Iran onder de sjah: meer dan kleurrijke minirokken

Als je googelt op ‘Iran in de jaren 60 en 70’, komen er websites tevoorschijn die met verschillende foto’s een modern Iran laten zien, zoals hier bij GeenStijl. We zien ontsluierde vrouwen in westerse mode lachend op een grasveld, nieuwe auto’s rijdend op brede avenues en grote reclameposters in Teheran.

In de artikelen bij de foto’s staat vaak dat sjah Mohammed Pahlavi Iran wilde moderniseren in navolging van het Westen. Dit betekende onder andere nieuwe vrijheden voor vrouwen. De sjah nam nieuwe (familie)wetten aan, waarmee vrouwen meer rechten kregen binnen het gezin, en hij verleende stemrecht aan vrouwen.

Negatieve stereotypen

Bij de foto’s op de website van GeenStijl wordt gesteld dat vrouwen vóór de Islamitische Revolutie van 1979 konden dragen wat ze wilden. Dit in tegenstelling tot de periode na 1979, waarin vrouwen zich verplicht moesten bedekken. De komst van de islam zou het einde hebben betekend van Iran als een modern land, en zou ervoor hebben gezorgd dat vrouwen hun (nieuwe) vrijheden moesten afstaan.

Deze argumenten worden ook in het publieke en politieke debat gebruikt, om negatieve stereotypen over het Midden-Oosten te bekrachtigen: de islam en de hoofddoek onderdrukken vrouwen. Deze redenatie is echter zeer problematisch, en deze blik op de geschiedenis van Iran is veel te eenzijdig.

Het afbeelden van Iran vóór 1979 als een modern land tegenover Iran ná 1979 als een achterhaald land biedt weinig inzichten in de daadwerkelijke politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in de periode onder sjah Mohammed Pahlavi. Ik wil dit beeld van Iran nuanceren. Kunnen we wel spreken van een modern land onder de sjah? Kan het dragen van westerse mode ons überhaupt iets vertellen over de daadwerkelijke vrijheden van vrouwen? En wat was de rol van vrouwen binnen dit moderniseringsproject?

Echtgenote en moeder

Iran in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is meer dan een periode waarin vrouwen kleurrijke minirokken droegen en waarin nieuwe rechten voor vrouwen top-down werden toegekend. De emancipatie van vrouwen, die door de sjah werd nagestreefd, was verbonden met een duidelijke rol voor haar als echtgenote en als moeder. Het is een periode waarin het emanciperen van vrouwen hand in hand ging met het onderdrukken van de bewegingsvrijheid van de vrouwenbeweging. Maar ook een periode waarin vrouwen ook zelf invloed hadden op het creëren van hun eigen realiteit binnen dit moderniseringsproject.

Foto: Behzad Ghaffarian via Unsplash

Voortbouwend op de politiek van zijn vader, sjah Reza Pahlavi, voerde Mohammed Pahlavi beleid in dat de positie van de vrouw verbeterde en dat de modernisering van Iran zou ondersteunen. Als echtgenote en moeder moest de Iraanse vrouw mogelijkheden krijgen om zich te ontplooien. Maar zij moest haar rol binnen de familie niet vergeten. Zij moest zorgen voor haar man en zij moest haar kinderen opvoeden. Man en vrouw waren gelijk aan elkaar, maar niet identiek. Zij moesten gelijke mogelijkheden krijgen, maar zij hadden niet dezelfde verantwoordelijkheden. De nieuwe moderne en progressieve vrouw zou de modernisering ten goede komen, maar gelijkheid tussen man en vrouw was niet noodzakelijk voor het stichten van een modern Iran.

De modernisering onder Mohammed Pahlavi werd bereikt door middel van controlerende maatregelen waarin democratisering niet het doel was, maar juist het versterken van zijn positie als heerser van Iran. Deze vergrote invloed binnen de samenleving en politiek zorgde voor afbraak van veel onafhankelijke vrouwenorganisaties, maar leidde niet tot complete verdwijning van de vrouwenbeweging en vrouwenactivisme.

