iran, het land waar niets mag, maar alles kan.’

Wachten op zonsondergang en het breken van de vasten (Naqsh-e Jahanplein, Isfahan) Foto Carool Kersten

Carool Kersten werkt als islamoloog aan King’s College London.

Erdogan de Onoverwinnelijke verliest veldslag aan de Bosporus van Ekrem Imamoglu

Het leek alsof Turkije wereldkampioen voetbal was geworden. Straten en pleinen puilden uit. Tienduizenden zongen en dansten tot diep in de nacht. Champagnekurken en vuurwerk knalden. In een overwinningsroes reden tallozen claxonnerend, met vlaggen en Bengaals vuur zwaaiend door de straten.

Vijfentwintig jaar had de linkse oppositie er smachtend naar uitgekeken. Elke keer ging de politieke islam van Erdogan er met de overwinning vandoor in deze metropool aan de Bosporus.

In seculiere wijken als Beşiktaş en Kadiköy, en in de deelgemeente Beylikdüzü waar Ekrem Imamoglu de afgelopen vijf jaar burgemeester was geweest, konden zijn aanhangers geen genoeg krijgen van zingen en feesten.

“Het is ons recht om gelukkig te zijn. Ik heb hier heel mijn leven op gewacht”, zei een van de dansende jongeren.

De 87-jarige, voorzichtig met een stok lopende Necip, was een van de velen die ondanks de zomerse hitte zorgden voor een hogere opkomst (84,5 procent) dan bij de geannuleerde burgemeestersverkiezingen van 31 maart.

“Ik stemde in 1950 voor het eerst, toen in Turkije de democratie werd ingevoerd”, zegt Necip, een voormalige directeur van diverse bankfilialen van de YapiKredi bank in Istanboel. “Ik heb aan veel verkiezingen deelgenomen, maar nog nooit aan zo’n unieke als deze. Dit gaat niet alleen over de nieuwe burgemeester in mijn stad, maar is belangrijk voor de democratie in heel Turkije”.

De politieke aardverschuiving die Imamoglu teweeg bracht werd ook door hem nadrukkelijk ‘een overwinning voor de democratie’ genoemd. En hij prees zijn strategie van ‘radicale liefde’ aan als een Turkse succesformule voor oppositiepartijen in andere landen om autoritaire populisten effectief te bestrijden.

Kritiek was er op westerse hoofdsteden en diplomaten die de uitgeholde Turkse democratie hadden afgeschreven. Ze rekenden buiten de vitaliteit en vindingrijkheid van de oppositie, en de passie van de kiezers. Ze hadden zich tevens verkeken op president Erdogan.

“Ik wil alle buitenlandse diplomaten in Turkije eraan herinneren dat ze er van overtuigd waren dat Erdogan nooit verkiezingen zou laten overdoen tenzij hij wist dat hij zou winnen. Dat lijkt nu een verkeerde analyse te zijn geweest”, zegt de Turkse commentator Barcin Yinanc.

Kritiek was er op westerse hoofdsteden en diplomaten die de uitgeholde Turkse democratie hadden afgeschreven

Erdogan zei eerder ‘Wie Istanboel wint, wint Turkije’. De linkse krant Birgün loopt daar alvast op vooruit en heeft als hoofdkop op de voorpagina ‘Het eind is in zicht’.

Dat is nogal voorbarig. De nederlaag heeft een barst veroorzaakt in het imago van Erdogan de Onoverwinnelijke. Maar de realiteit is dat hij nog tot de zomer van 2023 president is. En in het parlement heeft zijn AKP in samenwerking met de ultranationalistische Grijze Wolven een absolute meerderheid.

De overwinning van de seculiere oppositie tegen politiek zwaargewicht en voormalig premier Binali Yildirim is de grootste nederlaag uit de loopbaan van Erdogan. Een ‘politieke aardverschuiving van ongekende omvang’, aldus de Turkse analist Kadri Gürsel.  Erdogan gokte en gokte verkeerd. In plaats van dat zijn kandidaat teleurgestelde AKP-kiezers terugwon, vergrootte Imamoglu zijn voorsprong van 13.000 stemmen drie maanden geleden tot 775.000 stemmen nu.

De Turkse president is ervaren politieke straatvechter en gewiekste tacticus die niet voor één gat te vangen is. Verwacht wordt dat hij maatregelen zal nemen om Imamoglu te beroven van de glans van zijn overwinning. Zo heeft hij al de mogelijkheid geopperd dat de nieuwe burgemeester zich voor de rechter zal moeten verantwoorden ‘wegens het beledigen van een gouverneur’.

Voor Imamoglu gaat het echte werk nu beginnen. Werkloosheid, armoede, files, huisvesting, zijn de zwaarste dossiers. Als burgemeester is hij een soort CEO van de grootste stad van Europa. Hij heeft een budget van 3,5 miljard euro tot zijn beschikking, oefent in samenspraak met de gemeenteraad toezicht uit op gemeentelijke aanbestedingen, het openbaar vervoer en andere sociale diensten voor de 16 miljoen inwoners.

Politiek wacht hem een zware taak, aangezien de meerderheid van de gemeenteraad tot Erdogans AK-Partij behoort. Consensus bouwen en werken aan compromissen is geen onderdeel van de Turkse politieke cultuur. Het wordt een interessant experiment van cohabitation.

Als ze er in slagen een manier te vinden om samen te werken –  zonder voor de voeten te worden gelopen door Erdogan – dan zal dat de politieke stabiliteit van Turkije ten goede komen. En het vertrouwen van de buitenlandse investeerders in de Turkse economie kunnen opkrikken. Dat is hard nodig, want de economie verkeert in een diepe crisis en smacht naar buitenlands kapitaal.

Syrische vrouwen bouwen aan een nieuw leven in Turkije

“Vijf jaar geleden sloegen we op de vlucht. Samen met mijn man en drie kinderen” vertelt Daniell. Hier in Sultanbeyli, een conservatieve voorstad van Istanboel met 300.000 inwoners en 20.000 Syriërs, vonden ze een veilig heenkomen en probeerden ze een nieuw leven op te bouwen. Makkelijk ging dat niet. In een vreemd land met een vreemde taal. “In Syrië zat ik tot mijn negende op school. Nooit had ik een baan”. Moeder was ze al toen ze 19 was. “Eerst een tweeling, jongens. Het jaar daarop een dochter. Mijn ene zoon heeft medische klachten, die zit thuis. De andere werkt in een textielfabriek en spreekt goed Turks.” Zelf verdiende Amal ook geld door van huis uit kleding te verkopen. Daarvan kon ze 3.000 euro sparen. Samen met haar neef, die ook 3.000 euro inlegde, begonnen ze hun eigen modezaak, met bruidsjurken en trouwartikelen als specialisme. Op de eerste verdieping hebben ze tevens een ruime schoonheidssalon.

“Om alle Turkse vergunningen te regelen, kregen we hulp van Abdullah, een jonge Syriër die werkt op het kantoor van United Work in onze wijk”, zegt Amal. United Work is een Nederlandse NGO die sinds 2017 als arbeidstoeleidingsorganisatie werkzoekende Syriërs met recruitment, trainingen, werkvergunningen en andere faciliteiten helpt een legale en duurzame baan te vinden. Zo hielpen zij mensen aan een baan bij Turkse bedrijven, maar ook bij Nederlandse vestigingen in Turkije zoals de Rabobank, C&A, en Vanderlande. Andere buitenlandse ondernemingen zoals Vodafone, H&M, en Puma zijn ook onder de deelnemende bedrijven. Tot nu hebben ruim 2050 vluchtelingen op deze manier legaal werk gevonden. Bijna de helft van deze banen zijn in de textielsector, maar ook in hotels, bedrijven die gezondheidstoeristen naar Turkije halen en bedrijven in sectoren als landbouw en logistiek zijn mensen tewerkgesteld.

