Voor het eerst realiseer me ik hoe bang ik ben. Is het te laat om terug te gaan? Maryem, jjij wílt dit. Onderweg naar de gate probeer ik naar zoveel mogelijk mensen te glimlachen, niet te overdreven, maar precies genoeg. Als hijab dragende moslima in Nederland heb ik deze kunst onder de knie. Maar zo oncomfortabel heb ik mij nog nooit gevoeld, en eenmaal bij de gate aangekomen vermijd ik oogcontact met iedereen. In het vliegtuig val ik in slaap, ik huil achter mijn slaapmasker. Ik voel me misselijk, ik wil overgeven, ik wil terug. Waar ben ik in ‘s hemelsnaam aan begonnen?
Eenmaal geland verwacht ik het ergste. De ondervraging. Ik ontmoet een Nederlandse vrouw, ze is hier om haar zus te bezoeken. Ik ben hier als toerist, om dit prachtige land te zien. Bijna begin ik het te geloven wat ik mijzelf de afgelopen maanden heb verteld. Bij de paspoortcontrole vraagt de man mij maar liefst vier keer naar papa’s naam. Ik blijf cool, heb niets te verbergen. Of nou ja, ook weer wel. Of ik moslim ben, ja. Of ik even in de hoek wil wachten. Ik ga op de oranje stoelen zitten, kijk een aflevering van Wie is de mol, en wacht braaf de ondervraging af. De rest hou ik voor mezelf.
Ik wil zo snel mogelijk weg. Ik negeer de taxichauffeur in de eerste instantie: ‘Tel Aviv or Jerusalem?’ Geen van beiden, ik wil zo snel mogelijk naar Ramallah. Risico. Ik kan niet meer helder nadenken.
‘Ramallah?’ zeg ik.
‘Follow me!’
Oké, ik doe wat hij zegt en volg hem. We lopen terug het vliegveld binnen en even schiet ik in de stress. Tijdens mijn ondervraging had ik nog zo gezegd alleen in Tel Aviv en Jeruzalem te blijven. Had ik toch maar eerst naar Jeruzalem moeten gaan, met de trein, en vanuit daar met de bus. Was beter geweest. We lopen gelukkig naar een taxi en hij belooft me helemaal naar Ramallah te brengen. Ik schaam me nog steeds voor het bedrag dat ik hem betaalde. Mijn vrienden weten nou eenmaal hoe makkelijk ik te ‘scammen’ ben. We kletsen een beetje, vriendelijke man. Hij vertelt me over het ‘conflict’, maar onder de mensen is het absoluut niet te merken– ze leven in vrede. Ik knik, vertel niet over mijn studieachtergrond, ik weet wel beter.
We stoppen bij een soort overgang, hij zegt niet te mogen doorrijden. Ik kan gewoon om hulp vragen aan de soldaten, en weg is hij. Het dringt tot me door: ik sta bij een checkpoint. Qalandia checkpoint. Ik weet niet waar ik heen moet. Om hulp vragen? Voordat ik überhaupt een richting in kan bewegen zie ik een soldaat, met zijn geweer op mij gericht. Ik verstijf. Ik sta hier met twee grote koffers. Ik hoor niet wat hij zegt, besluit toch van hem weg te lopen. Juiste beslissing, nóg wel.
‘Je bent nu hier, de plek waar je al jaren naartoe wilde,’ zeg ik tegen mezelf. Ik heb nog niet stil kunnen staan bij wat ik hier écht kom doen. Mijn droom om Arabisch te studeren in het Midden-Oosten, Palestina of all places. Ik ben er nu écht. Ik ontmoet mijn huisbaas op de universiteit, een vriendelijke christelijke Palestijn. Hij brengt mij naar mijn nieuwe thuis, in Birzeit, een stad dichtbij Ramallah. Het is op loopafstand van de universiteit, waar ik de komende drie maanden Palestijnse en Arabische studies ga volgen. We kletsen nog wat, een beetje een mix van Engels en Arabisch. Mijn Algerijns-Marokkaanse dialect valt hier niet te verstaan, dus probeer ik het in een mix van Fusha (klassiek Arabisch) en Engels. Hij zegt te hopen dat ik hem binnenkort ‘gewoon’ in het Palestijnse dialect kan aanspreken.
Die avond videobel ik naar huis: “Het is allemaal goed gegaan!” De soldaat die met zijn geweer op mij richtte voeg ik toe aan het niet-aan-thuis-vertellenlijstje, inmiddels geen lijst-je meer. Mama zegt: “Ik ben zo trots, je droom is uitgekomen.”