Georganiseerde vrouwenbeweging

De Iraanse vrouwenbeweging zou zich onder andere organiseren door de campagne voor vrouwenkiesrecht, het lobbyen voor onderwijs voor meisjes en het eisen van meer rechten voor de vrouw binnen de familie en op de arbeidsmarkt. Een belangrijke organisatie binnen de moderniseringskoers van de sjah was de Women’s Organization of Iran (1966-1978). Zij heeft gezorgd voor verschillende hervormingen die de positie van de vrouw binnen de samenleving en familie verbeterde. De georganiseerde vrouwenbeweging was meer aanwezig en invloedrijker binnen Iran in deze periode dan veel online artikelen doen voorkomen.

De Women’s Organization of Iran (WOI) bestond feitelijk uit verschillende vrouwengroepen die werden geleid door vrijwilligers. Takken van de WOI bevonden zich door heel Iran. Er werden lokale vertegenwoordigers gekozen die jaarlijks bijeenkwamen in een nationale algemene vergadering om het aankomende jaar te bespreken. Ashraf Pahlavi, de tweelingzus van Mohammed Pahlavi, stond aan het hoofd van de organisatie. Veel leden van de WOI hadden banden met het Iraanse hof of met Iraanse politieke partijen. Vaak werden (vrouwelijke) leden van het Iraanse parlement gevraagd om hun steun uit te spreken voor hervormingen die de WOI wilde doorvoeren.

In de beginperiode van de WOI werd de heersende opvatting over de vrouw binnen de familie benadrukt, om hervormingen of nieuwe programma’s door te laten voeren in het parlement. Zij beargumenteerde dat een verbeterde maatschappelijke positie of toegankelijker onderwijs zou zorgen voor een vrouw die haar taken binnen het gezin beter kon uitvoeren. De WOI nam in 1975 afstand van deze koers van emancipatie door de rol van de vrouw binnen het gezin te bekritiseren. Vrouwen en mannen moesten dezelfde verantwoordelijkheden dragen binnen het gezin en moesten gelijk zijn binnen de samenleving en wet.

Foto: Ashkan Forouzani via Unsplash

Dit resulteerde in het National Plan of Action dat in 1977 werd aangenomen door het parlement, nadat het inhoudelijk op veel punten en na uitvoerige onderhandelingen was aangepast. Het was minder radicaal dan de WOI gehoopt had, maar het was een concreet plan om gelijkheid tussen man en vrouw te verbeteren. Door het begin van de Iraanse Revolutie in 1978 kan er weinig gezegd worden over de uitvoering van het plan en de gevolgen voor Iraanse vrouwen.

Kritiek en tegenstand

Veel vrouwen die geen lid waren van de WOI waren tegen de modernisering van Iran en tegen de koers van de WOI. Het opleggen van het ontsluieren en de verwestering van de samenleving en economie door de staat, zonder inspraak van de bevolking, werd door deze vrouwen gezien als negatief. Daarentegen vonden anderen dat de hervormingen die de WOI had laten doorvoeren niet ver genoeg gingen. De positie van de vrouw binnen het gezin was nog steeds gebaseerd op een ondergeschikte positie aan de man. Deze onafhankelijke vrouwenactivisten ondernamen daarom ook actie buiten de staat.

De positie van Iraanse vrouwen in de jaren zestig en zeventig is dus genuanceerder dan vaak wordt gedacht. Foto’s van een flanerend Iraans publiek in een winkelstraat laten het moderniseringsproject van sjah Mohammed Pahlavi zien. Maar die foto’s tonen niet de andere kant. Hoewel de mogelijkheden voor vrouwen beperkt werden door heersende maatschappelijke opvattingen en controlerende maatregelen, waren zij wel degelijk ook actief in het bekritiseren en beïnvloeden van dit moderniseringsproject.

Nieuwe samenwerking met afikra

afikra begon in 2014 met een kleine bijeenkomst op een dakterras in Brooklyn, New York, en is inmiddels uitgegroeid tot een internationaal netwerk met partners in onder meer Montreal, Londen, Beiroet, Dubai, Bahrein en Amman. De organisatie wil onze nieuwsgierigheid naar de Arabische cultuur en geschiedenis prikkelen en voeden, en een vraagteken zetten bij dominante narratieven over de regio. Hiervoor organiseert afikra (online) conversaties en presentaties over zeer uiteenlopende thema’s. In deze tijd vinden de events allemaal via Zoom plaats; deelname is gratis.