Syriërs op de Turkse arbeidsmarkt

Opvallend is het grote aantal Syrische vrouwen dat via United Work op de Turkse arbeidsmarkt aan de slag kon. “Dat is in meerdere opzichten bijzonder”, zegt directeur Enis Kösem. “Veel vrouwen uit het conservatieve Syrië zijn laag opgeleid en slechts 5,6 procent van hen werkte vóór de oorlog in Syrië”. Volgens cijfers van de Turkse overheid is maar 0,45 procent van de Syrische vrouwen legaal aan het werk. Het percentage vrouwen dat met bemiddeling van United Work aan een baan en een werkvergunning kwam is veel hoger, namelijk ruim 9 procent.

Fidan Zeino (21) is een van hen.  Als kwaliteitscontroleur staat ze kledingstukken als T-shirts, sweatshirts, jeans, overhemden, en colbertjes te sorteren. Als enige vrouw tussen de mannen. “Dat is geen probleem”, zegt ze met een verlegen glimlach. “Ik hou van mijn werk hier. Hiervoor werkte ik bij twee textielbedrijven en in een fabriek voor plastic artikelen. Allemaal betaalden ze me zwart. Ik moest twaalf uur per dag werken, zes dagen per week, voor 1.000 Turkse lira (160 euro) per maand”. Dat was een derde onder het minimumloon en exemplarisch voor de uitbuiting door veel Turkse werkgevers van deze kwetsbare groep ontheemden die als zwartwerkers geen enkel recht en geen verzekering tegen ziekte of werkloosheid hebben. Fidan verdient in haar huidige baan het sinds kort opgetrokken minimumloon van 2.020 TL (325 euro) en ze werkt tien uur per dag en vijf dagen per week. De werkgever betaalt ook de sociale premies. “Alles gaat hier volgens de regels, want behalve voor Turkse merken leveren we ook aan internationale brands als Zara en Street One”, zegt personeelsmanager Hasan Demirel. “We hebben negen Syriërs aan het werk, acht mannen en een vrouw. United Work zorgt dat ze een werkvergunning krijgen en traint hen”.

Ook Miryam Abdullah (34), een alleenstaande moeder met drie kinderen, vond via de Nederlandse NGO legaal werk. “Bij een vleesverwerkingsfabriek voor het minimumloon. Samen met vier collega’s sta ik in een gekoelde ruimte aan de lopende band waarop verpakt lams- en rundvlees voorbijkomt.” Het liefst zou ze naar Nederland gaan. “Mijn man is met smokkelaars naar Griekenland gegaan. Nu woont hij in Apeldoorn. Door allerlei bureaucratische problemen kunnen wij niet naar hem toe”.

Ook Miryam Abdullah (34), een alleenstaande moeder met drie kinderen, vond via de Nederlandse ngo legaal werk in Istanboel.

De mogelijkheid van terugkeer

Uit peilingen blijkt dat ongeveer de helft van de Syrische vluchtelingen Turkije niet wil verlaten. Amal Daniell van modezaak Masaya is een van hen. “Ik heb hier een goede zaak opgebouwd. Ik wil hier blijven”. Maar bijna negen op de tien Turken vindt dat de vluchtelingen moeten worden teruggestuurd zodra de oorlog voorbij is. Volgens velen is het enorme aantal Syrische vluchtelingen medeschuldig aan de economische crisis en de oplopende werkloosheid van 13,5 procent. Oppositieleider Kemal Kılıçdaroğlu windt er geen doekjes om. “De regering heeft 35 miljard dollar uitgegeven aan Syrische vluchtelingen. Met dit geld hadden we de werkloosheid kunnen voorkomen door stuwdammen en fabrieken te bouwen. Zo zouden duizenden landgenoten niet langer honger hoeven lijden”.

eigenaresse Amal Daniell (37) van modezaak Masaya (De Avonden).

Een massale terugkeer van Syriërs naar hun vaderland is binnen afzienbare tijd niet te verwachten. De oorlog is nog niet voorbij. Veel wat ze hebben achtergelaten, ligt in puin. En ook al komt er politieke oplossing aan het eind van de burgeroorlog, dan nog willen velen niet terug zolang de Assad-familie aan de macht is. Tot die tijd blijft het door Nederland en de overige EU-lidstaten gepropageerde beleid van ‘opvang in de regio’ het minst slechte alternatief. Dat beleid komt voort uit de in de lente van 2016 gesloten vluchtelingendeal tussen de EU en Turkije over het ontmoedigen van illegale migratie via de Egeïsche Zee naar Griekenland. Brussel beloofde president Erdogan zes miljard euro voor het verbeteren van de opvang van de Syrische vluchtelingen, en drong er bij Ankara op aan Syriërs werkvergunningen te verstrekken.

De EU stelde Turkije visumvrij reizen en een uitbreiding en modernisering van de in 1996 van kracht geworden douane-unie tussen de EU en Turkije in het vooruitzicht. Een uitbreiding van de handelsbetrekkingen zal nieuwe kansen creëren voor bedrijven uit Europa in de agrovoedings- en dienstensector, alsmede op de markt voor overheidsopdrachten. Doordat Ankara de rechtsstaat en de democratie steeds verder uitholt na de mislukte staatsgreep in 2016 zijn reizen zonder visum en uitbreiding van de vrijhandel op de lange baan geschoven. Mensensmokkel in gammele bootjes naar Griekse eilanden als Kos, Samos en Lesbos nam wel drastisch af, met 96 procent. In 2018 daalde het aantal tot 32.864 van bijna 856.000 in 2015. Slechts 157.515 van de ruim 3,6 miljoen geregistreerde vluchtelingen leven in kampen. De overgrote meerderheid streek neer in steden als Istanboel, Ankara, Izmir, Bursa, Urfa, Gaziantep, Reyhanli en Hatay.

Ongeveer de helft van de 2,1 miljoen volwassen Syriërs is aan het werk. Bijna allemaal zwart. De Turkse overheid is karig met het afgeven van werkvergunningen. Nog geen 1,5 procent van de Syrische beroepsbevolking, zo’n 28.000, werkt legaal. Dat via het Nederlandse initiatief United Work tot nu toe 2.050 vluchtelingen legaal werk hebben gevonden, lijkt misschien een druppel op de gloeiende plaat. Maar voor Amal, Fidan, Miryam, en al die anderen heeft de Nederlandse steun een positieve wending gegeven aan hun leven als vluchteling in Turkije.