Tijdens de oriëntatiedag loop ik richting het gebouw waar ik de komende maanden les zal hebben. Heuvel af en dan weer op. Iets waar ik niet aan zal wennen. Onderweg naar de campus kom ik kleine lokale winkeltjes tegen, Abu Yaqoob zal de man worden die mij koffie aanbiedt wanneer ik haast heb en die mij verbetert als ik de verkeerde verbuiging gebruik. De campus is prachtig, ik word vrolijk begroet en ik krijg er een warm gevoel van. Overal hangen Palestijnse vlaggen en hoor je de adhaan, de gebedsoproep, vanuit de minaretten klinken. Ik voel me thuis. Iets wat mij in de afgelopen 4,5 jaar aan de Universiteit Leiden nooit is gelukt. Ik ontmoet enkele professoren en we krijgen een presentatie van de Right to Education Campaign. Een vrouw vertelt ons over het belang van educatie, juist onder de Israëlische bezetting waar politiek actieve studenten met regelmaat bedreigd en zelfs ontvoerd worden.
Die avond ontmoet ik mijn huisgenoot. We praten tot in de late avonduren, en zo wordt ons nieuwe thuis gevuld met hoopvolle geluiden. We bevinden ons op de twee banken die er al stonden. We zijn geen fan van het kleedje, bruine vierkanten omringd met beige rechthoeken. Maar deze banken zullen de plek worden waar mijn huisgenoot en ik al onze emoties kunnen uiten. Deze bruine vierkanten omringd met beige rechthoeken zullen ons troosten wanneer we denken dat dit onmogelijk is. Deze bruine vierkanten omringd met beige rechthoeken zullen geheimen bewaren die we niet mee kunnen meenemen naar huis. De keuken, waarin we uren doorbrengen met het maken van traditionele Algerijnse recepten, bevindt zich in de woonkamer, gescheiden door de eettafel waar ik de komende tijd mijn woordjes Arabisch zal oefenen. Op de kale witte muren hangen we snel een kaart van Palestina, van voor 1948.
We willen allebei naar de heilige stad Jeruzalem. We willen bidden in de Al-Aqsa Moskee, waar één gebed gelijk staat aan 500 gebeden. We kijken op tegen de weg er naartoe. Niet zozeer voor onszelf, maar omdat we weten dat Palestijnen hier met regelmaat onmenselijk behandeld worden. Nu ervaar ik het zelf. Het is vrijdag en er staan tientallen mensen bij het checkpoint Qalandia, degenen met toestemming om naar Jeruzalem te gaan. Het is kil. Ik hoor stemmen die er niet zijn. Het checkpoint is zo ingericht om je te verwarren. De apartheidsmuur is goed te zien, een grote muurschildering van Arafat met een Keffiyeh, FREE PALESTINE en een heleboel sleutels zij erop geschilderd. Die staan symbool voor de terugkeer van vele Palestijnen die de sleutels van hun huis hebben bewaard. Ik denk: het is 75 jaar geleden sinds de Nakba, hoeveel meer Palestijnen zullen sterven zonder deze sleutel ooit nog te kunnen gebruiken?
Na de muur komen we in een rij terecht, in grote letters staat ‘Welcome to Qalandia Crossing.’ Ja, crossing, geen checkpoint dus. Zo noemen ze het liever niet. Op elke hoek staat een zwaarbewapende soldaat. De ijzeren draaideuren staan op enkele plekken, het is altijd een verrassing of je erin vast komt te zitten. Ik kijk omhoog, camera’s, o ja gezichtsherkenning. Maar ook automatische wapens zijn op ons gericht. Geen verkeerde beweging maken, zeg ik tegen mezelf. Ik vraag me af hoe vaak deze wapens zijn afgegaan, hoeveel Palestijnen hier hun laatste adem uitbliezen.
Een oudere man staat voor ons in de rij, hij vertelt ons dat hij slecht ter been is, maar de wekelijkse reis naar de Al-Aqsa moskee voor het vrijdaggebed is wat hem – en vele andere Palestijnen – hoop geeft. Als hij aan de beurt is, wordt hij bruut geweigerd. Papieren zogenaamd niet op orde. Onze paspoorten worden gecontroleerd en we lopen via een soort brug naar de bussen. De rest van de reis naar Jeruzalem zijn mijn huisgenoot en ik stil.
Door de Islamitische wijk in de oude stad lopen we richting de moskee. Ik heb deze plek zo vaak voorbij zien komen, op instagram-filmpjes. Ik heb zo veel verhalen gehoord en gelezen over de heilige stad, en elke keer hoopte ik dat ik hier ook ooit mocht rondlopen. Het ruikt naar falafel, iets wat ik de afgelopen dagen als ontbijt, lunch en avondeten heb gegeten. De verkopers drinken Arabische koffie en verkopen bijna allemaal hetzelfde; Palestijnse vlaggen, Keffiyehs en geborduurde Palestijnse jurken. Het borduurwerk heet Tatreez en is een politiek symbool voor de Palestijnse identiteit. Het is magisch.