Aftrap: 27 oktober

In het kader van deze samenwerking organiseren het Grote Midden Oosten Platform en afikra een paar keer per jaar een (Engelstalig) online event, waarin we met experts in gesprek gaan over een specifiek onderwerp. Dinsdag 27 oktober is de aftrap; dan vertellen Sylva van Rosse en Dafne van Baarle over de missie en het werk van het Grote Midden Oosten Platform.

Meld je nu aan om deel te nemen aan dit gesprek! Kijk voor meer informatie en het aanmeldformulier op https://www.afikra.com/events/convo42.

Eşref Bey, opstandeling en speciaal agent in het traumatische laatste decennium van het Osmaanse rijk (2)

Er is veel kritiek op het feit dat Turkije Syrische huurlingen zou hebben gestuurd om zijn bondgenoot Azerbeidzjan in de betwiste enclave Nagorno-Karabach te helpen. Naast een eerdere missie in Libië (aan de zijde van de Verenigde Naties), heeft Ankara deze strijders het afgelopen jaar twee keer buiten Syrië ingezet.

“Eerder heeft Turkije geprobeerd de laatst overgebleven rebellen in Syrië te beschermen tegen Damascus. Hoe dan ook past het gebruik van Syrische strijders door Turkije in een nieuw patroon van oorlogvoering op afstand in het Midden-Oosten”, schreef het nieuwsplatform Middle East Eye op 12 oktober. Hoewel externe spelers die rivaliserende partijen steunen in burgeroorlogen in het Midden-Oosten niets nieuws is, is het aantal conflicten in de regio dat buitenlandse sponsors aantrekt dramatisch gestegen sinds de Arabische opstanden van 2011. Sindsdien hebben Turkije, Iran, Saoedi-Arabië, Qatar, de VAE, Rusland en verschillende westerse staten – waaronder ook Nederland – op verschillende manieren lokale strijders gesteund in Syrië, Libië, Jemen, Irak en nu ook in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan.

Wat Frankrijk en Groot-Brittannië doen in Afrikaanse landen als Mali, Ivoorkust, Djibouti of Sierra Leone, doet Turkije in alle gebieden waar het een historische band mee heeft. Wie bijvoorbeeld naar Sarajevo in Bosnië-Herzegovina reist, zal daar kunnen vaststellen dat niet alleen de Turkse invloed er nu groot is, maar ook die van Oostenrijk, door de aanwezigheid van banken en culturele instituties. Iets meer dan honderd jaar geleden was het niet anders.

De Balkan genereert meer geschiedenis dan het regionaal kan consumeren

Wie het eerst komt, het eerst maalt – dat was de regel tijdens de eerste Balkanoorlog (1912) die de tweede Balkanoorlog tot gevolg had (1913). In minder dan twee maanden tijd verloor het Osmaanse Rijk bijna al zijn Europese grondgebied aan de Balkanlanden. Uit onvrede over de verdeling van de door het Osmaanse Rijk verlaten gebieden, viel Bulgarije Servië aan. Servië en Griekenland verklaarden de oorlog aan Bulgarije, kort daarna volgden ook Roemenië en Montenegro, en ook het Osmaanse Rijk nam (min of meer op uitnodiging van Servië en Griekenland) weer deel aan de strijd in de hoop een deel van het verloren gebied terug te winnen.

Het Osmaanse Rijk (of preciezer: het bewind van de Jong-Turken) wist een klein deel opnieuw te bezetten, waaronder het historisch belangrijke Adrianopel, dat nu weer Edirne werd. Ook de zes toenmalige grote mogendheden (Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Rusland en Italië) mengden zich aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog in het conflict.

De Balkan,’ aldus een van de vele kwinkslagen die aan Winston Churchill worden toegeschreven, ‘brengt meer geschiedenis voort dan het regionaal kan verwerken.’ Voor Churchill (in 1914 first sealord van de Admiraliteit van Engeland) en vele westerse politici van zijn tijd was dit ruige stuk Zuidoost-Europa een hoofdpijndossier, een geopolitieke puinhoop die eeuwenlang op het kruispunt van rijken en religies had gestaan, verscheurd door etnisch tribalisme en externe inmenging. In totaal stierven in de loop van de Balkanoorlogen in minder dan een jaar tijd zo’n 200.000 soldaten, en werden talloze burgers afgeslacht bij invallen in steden. Of ze gingen te gronde aan honger en ziekte. Gruwelijke verslagen van pogroms en etnische zuiveringen volgden elkaar op.

