‘Voedselsoevereiniteit is voor veel Tunesiërs een watermeloen’
Zes jaar later leefde 25,3% van de Tunesiërs in matige of ernstige voedselonzekerheid, tegen 18,1% in 2015; en 10,7% in ernstige voedselonzekerheid, vergeleken met 9,1% in 2015 (in 2021 werd dit percentage voor heel Afrika geschat op 23,4%, vergeleken met 1,5% in Europa en Noord-Amerika). En eind 2020 kondigde de Tunesische zadenbank aan dat 1755 monsters van originele Tunesische zaden waren opgedoken in Australië.
Nog eens twee jaar later, te midden van torenhoge voedselprijsstijgingen door klimaatverandering, gewelddadige conflicten, de oorlog in Oekraïne en naweeën van covid 2019, publiceerden internationale organisaties alarmerende rapporten over ‘toenemende honger en een wereldwijde voedselcrisis’. Foto’s van lege supermarkten en ellenlange rijen voor bakkerijen circuleerden op Tunesische sociale media. Nauwelijks meel, melk, plantaardige olie, rijst, suiker, koffie en nog meer – Tunesiërs hadden ‘ineens een dagtaak aan boodschappen doen’.
Het is de schuld van ‘speculanten die tekorten creëerden om de regering omver te werpen’, beweert de huidige president Kais Saied. Analisten wijzen onderwijl op ‘s lands sterke importafhankelijkheid en het enorme begrotingstekort. Bij wijze van noodmaatregelen ging de regering over tot een importstop op minder noodzakelijke producten zoals suiker, en een gunstige deal met Rusland over de invoer van tarwe.
President Marzouki’s woorden van toen zijn nu onderdeel van een discours dat logisch en bekend aandoet. ‘Voedselsoevereiniteit is voor Tunesië niet langer een keuze, maar dwingende noodzaak’, concludeerde het grote landelijke dagblad La Presse onlangs. ‘Vandaag de dag, met de wereldwijde voedselcrises, merken we hoe afhankelijk ons land is van andere landen en hun handelsbeleid.’
‘Voedselsoevereiniteit is voor Tunesië niet langer een keuze, maar dwingende noodzaak’
Europese regeringsleiders hebben intussen vergelijkbare conclusies getrokken, gevoelig als ze zijn voor de onrust en de protesten tegen de inflatie. De Franse en Italiaanse regeringen veranderden de namen van hun ministerie van Landbouw-, Voedsel- en Bosbouwmiddelen in ministerie van Voedselsoevereiniteit, Land- en Bosbouw.
Hoewel de voedselzekerheid van Europeanen ook volgens hun leiders niet wordt bedreigd – Europa is netto-exporteur van tarwe, zuivel-en vleesproducten – besloten de EU-lidstaten in 2022 de voedselzekerheid te versterken en de afhankelijkheid van de belangrijkste geïmporteerde landbouwproductiemiddelen te verminderen.
Kijk uit, blogde de Tunesische econoom Fadhel Kaboub onlangs. ‘Weet dat ‘‘voedselzekerheid’’ een gevaarlijk neokoloniaal technisch concept is, ontworpen om landen in het mondiale Zuiden (een verzamelterm voor landen met een lager inkomen vergeleken met landen in het mondiale Noorden), gevangen te houden in hoge schulden, hun landbouw en milieu te vernietigen en hun afhankelijkheid van het mondiale Noorden te vergroten.’
Toch is voedselzekerheid precies waar het Europese beleid van uitgaat; zie onder meer de ‘van Boer tot Bord strategie’, onderdeel van de Europese Green Deal, het traject naar een klimaatneutraal Europa in 2050. Het concept werd in de jaren zeventig bedacht door de FAO, de Voedsel-en Landbouw Organisatie van de VN, als ‘garantie dat alle mensen op elk moment fysiek en economisch toegang hebben tot voldoende, veilig en goed voedsel dat voldoet aan hun voedingsbehoeften’.
Wie, wat en waar produceert, maakt voor de voedselzekerheid dus niet uit. Met als gevolg dat veel landen voor hun voedselvoorziening afhankelijk zijn geraakt van internationale markten, stellen Fadhel Kaboub en andere critici. Vergeet niet, analyseren zij, dat de introductie van voedselzekerheid destijds samenging met de verdere ontwikkeling van de Europese landbouwsubsidies. Daar was goed over nagedacht: alle mogelijke handelsvoordelen uitbuiten door subsidie te geven voor die producten die een land toch al verhoudingsgewijs goedkoop kan produceren.