Ik koop een keffiyeh en de verkoper vertelt mij hoe ik me gelukkig mag prijzen dat ik de kans heb gekregen deze stad te bezoeken. Ik denk aan alle Palestijnen die hier niet heen mogen. Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever, die Jeruzalem nooit zullen zien. Palestijnen in vluchtelingenkampen buiten Palestina, in Jordanië, Libanon, en Syrië – die Palestina nooit zullen zien. Ik sta voor de ingang, er staan een heleboel zwaarbewapende Israëlische soldaten voor mij. Ik zie ze haast niet. Ik loop door, en zie langzamerhand de goudkleurige rotskoepel — ik begin te huilen. Alles wat er het afgelopen jaar wel en niet is gebeurd, begrijp ik eindelijk. Ik ben zo intens dankbaar dat ik hier mag zijn.
Die droom verandert langzaam in elke dag slecht nieuw. De magie verdwijnt als je elke ochtend daarmee wakker wordt. Elke dag wordt de Palestijnen onrecht aangedaan. Zo staakt de gehele Westelijke Jordaanoever een dag na mijn aankomst na een inval van het Israëlische leger in Nablus waarbij tien Palestijnen omkomen en honderden gewond raken. Nog vaker dan ‘incidenten’ met het leger, komen die met kolonisten voor. We raken bevriend met een Palestijn, hij weet ons meer nieuws te geven over wat er waar gebeurde.
Stelregel: je praat niet met kolonisten, je kijkt niet naar kolonisten, je komt niet in de buurt van kolonisten, want wat er ook gebeurt – je zal altijd verliezen van kolonisten. Ondanks de illegale nederzetting, zwijgt de wereld. Nee, niet waar. De voorzitter van de Europese Commissie feliciteert het regime dat verantwoordelijk is voor deze gruweldaden. De wereld zwijgt, luid. Ik denk dat het niet meer goed komt. De wereld is stil, en nog nooit heb ik stilte zo luid ervaren.
Ramallah is een bubbel, zo noemt onder anderen mijn professor het. Daarom bezoeken we met de universiteit een aantal andere plekken. Mijn professor, een man uit Jenin, heeft een hoop ervaring. Als jongentje werd hij gevangen genomen nadat hij zich bij een groep demonstranten voegde, na de begrafenis van iemand die door het Israëlische leger werd vermoord. Wist hij veel. Dit is dan de enige democratie in het Midden-Oosten. ‘Deze bezetting,’zegthij,‘is persoonlijk.’
In Salfit bezoeken we in het dorp Masha of wat ervan over is gebleven – het gezin van Hani Al-Amer, moge God hem genadig zijn. Tijdens de bouw van de apartheidsmuur, moest hij plaatsmaken voor 1) de muur, en 2) de illegale nederzetting Elkana. Alle Palestijnen zijn het dorp uit verdreven, zijn huis is het enige wat er nog staat.
Zelf is hij er niet meer. ‘Welkom in het land van Hani Al-Amer’ staat er op de muur die om zijn huis heen is gebouwd. Zijn vrouw ontvangt ons. Ze hebben als gezin ontzettend veel moeten doorstaan om in hun huis te blijven wonen. Er moet altijd iemand thuis zijn, anders komen de kolonisten. Volgens Israëlische wetgeving zijn de soldaten verplicht deze te beschermen. Ze ziet er moe uit. Ik vraag me af of ze nog hoop heeft.
In Hebron bezoeken we een gezin waarvan het huis verwoest is door de komst van een nederzetting, wat vaker wel dan niet gebeurt. Bushra woont er met haar man en vijf kinderen. We lopen door een smalle gang naar boven. In de woonkamer, een van de twee kamers in het huis, eten we de maqluba, het Palestijnse gerecht dat bestaat uit laagjes gefrituurde groenten, geweekte rijst en desgewenst vlees of vis. die ze voor ons heeft gemaakt. Het is de lekkerste Maqluba die ik ooit op heb.
Door middel van een fundraiser hebben ze tot aan het Israëlische hooggerechtshof kunnen vechten tegen de verwoesting van hun huis. Het mocht niet baten. En zo belanden we bij hen op de bank en op de vloer. Op een matras in de smalle gang tussen de keuken en de woonkamer, reciteert haar dochter een vers uit de Koran voor mij. We zijn hier omdat Bushra wil dat zoveel mogelijk mensen het echte verhaal horen. De kinderen laten mij TikTok-video’s zien van hun oude huis. De herinnering aan hun oude leven zorgt voor een glimlach op hun gezicht, maar die verdwijnt ook snel. Ze missen thuis. Dit is de realiteit, dit is het échte verhaal.