De Balkan was een duizelingwekkend complex, divers deel van de wereld dat, niettegenstaand alle gebreken van de Osmaanse heerschappij, eeuwenlang in relatieve multiculturele harmonie had bestaan. Het grootste deel van de islamitische bevolking van de Balkan werd in koelen bloede vermoord of Europa uit gejaagd. Miljoenen Turken, Pomaken, Albanezen, Bosniërs, Serviërs, Macedoniërs en Roma moesten vluchten naar Anatolië en de meeste moskeeën werden platgebrand. Wie het boek Death and Exile: The Ethnic Cleansing of Ottoman Muslims 1821-1922 van Justin McCarthy (Princeton University) leest, krijgt een radicaal andere kijk op de geschiedenis van de volkeren van het Midden-Oosten en de Balkan.

Van de Balkan naar het Midden-Oosten

Benjamin C. Fortna, professor en directeur van de School of Middle Eastern and North African Studies aan de Universiteit van Arizona, deed onderzoek naar het late Osmaanse rijk en de vroege Turkse Republiek. In zijn boek The Circassian, A Life of Eşref Bey, Late Ottoman Insurgent and Special Agent beschrijft hij het leven van Eşref Sencer Kuşçubaşı. Na de Turkse Nederlaag in Libië waren de Circassiers Eşref en Süleyman Askeri de hoofdrolspelers in de geheime operaties die op de Balkan door de “Speciale Organisatie”, de Teşkilât-ı Mahsusa, werden uitgevoerd. Deze dienst was opgericht door het Comité voor Eenheid en Vooruitgang – Ittihad ve Terakki Cemiyeti (CUP) onder leiding van Ismail Enver Pasha, de sterke man van de Jong-Turken.

De herovering van Edirne versterkte de positie van de Jong-Turken binnen het Rijk. Zij maakten in 1913 de oppositiepartijen monddood en vestigden een dictatuur. Na het verlies van de Balkan en aan het begin van de Eerste Wereldoorlog concentreerden zich de operaties van de Teşkilât-ı Mahsusa zich op de Grieken in West-Anatolië (regio Izmir), en daarna volledig op het Midden-Oosten.

In deze tijd floreerde voor het eerst in de geschiedenis de internationale wapenhandel. De grote mogendheden leverden wapentuig aan iedereen die met een goed kwam. De Duitsers, die een grote sympathie hadden voor Enver Pasha (in Berlijn was er zelfs een sigarettenmerk met de naam “Enver Bey”), hadden het Osmaanse leger al gereorganiseerd. De Duitse Firma Holzmann was begonnen met de bouw van een spoorlijn naar Bagdad; ook de Duitse Firma’s Mauser (wapens), Friedrich Krupp (rails, staal en artillerie), Maffei, Henschel, Hanomag, Cail en Borsig (locomotieven) en Siemens (telegraaflijnen) waren erbij betrokken. De Duitse economie brak 1910-1912 alle records en de “Drang nach Osten” van de Duitse Keizer begon concrete vormen aan te nemen. Voor mannen als Eşref en Süleyman Askeri was het een groot voordeel dat zij grote afstanden in een tot dan ondenkbaar korte tijd konden afleggen. De onverschrokken Eşref nam zelfs vliegles met de eerste tweezitter van het Blériot-XI-vliegtuig, waarmee pas in 1909 voor het eerst het kanaal tussen Frankrijk en Engeland was overgestoken.

Mislukte aanslag op Sharif Hussein van Mekka

In 1914 begonnen de Osmaanse troepen onder leiding van Kemal Pasha en de Duitser Friedrich Freiherr Kress von Kressenstein met de grote mobilisatie om de Engelsen via het Suezkanaal aan te vallen in Egypte. Het eerste Suezoffensief begon in januari 1915. Kress von Kressenstein, die werd aangesteld als commandant van het Eerste Turkse Expeditiekorps, was verantwoordelijk voor de opmars door de Sinaï-woestijn en voor de ontwikkeling van pontons en speciale boten die zouden worden gebruikt om het Suezkanaal over te steken.