Gevolg één: Europese boeren, en later ook hun Russische collega’s, konden tegen spotprijzen voedsel verbouwen en dumpen in landen als Tunesië.
Gevolg twee: miljoenen failliete boeren in Tunesië en andere Afrikaanse landen. Naar hun granen, erwten en andere producten was ineens geen vraag meer.
De echte oorzaak van de voedselcrisis is ‘de manier waarop het voedselsysteem in elkaar zit’, concludeerde ook het platform Solidair onlangs. Die kritiek op het voedselsysteem krijgt handen en voeten in het streven naar voedselsoevereiniteit. Het gaat uit van een internationaal recht van bevolkingen, regeringen of gemeenschappen om een landbouwbeleid te voeren dat het meest voorziet in hun behoefte, zonder dat dit een negatief effect heeft op hun omgeving.
Voedselsoevereiniteit is voor veel Tunesiërs een watermeloen. In hun jeugd waren de watermeloenen anders. Courgettevorm, pistachegroen, rozerood vruchtvlees. Als je erin beet, proefde je de ‘heerlijke smaak van een echte watermeloen’. Tegenwoordig liggen op de markt alleen nog ‘Amerikaanse’ watermeloenen. Die zijn ovaalrond en hardgroen met knalrood vruchtvlees. Omdat ze naar ‘pesticiden en medicijnen’ smaken en je erna steeds naar de wc moet, hebben velen een hekel aan die ‘Amerikaanse kankerverwekkers’.
Voor ‘de goede watermeloenen’ reizen sommigen naar heinde en ver, vertelt boer Naceur Bourquiba aan de telefoon vanuit Touza in Centraal-Tunesië. ‘Neem een goede vriend en collega. Zelf verbouwt en verkoopt hij Amerikaanse watermeloenen, maar hij eet alleen die van mij.’
Op zijn eigen land teelt Bourquiba naast meloenen ook appels, frambozen en vooral groenten, tomaten, uien, pepers. Alles biologisch. ‘De ‘ziekmakende chemische rotzooi’ – meststoffen, pesticiden en geïmporteerde hybride zaden – heeft hij principieel afgezworen, ook al heeft hij de omstandigheden, de plek en de Tunesische en internationale wetgeving, tegen.
Telen doet hij ‘puur voor eigen consumptie of om weg te geven aan vrienden en kennissen’, legt hij uit. ‘Ik ben gepensioneerd en kan het mij permitteren. Voorheen werkte ik altijd ernaast. Mijn biologische producten doen het niet goed op de markt. Vanwege de kleine hoeveelheden moet ik hele hoge prijzen rekenen. Soms gaat tweede derde van mijn oogst verloren door vervuilende omliggende fabrieken en ziektes. Omwille van een fatsoenlijke opbrengst plempen mijn collega’s alles vol met chemische producten, ook met pesticiden die in Europa verboden zijn. De overheid treedt niet op. Groenten en fruit koop ik nooit in de supermarkt.’
De problemen zijn niet eenvoudig op te lossen, vervolgt Naceur Bourquiba. ‘Het is een catch-22: óf je gaat voor zoveel mogelijk oogst en dus – als je geluk hebt – voldoende inkomen, maar met ongezonde en milieu-vernietigende chemische rotzooi, óf je kiest voor gezondheid en natuurbehoud, en accepteert dat je er nooit van kunt rondkomen. Ingrijpen is in deze omstandigheden geen optie voor de overheid. Zeker niet nu er toch al zoveel boeren failliet gaan door de aanhoudende droogte en het gebrek aan irrigatiewater.’
Bourquiba onderzocht de exportmogelijkheden, maar liep aan tegen de Europese normen voor biologische landbouw. ‘Bij testen en steekproeven zullen ze zeker sporen van vervuiling en chemische producten vinden. Wat wil je met een spijkerbroekenfabriek pal naast de deur? Zoals ik het zie: de Fransen zijn weg, maar Tunesië is nog steeds gekoloniseerd.’