We proberen er het beste van te maken. We bezoeken Nablus nu de weg naar de stad eindelijk weer veilig is. Wekenlang was het onveilig door kolonistengeweld in Huwara, het dorp dat volgens de Israëlische topminister Smotrich had moeten worden uitgeroeid. De oude stad kunnen we ook kort niet bezoeken. Degenen die het daar voor het zeggen hebben — de militante groep Lions’ Den — kwamen erachter dat een van hen informatie naar de Israëliërs doorspeelden en schoten hem midden in de oude stad dood. Het Israëlische leger had een video in handen gekregen waarop te zien is hoe de man een seksuele relatie heeft met een andere man. Israël dwong hem praktisch een verrader te zijn. Maar in Tel Aviv wordt de Pride elk jaar uitbundig gevierd. Israël is het enige LHBTI- vriendelijke land, behalve als je Palestijn bent.
Ik loop vol ongeloof door de oude stad van Nablus. Het is prachtig. We eten knafeh, een heerlijk nagerecht dat je eigenlijk wel moet eten als je in Nablus bent, kopen olijfzeepjes en genieten ‘s avonds van het uitzicht vanaf Sama Nablus. Anders dan in Jeruzalem zijn hier geen Israëlische soldaten gestationeerd. En anders dan de vele posters van Arafat in Ramallah, hangen hier posters van martelaren, degenen die hun leven verloren aan de bezetting. De Israëlische overheid ziet het als propaganda, de Palestijnen zien het als een manier om geëerd te worden. De soldaten zitten weliswaar niet in de oude stad, maar vinden vaak redenen om hier gerichte aanvallen uit te voeren. Even voelt het als een film, maar ook daar komt een eind aan. Iemand loopt naar ons toe, er gaat geen vervoer meer Nablus uit. Kolonisten hebben de weg geblokkeerd en gooien met stenen en traangas, en uiteraard worden ze beschermd door het leger. We besluiten een uurtje te wachten en gaan dan de weg op. Het duurt nog uren voordat we thuis zijn, maar het weerhoudt ons er niet van deze stad vaker te bezoeken.
Ik spreek inmiddels een aardig woordje Palestijns dialect, kan aardig met de winkeleigenaren en taxichauffeurs praten. Ik word bij mensen thuis uitgenodigd, vaak vanwege mijn deels Algerijnse achtergrond. ‘Het land van een miljoen martelaren’ wordt Algerije vanwege de bloedige onafhankelijkheidsoorlog genoemd. Het geeft Palestijnen hoop. Ik merk dat ik uit mijn bubbel kom. Ik ben thuis. Tijdens de Ramadan leer ik een groepje vrouwen kennen in de moskee, ze brengen mij ‘s avonds lekkernijen, vooral van atayef, weer zo’n heerlijk Arabisch nagerecht, kan ik genieten. Als ik door de stad loop, hangt er een opgewekte sfeer, iedereen is blij dat de heilige maand is aangebroken. Voor het eerst voel ik mij gevierd.
De heilige maand Ramadan betekent voor Palestijnen helaas ook chaos. Op vrijdagen — de enige dag dat de meeste Palestijnen naar Jeruzalem kunnen zonder vergunning — is het zo druk bij het checkpoint dat honderden vrouwen proberen door een deurtje naar de andere kant van de muur te komen. De soldaten lachen, maken foto’s, schreeuwen, spugen en duwen. Een oude vrouw die slecht ter been is loopt in haar eentje richting de deur, ze is de enige van haar familie met een vergunning om naar Jeruzalem te gaan. Ze is bang. Ik beloof haar om bij haar te blijven. Plots wordt er geduwd. De soldaten hebben het deurtje geopend en iedereen wil hun kans pakken – soldaten zijn onvoorspelbaar. Ik help haar een muurtje over te klimmen, maar er wordt aan mij getrokken door een soldaat, ik mag niet helpen, ik moet doorlopen. Ik ben de wanhoop nabij.
Inmiddels ben ik terug in Nederland en wordt mij — door vrienden, familie en collega’s — gevraagd hoe het nou écht was. Ik kom vaak niet verder dan “het was zo bijzonder”. De waarheid is: niets dekt de lading. Het is bitterzoet. Hoe leg ik uit dat het de meest bijzondere periode uit mijn leven is én dat de realiteit is dat de situatie alleen maar verslechtert? Hoe leg ik uit dat ik woedend ben, maar ook weer hoopvol? Het niet-aan-thuis-vertellen lijstje geldt niet alleen voor thuis. Er zijn nu eenmaal dingen waar ik nog niet over kan praten. Één ding is duidelijk: het is niet ingewikkeld. Palestijnen leven onder een brute bezetting. Dat is te zien aan alles. En onder deze bezetting hebben zij het volste recht zich te verzetten.
Recente reacties