Hoewel de woestijnmars nauwelijks een probleem was, mislukte het offensief. Het duurde meer dan een jaar voordat de Osmanen een tweede poging ondernamen om het Suezkanaal te veroveren. Kress voerde in 1916 nog een offensieve operatie, maar ook die liep uit op een fiasco en de troepen trokken zich terug naar Palestina.

De Duitse officieren Kress von Kressenstein en Werner von Falkenberg ,die hun hoofdkwartier in het Palace Hotel in Damascus hadden, woonden destijds bijna deur aan deur met niemand minder dan Eşref Sencer Kuşçubaşı. Het verschil tussen de adellijke Duitsers en de onverschrokken Circassische vechtersbaas had niet groter kunnen zijn. Terwijl de Engelsen met onder andere T.E. Lawrence bezig waren bedoeïenenstammen te rekruteren voor wat  later als de “Arab revolt” de geschiedenis in zou gaan, ontmoette ook Eşref de leiders van de stammen op het Arabische schiereiland. Zo voerde hij onderhandelingen met Ibn-Saud, Ibn-Rashid en Sharif Ali, de zoon van Sharif Hussein van Mekka.

In rapporten van 1916 schrijven officieren van de Britse geheime dienst: “Eşref Bey – een Circassiër – is een Fedaî die in Constantinopel meerdere onwelgevallige politici liquideerde, een vrijwilliger uit de Libië-oorlog, die bewezen heeft een leger van guerrilla’s te kunnen leiden”. Eşrefs missie was succesvol. Hij kon de meeste Arabische stammen achter zich krijgen, behalve Sharif Hussein van Mekka. Maar een mislukte aanslag op de hoeder van de heilige plaatsen van Mekka en Medina, die daardoor meteen met de Engelsen in zee ging, komt ook op het conto van Eşref. Een fatale gebeurtenis, zowel voor Eşref zelf als voor het hele Osmaanse Rijk.

De Sinaï en Palestina gaan verloren

Lawrence wist in 1916 de ‘Arab revolt’ tegen de Turken te organiseren door een guerrillaoorlog te starten met bomaanslagen en overvallen op onder andere de Duits-Osmaanse spoorwegen. In Europa was Lawrence of Arabia in zijn Arabische kleding een exotische figuur die appelleerde aan oriëntaalse voorstellingen wilde Arabieren in de woestijn; voor de Turken en Eşref en zijn mannen was zulke kleding normaal. Eşref pendelde tussen Aqaba aan de Rode Zee en El Arish aan de Middellandse Zee, tussen Medina en Aleppo, tussen Palestina en Suez. In Syrië plunderde hij en zijn mannen de Franse consulaten op zoek naar informatie over lokale notabelen die mogelijk betrokken waren in complotten tegen het Osmaanse Rijk. Mogelijk dat bij een van deze acties ook het geheime Sykes-Picot plan tevoorschijn gekomen is.

Eşref kreeg  weinig financiële ondersteuning voor zijn “vrijwilligersacties” en lag voortdurend overhoop met Osmaanse officieren over zijn veelvuldige gebruik van telegraaflijnen. Daarnaast hadden hij en het Osmaanse leger ook te maken met voedsel- en munitietekorten. Verder moesten er steeds hard worden onderhandeld met bedoeïenen over de koop van kamelen voor de woestijntransporten.

Terwijl de Osmanen al over een spoornet beschikten, bouwden de Engelsen aan een spoorwegnet en waterleidingen door de woestijn en planden ze hun eigen offensief. T.E. Lawrence had al in 1915 de Negev-woestijn en het noordoosten van de Sinaï en Gaza in kaart gebracht tijdens opgravingen in de “The Wilderness of Zin” (een archeologisch project gefinancierd door de Palestine Exploration Fund) om een Britse invasie in Palestina vanuit Egypte voor te bereiden. Die invasie volgde daadwerkelijk na veldslagen bij Gaza en Beersheeba in 1917, waarop Generaal Allenby in November van dat jaar Jeruzalem kon innemen.