Stad van Twee Lentes: een inkijkje in de wederopbouw van Mosul na IS

Ala, tien jaar oud, is het stralende lichtpunt van de documentaire “Stad van Twee Lentes”, 22 april om 21:00 uur bij BNNVara op NPO2 wordt uitgezonden. Ze staat, volgens makers Frederick Mansell en Laurens Samsom symbool voor de veerkracht van de Irakese bevolking. De film geeft een bijzonder inkijkje in het Irak van na Islamitische Staat. Nu Mosul bevrijd is, kunnen de burgers die het gebied zijn ontvlucht  langzamerhand terugkeren en wordt er gewerkt aan wederopbouw. Te midden van het voortdurende gezoem van de metaaldetectoren, die speuren naar de nog steeds wijdverspreide explosieven, worden er nieuwe verkeerslichten opgehangen, gaan kinderen weer naar school en zijn ouders naarstig op zoek naar werk.

Naast Ala en haar familie, volgden de makers ook Lise Grande, vertegenwoordiger van de Verenigde Naties, en  Jan Waltmans, de Nederlandse ambassadeur in Irak. We zien bijvoorbeeld hoe Grande zich buigt over de vraag hoe burgers op een veilige manier Mosul weer in kunnen en Waltmans wordt gevolgd tijdens een bijeenkomst met studenten van de universiteit van Mosul. Tegelijkertijd wordt duidelijk hoe hun bezigheden afsteken tegen het leven van de gewone Irakees. Waltmans snijdt tijdens een politieke bijeenkomst een extra groot stuk taart aan, terwijl de familie van Ala droog brood eet in een huis met meubels noch elektriciteit. Ook de comfortabele huizen van de diplomaten staan in schril contrast met het leven van de familie, die overweegt de eigen matrassen te verkopen om het levensonderhoud te kunnen blijven voorzien.

Hiermee leveren de makers impliciet toch best stevige kritiek op de rol van de internationale gemeenschap in Irak – al zal niet iedere kijker zal deze onderliggende boodschap waarschijnlijk oppikken. Enige achtergrondkennis van de desastreuze effecten van Westerse bemoeienis met Irak is nodig om de kritiek in perspectief te plaatsen. De mooie belofte van de Amerikaanse VN-vertegenwoordigster Grande om zevenhonderd miljoen dollar te steken in de wederopbouw van Irak krijgt een vieze bijsmaak wanneer men bedenkt dat de verwoesting van het land grotendeels het gevolg is van Amerikaanse bombardementen in de jaren negentig, de voortdurende sancties van de VN in dezelfde periode en uiteraard de Amerikaanse inval van 2003. We zouden zelfs terug kunnen grijpen op 1916, toen de Britten Bagdad veroverden op de Ottomanen. Toen al beloofde een Westerse macht het volk te bevrijden van zijn onderdrukkers.

Met dit in gedachten is ook het einde van deze documentaire veelzeggend. Waltmans vertrekt naar Beiroet voor zijn volgende diplomatieke betrekking. Grande stapt op het vliegtuig naar Jemen om weer een ander conflict in het Midden-Oosten aan te pakken. In Mosul gaat het leven voor de gewone Irakees verder. Ala en haar vader kopen de eerste planten voor hun tuin en de groene stekjes beginnen voorzichtig te groeien in een voor de rest dor landschap.

Stad van Twee Lentes wordt uitgezonden op 22 april om 21:00 uur bij BNNVara op NPO2

Ja, ook in Koeweit is Tinder een ding

In een land dat traditioneel gezien niet echt een datecultuur kent, is Tinder een nieuwe oplossing voor een eeuwenoud probleem: waar ontmoet je een potentiële partner? In Nederland ontmoeten veel mensen hun geliefde op school of tijdens de studie, maar dat is nauwelijks een optie als het onderwijs grotendeels gescheiden is. Als alternatief kun je hier naar een club of café gaan om mensen te ontmoeten, maar ook dat is geen mogelijkheid in een land zonder een echt uitgaansleven. Online initiatieven zoals Couchsurfing of Meetup stellen mensen wel in staat om bijeenkomsten te organiseren waar geïnteresseerden van beide geslachten bij elkaar kunnen komen. Maar als je het lot een handje wil helpen, dan is Tinder dus ook een optie.

In Koeweit, waar het aantal mannen bijna twee keer zo groot is als het aantal vrouwen, is er nooit een tekort aan aandacht voor vrouwelijke expats – of dat nou op Tinder is of daarbuiten. Ik heb in ieder geval nooit iets te klagen gehad hierover, en wellicht is dit een van de vele redenen waarom ik zo graag in Koeweit kom. Tijdens mijn stageperiode in Koeweit (2014) had ik in ieder geval geen directe noodzaak om een Tinderaccount aan te maken. Maar omdat ik steeds hetzelfde antwoord op mijn vraag ‘waar ontmoet je toch locals in Koeweit?’ ontving, heb ik de laatste keer met frisse tegenzin toch maar eens Tinder gedownload.

Het leven zit vol verrassingen, en dit geldt bij uitstek voor Tinder in Koeweit. In een land waar intieme relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht illegaal zijn, waren er op Tinder verdacht veel vrouwen die andere vrouwen willen ontmoeten. Allemaal op zoek naar een nieuwe beste vriendin om mee te gaan winkelen? Het zou zomaar kunnen! En ook, wat belachelijk veel extreem knappe mannen. Zelfs als je degenen negeert die pronken met hun veel te afgetrainde lichaam (teveel op zichzelf gericht) of hun auto (in een land waar iedereen een Porsche of Ferrari rijdt kan ik het wel waarderen als mensen dat juist niet doen), bepaalde nationaliteiten waar je meerdere slechte ervaringen mee hebt gehad of waar je gewoonweg niet geïnteresseerd in bent, zelfs dan is er een enorme hoeveelheid potentiële matches. En allemaal tall, dark and handsome, uiteraard. Hoewel ik eerlijk toegeef: na een half uur swipen beginnen alle mannen op elkaar te lijken.

In een land waar intieme relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht illegaal zijn, waren er op Tinder verdacht veel vrouwen die andere vrouwen willen ontmoeten

Koeweit is klein, en je komt dezelfde mensen overal tegen. Een van mijn vrienden vertelt hoe hij een match had met een vriendin van mij, en zelf heb ik een match met een jongeman die les heeft van een andere vriend van mij. Een andere match is toevallig ook uitgenodigd voor een kleinschalig evenement waar ik naartoe ga, ergens in het midden van de woestijn. Hoe groot is die kans nou helemaal? Tinder geeft je de mogelijkheid om in gesprek te gaan met mensen die je anders wellicht nooit gesproken had. Mijn match is zonder twijfel enorm aantrekkelijk, maar vanwege zijn hobby en de stereotypes die daarmee gepaard gaan had ik normaal gesproken elk gesprek meteen afgekapt. En tot mijn verrassing blijkt hij heel aangenaam gezelschap te zijn. Van zijn nachtelijke activiteiten zal ik nooit fan worden, maar de versie die ik overdag te zien krijg, daar ben ik wel behoorlijk van onder de indruk.