En dan vertelt hij het verhaal van de Tunesische landbouw, dat model kan staan voor veel andere voormalige kolonies. Het begon toen de Franse overheersers eind negentiende en begin twintigste eeuw het landbouwsysteem ‘moderniseerden’ en daarvoor grond- en watervoorraden onteigenden met het oog op verhoging van de productie voor export naar Frankrijk en de rest van de wereld. Na de onafhankelijkheid in 1956 consolideerden opeenvolgende Tunesische regeringen dit beleid. De investeringen – geselecteerde zaden, mechanisatie, invoer van chemische kunstmeststoffen – gingen uitsluitend naar de grote bedrijven, zodat kleine boeren, de overgrote meerderheid, in de marge werden gedrukt. Op zeker moment moest Tunesië, ooit de ‘graanschuur van Rome’, granen importeren. Dat droeg bij aan de enorme exportafhankelijkheid en bracht het land eind jaren zeventig ernstig in de financiële problemen.
In de jaren tachtig schoten internationale geldschieters, de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds voorop, financieel te hulp, waarmee ze zichzelf opdrongen als nieuwe hoofdrolspelers in het verhaal van Tunesië. Het land moest industrialiseren, overheidsbemoeienis beperken en meer ruimte maken voor internationale handel, eisten ze. Vrije invoer van hybride zaden en pesticiden zou nodig zijn om de landbouwproductie op te krikken.
Alles bij elkaar gooiden de maatregelen – verlaging van de productiesubsidies, liberalisering van de landbouwprijzen en wijziging van het kredietsysteem – het hele landbouwsysteem in Tunesië omver, met ingrijpende gevolgen voor de bestaanszekerheid van boerengezinnen, ontdekten onderzoekers.
Alles bij elkaar gooiden de maatregelen – verlaging van de productiesubsidies, liberalisering van de landbouwprijzen en wijziging van het kredietsysteem – het hele landbouwsysteem in Tunesië omver
Met hybride zaden ging het als met het paard van Troje, weet Bourquiba. ‘Je reinste koppelverkoop. Tegelijk met de zaden moet je de pesticiden van hetzelfde bedrijf kopen. Hybride zaden leveren betere oogsten op, maar er kunnen geen nieuwe zaden uit worden gewonnen. En de bedrijven zijn patenteigenaar, dus je komt elk jaar bij dezelfde leverancier terecht.’
Daarbij ondervonden de boeren dat de veredelde zaden niet zijn afgestemd op de klimatologische omstandigheden in Tunesië. Zo gingen oorspronkelijke door regen gevoede gewassen verloren en raakten de boeren afhankelijk van schaars en duur irrigatiewater. Langzamerhand verloren zij de lokale zaden die ze van generatie op generatie hadden doorgegeven en daarmee ook de lokale knowhow die hen in staat stelde om deze zaden te selecteren, te vermeerderen en te bewaren voor de komende jaren
Mubarak Ben Naceur, directeur van de Tunesische zadenbank, vatte het verhaal van de hybride zaden in 2020 samen in een interview met mediaplatform Al Jazeera: ‘Plundering en smokkel van originele monsters van Tunesische zaden in ruil voor het overspoelen van de markt met hybride zaden die de boer in eerste instantie misschien verleiden door hun opbrengst te vergroten, maar minder voedingswaarde bevatten en uiteindelijk niet goedkoop maar duurkoop zijn. Dit gaat nog steeds door.’
Uit het onderzoek Food Barons naar marktmacht in de agrarische sector, in 2022 gepubliceerd door het Canadese onderzoeksbureau ETC, blijkt dat het Chinese zadenbedrijf Chemchina & Sinochem (24,6%) en het Duitse Bayer (16%) samen inmiddels 40% van de wereldwijde zadenmarkt in handen hebben.
‘En hebben jullie al een oplossing?’, vraagt boerin Hedia Ayari, als we op een zomerse middag haar erf in Ariana, nabij Tunis, oplopen. Over de kurkdroge aarde gaat ze ons voor naar de magere koeien, die met kettingen vastgebonden in een kring staan. ‘Vorig jaar hebben we de meeste koeien moeten verkopen. Het kostte meer geld dan het opleverde. Die dieren eten zoveel. Veevoer is door de stijgende graanprijzen nauwelijks te krijgen en onbetaalbaar. Door de droogte groeit er geen natuurlijk voedsel meer. Niemand die in deze situatie nog koeien wil, dus we kunnen er bijna niets voor vragen. Een deel van de opbrengst hebben we gebruikt om voor mijn zoon een smokkelbootreis naar Italië te betalen. Hier is geen toekomst meer.’
Recente reacties