Het Turks-Arabische kamelkorps in de woestijn van Beersheeba maakt zich op om de Britse invasie van Gaza te weerstaan.

Eşref bevond zich op dat moment in de Nedjed-woestijn in Arabië. Zijn vrijwilligers, die waren toegestroomd om te vechten in Jaffa en Jeruzalem, kwamen uit alle delen van het rijk; uit Syrië, Irak, Jemen, uit Mardin, uit Edirne, van de Balkan, uit de Kaukasus, en zelfs van Kreta. Eşref s vriend Süleyman Askeri Bey had in 1915 als commandant van Basra aan de Arabische Golf zelfmoord gepleegd nadat hij de Engelsen er niet van had kunnen weerhouden Irak via die havenstad binnen te vallen.

Krijgsgevangene van de Britten

In 1916 werd Eşref met een groep commando’s – uitgerust met de nieuwste Mausergeweren, het beste wat er in het hele Osmaanse Rijk te krijgen was – naar Jemen gestuurd. De Osmaanse troepen in Jemen waren afgesneden van het rijk door de “Arab Revolt”. De Engelsen boden plaatselijke stammen veel goud, en beloofden Sharif Huissein van Mekka min of meer een eigen koninkrijk. Hussein koos – zeker na de mislukte aanslag op hem door Eşref – de kant van de Britten en riep zich in 1916 uit tot koning van Arabië , hoewel hij maar een van de vele lokale heersers was.

Eşref en zestig commando’s waren onderweg met 300.000 gouden lira’s, gecamoufleerd als “explosieven”. Begin 1917 stuitten Eşrefs mannen bij Khaybar (bekend van de slag bij Khaybar in het jaar 628) – ongeveer 150 kilometer ten noorden van Medina – op ongeveer 2000 gewapende ruiters onder leiding van Sharif Husseins zoon Abdullah (hij zou later Emir van Transjordanië en eerste koning van Jordanië worden). Er volgde een hard gevecht tussen de 60 mannen van Eşref en de 2000 met Engelse wapens uitgeruste ruiters. Eşref raakte gewond en werd na een veldslag van een dag gevangen genomen. Een ware trofee voor de Engelsen.

T.E. Lawrence die op reis was met Abdullahs broer, Emir Faisal, noteerde na een diner met de latere koning van Irak: “Een slaaf kwam buiten adem de tent binnengerend en riep ‘nieuws! nieuws! Eşref Bey is gepakt!’ Faisal was stralend, sprong op en schreeuwde tegen mij ‘Abdullah heeft Eşref Bey gevangen genomen’. Ik realiseerde me toen hoe groot en belangrijk deze gebeurtenis was”. Voor de man die bekend zou worden als Lawrence of Arabia – en met wie Eşref vaak werd vergeleken – was de arrestatie van Eşref een keerpunt in de campagne tegen de Osmanen. Ook in het Arab bureau in Cairo werd het nieuws met tevredenheid ontvangen.

Meerdere officieren van de inlichtingendienst, zoals Wyndham Deedes – een van de sleutelfiguren in Cairo – waren al eens tegenover Eşref komen te staan in Izmir, en hadden daar geen beste herinneringen aan over gehouden. Deedes werd later chef secretaris van de eerste British High Commissioner in Palestina, Sir Herbert Samuel. In de eerste weken van zijn Arabische gevangenschap, kwam Eşref Bey  veel vroegere kameraden tegen, mannen met wie hij in Libië en op de Balkan had gevochten, en zelfs schoolvrienden van de Militaire Academie in Istanbul die nu de kant van de Engelsen hadden gekozen. In maart 1917 werd hij overgedragen aan de Engelsen in Cairo. Daar werd Eşref maandenlang ondervraagd.