Terug in Duitsland verwijder ik Tinder weer. Het heeft het doel gediend: ik heb contact gelegd met een handjevol locals, ik heb interessante gesprekken met hen gevoerd, en heb nieuwe dingen geleerd over zowel het land als de mensen. Voordat ik Tinder verlaat, geef ik mijn contactgegevens aan een jonge Koeweiti, die van plan is om naar Nederland te verhuizen. Hij stuurt mij af en toe een berichtje, maar ik denk dat hij al besloten heeft dat het tussen ons niets gaat worden, want hij probeert mij te koppelen aan een van zijn vrienden. Echt waar. Ik krijg een leeftijd (36) en een nationaliteit (ook Koeweits) en een merkwaardige vraag. “Mijn vriend is op zoek naar een westerse vrouw, zou je geïnteresseerd zijn om hem te ontmoeten?” Hij meent het nog serieus ook. Oh, oh Koeweit…

Dit artikel verscheen eerder in het Engels op de blog The Life and Times of a Dutchie Abroad

Dima Abdu, Palestijns én Israëlisch, negeert de hint van Bibi en gaat tóch stemmen

Een eerste afspraak met Dima Abdu loopt op haast amusante wijze bijna in het honderd. ‘Als je op Rotterdam Central Station uitstapt, zien we elkaar in de hall,’ heb ik de jonge Palestijnse, die op familiebezoek in Nederland is, gemaild. Via facebook messenger laat ze me weten dat haar trein uit Amsterdam ruim op tijd het station is binnengereden. Maar een half uur na het afgesproken tijdstip is ze nog steeds niet verschenen.

Dima, waar ben je? Op die vraag is maar één antwoord mogelijk: ze staat op een verkeerde plek op me te wachten.

Wanneer ze me met haar mobiel een fotootje stuurt van waar ze op dat moment is, blijkt dat ze linea recta de stationshal is uitgelopen naar de Markthal – ofwel het spectaculaire, tunnelvormige woon-en winkelgebouw waarmee Rotterdam internationaal opzien heeft gebaard in de architectuurwereld, en dat dus ook niet aan de aandacht is ontsnapt van de architectuurfaculteit van de universiteit Technion in het Israëlische Haifa, waar de 22-jarige Dima studeert. Zij combineerde de woorden ‘Rotterdam’ en ‘hall’, voegde daar haar nieuwsgierigheid aan toe, en kwam toen vanzelf uit op de Market hall.

 

Dima Abdu in de Markthal ©Carl Stellweg

De keuze voor architectuur als studie zegt overigens veel over haar. Dima Abdu is een Palestijnse met het Israëlische staatsburgerschap. De overheid en de meeste media noemen haar bevolkingsgroep, die twintig procent van de totale Israëlische bevolking uitmaakt, liever ‘Israëlische Arabieren’, om  nationale aanspraken te verdonkeremanen. Veel van haar volksgenoten schijnen, in weerwil van een wijdverbreide nationale trots, ook eieren voor hun geld te kiezen. Als ze tot het Israëlische universitaire systeem weten door te dringen, willen de meesten volgens Dima het liefst arts worden: ‘Dat is een a-politiek beroep waarmee je geen aanstoot geeft, zelfs maatschappelijk aanzien geniet, en voor de rest van je leven onder de pannen bent.’

Zelf heeft ze andere ambities. Het is niet voor niets, bezweert ze, dat ze heeft gekozen voor een vak dat ‘een universele taal spreekt, en historische, culturele, en zelfs politieke implicaties heeft.’

Kortom: Dima wil meer dan een zo veilig mogelijke plek voor zichzelf veroveren in een latent vijandige samenleving. Ze ambieert precies datgene waartoe opeenvolgende Nederlandse regeringen diverse minderheden al dan niet terecht hebben aangespoord: meedoen. Architectuur is haar brug naar een wereld waarin vrijheid van uitdrukking vanzelfsprekend is. Daarom gaat ze ook, anders dan veel van haar Palestijnse maar ook ‘linkse’ joodse vrienden, op 9 april naar de stembus voor de Israëlische parlementsverkiezingen. En dat terwijl er in de ‘enige democratie in het Midden-Oosten’ nog nooit een Arabische partij in een regeringscoalitie heeft gezeten, en dit ook nooit zal gebeuren, als het aan Benjamin Netanyahu, de op een na langst zittende premier van Israël, ligt. Diezelfde Netanyahu merkte onlangs nog op dat alle burgers in Israël gelijke rechten hebben, maar dat Israël ‘geen staat is voor al zijn burgers, maar enkel de staat van het Joodse volk’.

Dima wil meer dan een zo veilig mogelijke plek voor zichzelf veroveren in een latent vijandige samenleving. 

De premier beriep zich op de omstreden natieststaat-wet die in juli vorig jaar door de Knesset werd aangenomen. Hoe dan ook doet zijn uitspraak denken aan de Principes van het Animalisme uit George Orwells Animal Farm. Die luiden immers: ‘Alle dieren zijn gelijk, maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere.’

Je kunt je afvragen waar iemand als Dima Abdu dan nog de motivatie vandaan haalt om te gaan stemmen. ‘Het is de eerste keer dat ik mag, en die gelegenheid laat ik niet aan me voorbij gaan,’ repliceert ze met een kalme glimlach. ‘Ik heb ernaar uitgekeken. Eén ding heeft nóg minder zin dan stemmen, en dat is niet stemmen, toch? En is dat niet precies wat Netanyahu met zijn uitspraken beoogt? Om politieke participatie van Palestijnen zo veel mogelijk te ontmoedigen? Als je niet stemt, stem je in zekere zin toch: namelijk op hém.’

Ze merkt op dat ze de hoop niet wil verliezen. Daar komen we later op. Eerst de vraag wat het Israëlische staatsburgerschap eigenlijk voor haar betekent. Hoe zou ze zich in de eerste plaats willen omschrijven? Dat hierop geen eenduidig antwoord te geven is, zegt eigenlijk alles. Dat antwoord hangt helemaal af van hoe de vraag precies wordt gesteld, wie hem stelt, en waar hij wordt gesteld.

‘Er heeft één ding nóg minder zin dan stemmen, en dat is niet stemmen’

Vaak volstaat ze met te zeggen dat ze uit Haifa komt. Als haar wordt gedwongen kleur te bekennen – ben je een Israëlische of een Palestijnse? – zal ze zeker zeggen ‘Palestijnse’, met overtuiging, maar toch ook met voorbehoud. Want er zijn zo veel soorten Palestijnen: je hebt Palestijnen in de diaspora, je hebt Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever, je hebt Palestijnen in de Gazastrook, je hebt Palestijnen in Jeruzalem, en je hebt Palestijnen zoals zij, die zich Israëlisch ‘mogen’ noemen. Niet de minst bevoorrechte groep, daarvan is zij zich bewust, en vandaar haar probleem om zichzelf te definiëren: ze wil zich niet als meer misdeeld voordoen dan ze is. Te meer omdat ze niet in Gaza of op de Westelijke Jordaanoever zou willen wonen – ook niet als daar een Palestijnse staat komt. Ze sympathiseert met haar volksgenoten in de bezette gebieden, maar ze is ook een moderne jonge vrouw en in die zin op haar plaats in het relatief moderne Israël.

Voelt ze zich desondanks toch niet een tweederangsburger? Het antwoord daarop luidt ja. En dat ligt niet eens aan de tientallen impliciet discriminerende wetten die de Palestijns-Israëlische mensenrechtenorganisatie Adalah heeft ontwaard. Het zit hem eerder in het alledaagse, soms zelfs in het goed bedoelde. Niet goed bedoeld zijn de uitgebreide douanecontroles waaraan ze wordt onderworpen als ze Israël in wil – welk land verwelkomt zijn eigen burgers op die manier? – maar wel de houding van de joodse mevrouw die, nadat ze heeft vernomen dat Dima Palestijnse is, haar verzekert dat ze ’27 jaar lang een Arabische kapper’ heeft gehad: ‘Alsof mij dat iets kan schelen,’ zegt Dima. ‘Alsof ik daar dankbaar voor moet zijn of zo.’

Het zit hem ook in de verkrampte beleefdheid waarmee de meeste van haar joodse medestudenten met haar omgaan. ‘Wanneer ik mijn Arabische identiteit zelfbewust uitdraag, reageren ze positief, omdat ik ze hiermee de kans geef te bewijzen dat ze geen racist zijn.’ Aan de andere kant moet een gesprek over netelige onderwerpen, een discussie, een dialoog, altijd van haar komen. ‘Zelf zullen ze nooit ergens over beginnen. Het is altijd aan mij, als minderheid, om de olifant in de kamer weg te halen.’

De vraag is wel of het woord ‘minderheid’ in deze context niet misplaatst is. Het Israëlische bestel wordt nog wel eens verdedigd met het argument dat minderheden het in elke samenleving moeilijk hebben, aan sociale discriminatie blootstaan: zo ook in een ‘normaal land met normale gebreken’  als Israël.  Het maakt van Israël nog geen apartheidsstaat. Maar hoe komt het eigenlijk dat de Palestijnen een minderheid zijn? Omdat ze ooit een meerderheid waren die weg moest, die werd verjaagd. Voor veel Israëliërs lijkt dat een vanzelfsprekend gegeven waarbij ze zichzelf geen ethische vragen stellen. Een voorbeeld is de docente op Dima’s universiteit die het had over de tijd dat de joden de Arabische bevolking in Haifa vervingen. ‘Alsof dat met high-fives gebeurde,’ zegt Dima.

‘Het is altijd aan mij, als minderheid, om de olifant in de kamer weg te halen’

Ze heeft soms ook moeite met het dogmatisme in eigen kring. Ze is in een politiek bewuste familie opgegroeid, waar de Arabische taal en cultuur altijd zijn gekoesterd, en heeft wat dat betreft veel ontleend aan haar grootvader, een dichter, en een journalist van Al-Ittihad, de oudste, in 1944 opgerichte Arabischtalige krant van Israël, met wortels in de Palestijnse communistische beweging. Ze is er geen scherpslijper door geworden. ‘Zeg dat je uit Palestina komt, niet uit Israël,’ bezwoeren haar vrienden haar voordat ze naar Nederland afreisde. Dat vertikt ze. Ze wil namelijk niet de indruk wekken geen verschil te zien tussen haar en de Palestijnen in de bezette gebieden.

Evenzo hebben sommige vrienden het haar niet in dank afgenomen dat ze Waltz with Bashir wilde zien. Deze geruchtmakende animatiefilm van de Israëliër Ari Folman uit 2008 gaat over de trauma’s die Israëlische soldaten tijdens de oorlog in 1982 in Libanon opliepen. Het bloedbad dat christelijke Falangisten onder de ogen van Israëlische strijdkrachten aanrichtten in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila komt uitgebreid aan bod. De film is een impliciete aanklacht tegen die Libanese oorlog, waarin Israël voor veel westerlingen zijn ‘onschuld’, ofwel zijn imago van koene pioniersnatie verloor. Daar ging het Dima’s vrienden niet om: de trauma’s van de Israëlische soldaten zijn in hun ogen volledig ondergeschikt aan het leed dat die soldaten hebben aangericht. Zielig voor ze, dat ze daar later zo veel last van hebben gekregen, maar daarom nog geen aandacht waard. Daar is Dima het niet mee eens. Zij wil de psychologie van de onderdrukker leren kennen. Bovendien: ‘Aan elke zaak zit meer dan één kant. Ik wil mijn eigen oordeel vormen, en dan moet ik van zo veel mogelijk invalshoeken kennis kunnen nemen.’

Ze wil de psychologie van de onderdrukker leren kennen

Ze voelt een duidelijke behoefte ‘de ander’ te leren kennen. Vandaar ook haar waardering voor de documentaire ‘On the other side of the street‘, waarin  Lia Tarachansky, die opgroeide in de joodse nederzetting Ariël, bekent dat ze pas na vele jaren het nabijgelegen Arabische dorp ‘opmerkte’. Dit wrange gegeven is het startpunt van Tarachansky’s onderzoek naar het ‘collectieve geheugenverlies’ waaraan de Israëliërs zouden lijden als het gaat om wat de Palestijnen werd aangedaan in 1948, het jaar dat de staat Israël werd gesticht.

Een en ander heeft voor Dima ook geleid tot een onderzoek naar haar eigen achtergrond, die paradoxaal genoeg, ondanks haar opvoeding, lange tijd voor haar in nevelen bleef gehuld. Totdat ze met haar studie begon, drie jaar geleden, leefde ze in een goeddeels gesegregeerde wereld. Toch wist ze pas op haar achtste of negende wat de term ‘Nakba’ concreet betekende, en was het uitgerekend op een door joodse Israëliërs gedomineerde universiteit dat ze werd ‘getriggerd’ om in haar antecedenten te duiken. Dat was naar aanleiding van een opdracht waarbij ze een oud familielid om een oude foto moest vragen, met een verhaal rond die foto erbij. Dit heeft ertoe geleid dat ze nu het hele familiefotoarchief aan het uitpluizen is. Via het onvolprezen facebook messenger stuurt ze enthousiast een aantal foto’s op: kijk, een familiefoto uit Najd, waarin haar grootvaders van moeders kant zich onderscheidt door zijn pak met stropdas tussen mannen in bedoeïenendracht. En hier een foto van grootvader, aan het werk als journalist tijdens een conferentie in Warschau in de jaren vijftig. En hier het eenvoudige huisje van haar grootmoeder in Shefa-‘Amr, dat nu een school voor Arabische kinderen is.

Dima’s grootvader (links vooraan), als journalist aan het werk tijdens een conferentie in Warschau in de jaren vijftig.

Aan deze zoektocht heeft Dima een ander project gekoppeld, daartoe aangemoedigd door een met haar sympathiserende docent fotografie, getiteld ‘The last witness’, de laatste getuige. Het gaat om een reeks geënsceneerde foto’s waarmee ze het begrip ‘collectief geheugen’ en, daarmee samenhangend, ‘collectief geheugenverlies’, verkent.

‘Geschiedenis en herinneringen worden snel begraven,’ schrijft ze erbij. ‘Dat leidt tot een angst voor verlies van identiteit. Wij zijn een minderheid, en zijn dus anders dan de meerderheid van de bevolking. Discriminatie zorgt ervoor dat wij sterk hechten aan onze herinnering; soms onthouden we gebeurtenissen op een verwrongen, extreme wijze. We veranderen de plaats, we verklaren herinneringen heilig, de rest wissen we uit. We spreken over historische figuren alsof we ze zelf hebben ontmoet, alsof we ze kennen. Plaats, mensen, geheugen en identiteit creëren een duurzaam systeem, een systeem dat zichzelf in stand houdt. U ziet nu foto’s van een oud huis in Wadi Salib (Haifa). Over een paar maanden wordt het een café. Daarom geef ik mijn getuigenis aan u door. Nu bent u verantwoordelijk voor het veiligstellen van het verleden en het bouwen aan een toekomst.’