Gevangen op Malta

De Britten stuurden Eşref in gevangenschap naar Malta waar hij drie jaar in een veeltalig gezelschap zou  verkeren. Er zaten daar ook Duitse officieren gevangen, zoals Franz Josef Prins van Hohenzollern en Karl Dönitz, de latere grootadmiraal van de Duitse Kriegsmarine onder Hitler, maar ook een Tiroolse fotograaf, Arabische nationalisten, Hongaren, Italianen, Grieken, Bulgaren en Osmanen met diverse etnische en religieuze achtergronden. De gevangenen werden volgens rapporten van de Zweedse consul goed behandeld; ze hadden toegang toe recreatieruimtes om te lezen, te schrijven en spelletjes te doen, en ze hadden hun eigen moskee waar de imam van het Osmaanse consulaat (ook een gevangene) de diensten verzorgde.

Eşref Bey in Britse gevangenschap tijdens zijn ballingschap op Malta

De Duitse Prins (volle neef van de Duitse Keizer) protesteerde dagelijks, waardoor er verbeteringen werden doorgevoerd. Iets waarvan ook Eşref profiteerde. Hij kreeg een Köşk, een klein huisje, waar hij drie jaar doorbracht voor hij 1920 weer naar Istanbul kon terugkeren. De post die de Turjkse gevangenen mochten ontvangen, bracht geen goede berichten: de Grieken hadden 1919 Izmir bezet. Het Osmaanse rijk was ingestort. Na het einde van de Turkse bevrijdingsoorlog werd in november 1922 het sultanaat officieel afgeschaft. Sultan Mehmet VI werd verbannen en Mustafa Kemal (Atatürk) werd erkend als de nieuwe leider van Turkije. Op 29 oktober 1923 werd door Mustafa Kemal de republiek uitgeroepen. Eşref Bey kon 1920 naar Istanbul terugkeren, maar viel later bij Atatürk in ongenade en moest het land weer verlaten. Hij belandde op Kreta, waarvan hij pas in 1950 terugkeerde.

Lees hier deel 1.

Eşref Bey, opstandeling en speciaal agent in het traumatische laatste decennium van het Osmaanse rijk (1)

Toen het tsaristische Rusland de Kaukasus in 1863 na een jarenlange oorlog veroverden, werden honderdduizenden Circassiërs – soms ook Tsjerkessen genoemd – naar het Osmaanse Rijk gedeporteerd, veelal naar de noordkust van het huidige Turkije aan de Zwarte Zee. Vandaar verspreidden ze zich over vrijwel alle delen van het rijk, tot in de Balkan, Syrië, Jordanië en Irak toe.

In het hedendaagse Turkije vormen de Circassiërs een van de grootste etnische minderheden. Al in de eerste honderd jaar van de expansie van het Osmaanse Rijk vervulden Circassiërs en Albanezen hoge functies in het militaire en administratieve apparaat van de Sultan in Istanbul.

Toen de negentiende eeuw op zijn einde liep, werd de internationale politiek in toenemende mate bepaald door agressieve wereldmachten als Groot-Brittannië eb Frankrijk en, na 1870, ook Duitsland. De Osmaanse staat voerde samen met andere rijken – het Oostenrijk van de Habsburgers en het Rusland van de Romanovs – een strijd om te overleven in een wereld waar het niet langer de diennst uitmaakte.

Groot Brittannië en Frankrijk vormden de Entente cordiale, een verdrag met als doel om het belangenconflict over de kolonieën in Afrika te regelen en omwille van de ‘warm-water-politiek’ (het indammen van de expansiedrift van Duitsland en Rusland in richting van de Middellandse Zee). Toen de druk van buitenaf op het Osmaanse rijk toenam, zag het bewind zich genoodzaakt om meer mankracht aan te boren dan het tot dusver had gedaan. Vooral nomadische bevolkingsgroepen, die bewapend waren en reeds over de vereiste militaire vaardigheden beschikten, werden een doelwit voor de mobilisatie. De Circassiërs, die bekend stonden als goede vechters, hoorden daarbij. Maar niet alleen zij.

Tien miljoen vluchtelingen komen naar Anatolië

Ook vele zogeheten ‘Muhacir’ gingen namens de sultan strijden. De term Muhacir verwijst naar zo’n tien miljoen Osmaanse moslimburgers en hun nakomelingen die zijn geboren in de periode dat de neergang van het Osmaanse rijk begon, onder wie Turken, Albanezen, Bosniërs, Grieken, Circassiërs, Krim-Tataren, Pomakken en Serviërs, die emigreerden naar Thracië en Anatolië aan het einde van de 18e eeuw tot het einde van de 20e eeuw om te ontsnappen aan de voortdurende etnische zuiveringen en vervolgingen in hun gebieden van oorsprong.