Foto van Dima Abdu’s project ‘The last witness’ ©Dima Abdu

Het bezoek aan Nederland is haar goed bevallen. De stedelijke omgeving heeft ze als een stuk minder grauw ervaren dan bij haar. En ook: ‘Je ziet hier veel minder muren. Ik ken bijvoorbeeld thuis geen schoolpleinen die niet ommuurd zijn.’

Maar met wat voor gevoel keert ze nu terug naar het land waarvan ze een paspoort heeft, maar dat toch niet haar vaderland is? Wat is eigenlijk haar hoop voor de toekomst? ‘Ik wil vrede,’ zegt ze omzichtig. Tja, wie niet. Wat voor vorm zou die vrede volgens haar dan moeten aannemen? Eén staat, twee staten? Na wat doorvragen komt het erop neer dat ze één land wil, maar niet dit land. Een land waar ze Arabisch, Hebreeuws en Engels door elkaar kan praten zonder dat iemand er haar op aankijkt. Een land waar iedereen gelijk is, en sommige mensen niet meer gelijk zijn dan andere.

De eerder genoemde fotografiedocent was een van de zeer weinige Israëliërs die haar vroeg of ze ging stemmen. En op haar bevestigende antwoord: waarom dan wel? Omdat er één ding minder zin heeft dan naar de stembus gaan, zei ze terug, en dat is niet naar de stembus gaan. Ja, zo dacht ik er vroeger ook over, verzuchtte de docent, maar ik kan het niet meer opbrengen. Ik heb de hoop verloren.

‘Het is gek,’ zegt Dima. ‘Maar zijn wanhoop geeft mij op een bepaalde manier hoop.’

Een avondje dansbaar activisme met de Libanese band Mashrou’Leila

Mashrou’Leila begon in 2008 als een los collectief van studenten die samen aan de Amerikaanse universiteit van Beiroet Architectuur en Design studeerden. Twee van de huidige bandleden deden een oproep aan muzikanten op de universiteit om te jammen. Zo konden ze de stress en frustratie over de instabiele politieke situatie in Libanon een beetje kwijtraken. Geleidelijk aan vormde zich een kwartet: vocalist en tekstdichter Hamed Sinno, gitarist en multi-instrumentalist Firas Abou Fakher, de virtuose violist Haig Papazian en drummer Carl Gerges.

De leadzanger Hamed Sinno (geboren in 1988) had een Libanese vader die in de Verenigde Staten heeft gewoond en een Jordaanse moeder die tussen Marokko en Rome pendelde. Sinno zelf heeft het Amerikaans staatsburgerschap en groeide op in een Engelstalig huishouden. Hij zat op een Amerikaanse school en sprak nauwelijks Arabisch. Dat leerde hij zichzelf door songteksten te schrijven.

Violist Haig Papazian is Armeens-Libanees, geboren in Anjar, een overwegend Armeense stad in de Beka-vallei. Zijn vader is professor in Islamitische filosofie en Arabische literatuur en hij studeerde zelf Architectuur (hij won in 2008 de Fawzi Azar Architectuurprijs voor zijn ontwerp van een architectuurmuseum). Papazian is een van de initiatiefnemers van de band.

Gitarist en keyboardspeler Firas Abou Fakher was één jaar oud toen er een bom ontplofte in het aangrenzende huis en het raam in zijn slaapkamer op hem viel. Zijn ouders besloten dat Beiroet te gevaarlijk werd en emigreerden naar Abu Dhabi, waar ze de eerste acht jaar van Firas’ leven bleven wonen.

Drummer Carl Gerges groeide op in Beiroet en verveelde zich zo op de Jezuïetenschool dat hij al heel jong een eigen band had en daar al zijn energie instak.

Verboden
Mashrou’Leila is er 9 maanden uit geweest. In Jordanië werd e groep verboden omdat de kerk satanische invloeden bespeurde. In Egypte mogen ze ook niet meer optreden vanwege hun geaardheid en bezoekers van hun concert werden opgepakt voor het zwaaien met een regenboogvlag. Dit alles had zo’n negatieve en stressvolle impact op de jongens dat zij besloten even uit elkaar te gaan om bij te komen. Die periode duurde negen maanden. Toen kwam er een nieuw album en werd er een tournee op touw gezet.

Nummers
Vóór elk nummer dat Mashrou’Leila in Amsterdam speelde, legde Sinno kort uit waar het over ging en wat de achtergrond ervan was. De band speelt niet zomaar wat; de teksten reflecteren collectieve ervaringen en gaan over vrouwenrechten, rechten voor de LGBTQ-gemeenschap in het Midden-Oosten, rechten van migranten, racisme dat de bandleden zelf in Europa en Amerika ervaren, verslaving en geestesziekte. De band voelt zich betrokken bij deze onderwerpen en de nummers zijn vaak emotioneel geladen. Die emotie werd ook door het publiek gevoeld dat meedeinde, -sprong, -brulde en -zong.

De band speelde nummers van het nieuwe album The Beirut School, dat de eerste 10 jaar van Mashrou’Leila viert. De setlist:

    • El-Mouqadima (De Inleiding)
    • Roman (over vrouwenrechten en feminisme)
  • Djinn (over alcohol en verslaving)
  • 3 minutes
  • Lil Watan (over de politieke situatie)
  • Are you still certain
  • Fasateen (over de liefde)
  • Taxi (over de dood)
  • Tayf (over Tayf, een door homoseksuelen gefrequenteerde nachtclub, die door de Libanese autoriteiten werd gesloten)
  • Ashabi (Vrienden)
  • Salam (over dat ze Israël niet in kunnen)
  • Maghawir (over wapens, waarbij het publiek mocht meezingen)
  • En hun nieuwe single Cavalry (over hoe we ons niet moeten laten leiden door politieke vermoeidheid en steeds de macht moeten blijven aanspreken).

Ondanks de zwaarte van de onderwerpen, zet de muziek aan tot dansen. Sinno zelf danste zich een slag in de rondte en ook dat werkte aanstekelijk. De zaal stond dan ook geen moment stil.

Nachtelijk project
Mashrou’Leila betekent ‘een nachtelijk project’; de bandleden dachten niet dat hun samenwerking  langer zou duren dan een nachtelijke jamsessie. De band ontstond naar eigen zeggen puur toevallig en de vrijheid die de leden nastreven, voeren ze door in hun hele bestaan. Ze brachten hun albums zelfstandig uit, sloten zich bewust niet aan bij een label om censuur en commercie te omzeilen. Ze willen Arabische muziek maken zonder beperkingen, kunnen zingen en spelen wat ze vinden en voelen.

Het publiek in Amsterdam riep vaak om de ballad “Shim El Yasmine” (Ruik de Jasmijn). Dit nummer bracht de band tien jaar geleden op het eerste album uit en het wordt door velen beschouwd als de soundtrack van de Arabische Lente in 2011. Maar Sinno antwoordde dat hij geen jukebox is, en dis werd het nummer niet gespeeld.

Het nachtelijk project in Amsterdam werd afgesloten met het prachtige, langzame nummer Marikh, over geestelijke gezondheid en pillen die niet werken. En na de foto met het publiek ‘voor onze moeders’, en een korte toegift, was het ook voor de vier jongsens tijd om naar bed te gaan.

Wil je meer weten over Mashrou’Leila, bekijk dan dit interview in Maison Mim, geschreven en geproduceerd door Mouna Anajjar:

De businesscase van vrouwenemancipatie in Afghanistan

Bij terugkomst in Nederland bespreek ik het met Joke Florax, projectmanager gender bij de Landelijke Eenheid Nationale Politie en eerder geïnterviewd voor een artikel in de Correspondent. Ze werkte in 2011 en 2012 als genderadviseur bij de Europese politiemissie (EUPOL) in Afghanistan. Ze is een groot voorvechter van vrouwen bij de politie, vooral ook omdat het ingaat tegen het negatieve beeld van Afghaanse vrouwen als slachtoffers: ‘Als je daar sterke politievrouwen tegenover kunt zetten als rolmodellen, kun je veranderingen bewerkstelligen in conservatieve maatschappijen. Hierin schuilt het antwoord op de vraag of de door het westen gesteunde agenda strookt met de realiteit van een zeer conservatief Afghanistan. Ja, want ze maakt deel uit van een proces dat die maatschappij langzamerhand in positieve zin zal veranderen.

Maar Florax benadrukt dat dit niet altijd moet gebeuren vanuit een vrouwenrechtenagenda. Zij spreekt liever over een ‘business case’, waarin ‘good policing’ de leidraad moet zijn. Alleen op die manier kun je de toegevoegde waarde van vrouwen bij de politie goed zichtbaar maken. ‘Natuurlijk betekent dit ook dat je moet investeren in meer acceptatie van politieagentes door collega’s en door burgers’, legt ze uit. ‘Je moet er voor zorgen dat de echtgenoten, vaders of andere familieleden akkoord gaan met de politietraining van vrouwen.’ Maar het belangrijkste is om te kijken naar de taken en resultaten van het werk dat politieagentes doen, bijvoorbeeld in de zin van meer toegang voor vrouwen tot de politie, meer aangiftes door vrouwen en meer inlichtingen die verzameld kunnen worden.

Om de business case van de grond te krijgen is het, volgens Florax, uiterst belangrijk dat de politiecommandant overtuigd wordt van de toegevoegde waarde van het inzetten van agentes. Dat is geen sinecure in een land waar commandanten vooral gewend zijn om met mannelijke dorpsoudsten te praten. Vaak zal het resultaat daarom ook afhangen van de vraag of een leidinggevende de inzet van vrouwen langzamerhand als een bijdrage aan zijn eigen prestige kan gaan zien. Dat is nou niet bepaald een prioriteit op de vrouwenrechtenagenda en bovendien vereist dit wederom een culturele omslag omdat commandanten er voorlopig eigenlijk alleen bij donoren en internationale organisaties mee kunnen pronken. Er zijn simpelweg nog niet genoeg mannelijke voorvechters binnen de ministeries.

Op bezoek bij het ministerie van Defensie in Den Haag merk ik vervolgens dat Björn de Heer grotendeels op dezelfde lijn zit als Florax. Tot maart vorig jaar was hij bij defensie verantwoordelijk voor civiel-militaire samenwerking en tevens genderadviseur voor militaire missies. De Heer spreekt van ‘operationele effectiviteit’ in plaats van ‘business’, maar dit zou je ook kunnen beschouwen als ‘good soldiering’. Opvallend genoeg ziet hij bij defensie in Nederland eigenlijk grotendeels dezelfde uitdagingen als in Afghanistan: nog niet genoeg vrouwen om voor een kritische massa te zorgen en een organisatorische architectuur die moeilijk veranderingen kan voortbrengen.

Alleen een benadering die kijkt naar de effectiviteit van militaire operaties kan daar verandering in brengen. Net als bij de politie is daar leiderschap voor nodig. Leidinggevenden die overtuigd zijn van de toegevoegde waarde van vrouwen in het leger kunnen het verschil maken. De narratief moet gericht zijn op de relevantie van vrouwen. De Heer denkt dat dit veranderingsproces zelfs in Nederland nog lang gaat duren, vooral omdat het afhankelijk is van een cultuuromslag. Er is binnen de veiligheidssector een verandering nodig van de houding van het ‘old boys network’ die momenteel meer acceptatie van vrouwen in de weg staat.

Ik leg deze Nederlandse standpunten weer voor aan Palwasha Hassan in Kaboel. Ze is het met Florax en De Heer eens en denkt bovendien dat vrouwen veel toe te voegen hebben aan de veiligheidssector omdat ze noodgedwongen decennialang ervaring opgedaan hebben met het zoeken naar weerbaarheid en bemiddeling in een context waar meestal geen formeel veiligheidsapparaat aanwezig was.

Pragmatiek tegenover ideologie

Toch lijkt de instrumentele benadering op gespannen voet te staan met de vrouwenrechtenagenda: de pragmatiek van de inzetbaarheid tegenover de ideologie van gendergelijkheid. Die frictie is echter schijn. De pragmatische benadering is nuttig in Afghanistan omdat het, op de korte termijn een aantal traditionele barrières kan ontwijken. Volgens Sima Samar, voormalig minister van Vrouwenzaken en nu voorzitter van de Afghanistans onafhankelijke mensenrechtencommissie, heeft de Afghaanse Nationale Politie een voortrekkersrol om ervoor te zorgen dat Afghaanse gemeenschappen genoeg vertrouwen krijgen om hun vrouwen en dochters in dienst te laten treden. De normalisering van vrouwen binnen het veiligheidsapparaat kan vervolgens participatie in andere sectoren bevorderen.

Een 25-jarige vrouw krijgt wapentraining op de Politieacademie in Kaboel (foto Oxfam/Ellie Kealey)

Rolmodellen zijn per definitie symbolen, maar kunnen culturele taboes doorbreken en structurele veranderingen in gang zetten. Jamila Bayaz, sinds 2014 de eerste vrouwelijke districtschef bij de politie, is daar een voorbeeld van. Maar ook Saba Sahar is een bijzonder rolmodel: politieagente en tevens een populaire actrice. Ze is producent en was een paar jaar geleden een van de hoofdrolspelers in de politiedramaserie ‘Inspecteur Amanullah’, bedoeld om meer bewustzijn te creëren maar ook om meer vrouwen voor het politievak te interesseren.

Een instrumentele benadering sluit de vrouwenrechtenagenda niet uit. Het is een kwestie van prioriteiten stellen in een complexe realiteit zonder de ideologische doelstelling overboord te gooien. Het blijft zeer belangrijk om in Afghanistan gendergelijkheid na te streven, maar het zwaaien met de vrouwenrechtenvlag is vaak contraproductief, bijvoorbeeld omdat het gezien (of geportretteerd) wordt als een westerse poging om de islamitische godsdienst te ondermijnen. Een stapsgewijze benadering werkt doorgaans beter. Gezien de risico’s kun je binnen defensie of politie er bijvoorbeeld eerst voor kiezen om vrouwen de leiding over personeelszaken te geven.

Vrouwelijke soldaten en politieagenten moeten echter meer zijn dan een Trojaans paard voor de vrouwenrechten. Ze zijn noodzakelijk voor de werkzaamheden en geen overbodige luxe, zoals ook presidentsvrouw Rula Ghani in oktober vorig jaar aan gaf. In de Afghaanse veiligheidssector doen ze belangrijk werk zoals het beschermen, fouilleren of ondervragen van vrouwen. De juiste balans vinden tussen de instrumentele en ideologische benadering is lastig.

In de verschillende gesprekken die ik met vrouwen voer komen eigenlijk steeds dezelfde elementen boven drijven: De vrouwen, vrede en veiligheidsagenda is een belangrijke agenda en deze sluit goed aan bij wat Afghaanse vrouwen willen. In gesprekken met mannen wordt dit ook beaamd, maar wordt er opvallend vaak ook gesproken over de veiligheidssituatie en de bezorgdheid dat teveel of te snelle veranderingen op dit moment misschien averechts kunnen werken. En dat brengt mijn onderzoek op de tweede pilaar van de 1325 agenda: inclusieve vredesopbouw.

In algemene zin baart de veiligheidssituatie natuurlijk zorgen. De Talibaan zijn aan een opmars bezig, controleren belangrijke districten en waren eind september 2015 in staat om een redelijk grote stad als Kunduz tijdelijk in te nemen. In september vorig jaar bestormden ze Tarin Kowt, de provinciale hoofdstad van Uruzgan. Bovendien is Islamitische Staat (IS) nu in Afghanistan actief. Ik ben zelf in Kaboel als eind juli vorig jaar een door IS opgeëiste zelfmoordaanslag een demonstratie van de Hazara’s treft, een etnische minderheid. Er vallen bijna honderd doden. En eind mei dit jaar trof een grote bomaanslag de diplomatieke wijk van Kaboel met wederom meer dan honderdvijftig doden als gevolg. De merkwaardige gedachtegang – die ik overigens ook vaak in vergaderingen met internationale organisaties heb gehoord – is dan dat vrouwenrechten in de huidige situatie misschien even in de ijskast gezet zouden moeten worden.

Vrouwen en vrede

De agenda van vrouwen, vrede en veiligheid gaat hiertegen in en benadrukt juist het belang van vrouwen bij het oplossen van conflicten en het onderhandelen over vrede. Maar ook het nut van vrouwenparticipatie bij vredesopbouw is niet meteen voor iedereen duidelijk. Het probleem is dat er, ondanks het grote aantal conflicten in de wereld, relatief weinig onderzoek is gedaan naar de effecten van inclusieve vredesopbouw. Bij het langdurige vredesproces in de Filipijnen waren vrouwen bij de formele onderhandelingen betrokken. Maar bij de succesvolle vredesonderhandelingen met de FARC in Colombia waren, op het hoogste niveau, vrouwen niet of nauwelijks aanwezig.

Ook in Afghanistan was er bij eerdere vredesprocessen maar mondjesmaat een rol weggelegd voor vrouwen, waardoor effecten lastig te meten zijn. Het in september vorig jaar gesloten akkoord met de jihadistische strijdgroep Hezb-e Islami Gulbuddin was tot op zekere hoogte een uitzondering. Habiba Sarabi, de eerste vrouw die bij de Hoge Vredesraad een seniorpositie bekleed, was bij de meeste voorgesprekken aanwezig. Als ik haar in Kaboel bezoek, zegt ze hierover dat ze de belangen van vrouwen zo effectief heeft kunnen vertegenwoordigen. Sarabi was eerder minister van Vrouwenzaken en de provinciale gouverneur in Bamyan.

Haar kantoor zit nu diep weggestopt in een complex in het centrum van Kaboel waar eerder het ministerie van Binnenlandse Zaken zat. Dat ik haar spreek is al een teken van vooruitgang. Drie jaar geleden deed ik in Afghanistan onderzoek naar inclusieve vredesopbouw voor een rapport van Oxfam. Toen kreeg ik bij de Hoge Vredesraad uiteindelijk drie mannen te spreken, die overigens wel met verve het belang van vrouwenparticipatie onderstreepten.

De participatie van Sarabi bij de onderhandelingen met Hezb-e Islami Gulbuddin biedt wellicht wat hoop voor toekomstige vredesbesprekingen met de Talibaan. Maar Wazhma Frogh is fel over het gebrek aan bredere participatie: ‘De Afghaanse regering denkt dat wij vrouwen geen geheimen kunnen bewaren. Daarom zitten er zo weinig vrouwen bij de Hoge Vredesraad.’ Bovendien wil de regering, volgens haar, geen voorwaarden stellen aan vredesbesprekingen en zou een vrouw aan de onderhandelingstafel een te sterk signaal kunnen zijn in de richting van de Talibaan. Bij Hezb-e Islami Gulbuddin lag dat wellicht anders omdat deze verzwakte beweging een veel minder sterke uitgangspositie had in de vredesonderhandelingen.

Conclusie

Het gesprek met Sarabi biedt wellicht hoop maar laat net als mijn andere gesprekken toch ook duidelijk zien dat er, ondanks de internationale inspanningen en investeringen de afgelopen vijftien jaar, weinig vooruitgang zit in de vrouwen, vrede en veiligheidsagenda in Afghanistan. Naast de in de gesprekken genoemde uitdagingen, blijkt keer op keer dat de coördinatie stroef loopt, zowel tussen donoren als tussen de ministeries die de agenda uit moeten voeren. Daarbij is er vaak een gebrek aan financiële middelen of komen die niet terecht op de juiste plek in de ministeries. Tot slot blijkt dat ambtenaren meestal weinig kennis hebben over de 1325 agenda. Het gevolg is dat de implementatie maar moeizaam op gang komt. Twee jaar nadat het nationale actieplan voor de VN Resolutie is aangenomen, is er nog steeds geen akkoord met de donorlanden over het budget voor de implementatie ervan.

Bovendien is de Afghaanse realiteit weerbarstig. Zolang traditionele normen en waarden op gespannen staan met de vrouwenrechtenagenda, biedt de pragmatische benadering uitkomst. Maar ook die benadering is geen wondermiddel. Structurele vooruitgang zal vaak pas echt mogelijk zijn als de parallelle veranderingen van culturele normen en maatschappelijk bewustzijn het snellere tempo van de 1325-agenda weer hebben ingehaald.

In bredere zin is er de afgelopen vijftien jaar veel verbeterd in Afghanistan. De internationale donorgemeenschap laat voorlopig zien dat de betrokkenheid groot blijft, ondanks de daling van militaire en civiele bijdragen na 2011 toen de veiligheidstransitie werd ingezet. Maar als je door een ‘1325-lens’ naar de vereenzelviging van vrouwenrechten en vooruitgang kijkt, blijkt hoe groot de uitdagingen zijn en hoe weinig resultaten er tot nu toe geboekt zijn.

Juist daarom is het belangrijk dat Nederland deze agenda blijft ondersteunen met een betrokkenheid voor de langere termijn. Er moet hierbij voldoende aandacht en financiering uit gaan naar de bescherming en scholing van vrouwen, maar ook voor het vergroten van begrip bij Afghaanse mannen. Voor het bewerkstelligen van gendergelijkheid zal dat begrip echter uiteindelijk verder moeten gaan dan alleen de bewustwording en acceptie van de nuttige bijdragen van vrouwen aan vrede of veiligheid. De Afghaanse vrouwen spelen daarbij een belangrijke rol, maar de mannen des te meer. Als er de afgelopen jaren iets geleerd is in Afghanistan, is het wel dat gendergelijkheid vooral ook een mannenzaak is.

Jorrit Kamminga is verbonden aan Instituut Clingendael en werkt bij Oxfam Novib als strategisch adviseur voor het landenkantoor in Afghanistan. Dit artikel, dat de afsluiting  is van een tweeluik, is op persoonlijke titel geschreven. De vorige aflevering verscheen op 6 oktober 2017.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.