De diepst getroffen bevolking waren de Circassiërs: in de Circassische genocide werd rond 95 procent van de bewoners uit deze Kaukasusregio door de Russen etnisch gezuiverd en gedeporteerd naar Anatolië. De Turken vestigden in de jaren 70 van de 19de eeuw een aanzienlijk Circassisch contingent in Amman, in een tijd dat deze plaats uit nauwelijks meer dan wat Romeinse ruïnes bestond. De stad bleef tientallen jaren een Circassisch dorp.

Tegenwoordig heeft rond een kwart van de bijna 80 miljoen inwoners van Turkije Muhacir-voorouders. Nu, honderd jaar later, kampt Turkije eigenlijk  met hetzelfde probleem: het herbergt rond zes miljoen vluchtelingen uit Syrië, Iran, Irak, China en Afghanistan maar ook uit Tsjetsjenië, Dagestan en andere landen van de Kaukasus.

Unieke kijk van een ingewijde op het traumatische laatste decennium van het Osmaanse rijk

In 2016 verscheen een fascinerende biografie van een Circassiër: The Circassian – A Life of Eşref Bey, Late Ottoman Insurgent and Special Agent, door Benjamin C. Fortna, professor en directeur van de School of Middle Eastern and North African Studies aan de Universiteit van Arizona. Dit werk, dat gebaseerd is op privéfamiliedocumenten van Eşref Kuşçubaşı. Eşref Bey is meer dan vijftig jaar na zijn dood nog steeds controversieel in Turkije en daarbuiten nauwelijks bekend, maar zijn leven biedt fascinerende inzichten in de traumatische, steeds gewelddadiger wordende strijd die een einde maakte aan het Osmaanse rijk, en het moderne Midden-Oosten inluidde.

‘Een hoogst originele en belangrijke studie,’ aldus Erik-Jan Zürcher, Professor voor Turkse Studies van de Universiteit Leiden, in de flaptekst. ‘Hij heeft een schat aan originele documenten en handgeschreven memoires gevonden van een van de leidende militanten van het Jong-Turken-tijdperk. Hij heeft dit archief kunnen combineren met belangrijke primaire bronnen uit de Osmaanse en Turkse militaire archieven, en uit het Nationaal Archief in Groot Brittannië’. Het resultaat, zo schrijft hij, is een unieke kijk van een ingewijde op het traumatische en gewelddadige laatste decennium van het Osmaanse rijk.

Verachting tegenover Lawrence of Arabia

Eşref Kuşçubaşı wordt vaak de Turkse Lawrence of Arabia genoemd. Niet helemaal terecht, maar als zo’n titel er eenmaal is, kom je daar niet snel meer vanaf. Overigens zijn er ook een Franse, Italiaanse en Duitse Lawrence of Arabia. De rol van T.E. Lawrence als lid van het Arab Bureau, de Britse geheime dienst in Cairo in het Midden-Oosten heeft vooral door de Engelse biografische avonturenfilm Lawrence of Arabia van de regisseur David Lean een betekenis gekregen die deze niet verdient. Lawrences rol was marginaal. Hij kon over een paar duizend Arabieren beschikken die bereid waren om te vechten tegen de Osmanen. De Osmanen zelf hadden nog een paar honderdduizend Arabieren in hun legers die ook in de Balkanoorlogen van 1912 en 1913 werden ingezet, en later ter verdediging van Irak, Syrië en Palestina tegen de koloniale Engelsen en Fransen. Eşref Bey spreekt in zijn notities met verachting over Lawrence. Saillant is dat de activiteiten van Eşref Bey T.E. Lawrence zelf niet zijn ontgaan. Hij noemt hem diverse keren in zijn boek ‘Seven Pillars of Wisdom’. Eşrefs en Lawrences wegen kruisten zich.

De Teşkilât-ı Mahsusa, geheime dienst en guerrillaorganisatie

In 1908 kwam het tot dan geheime Comité voor Eenheid en Vooruitgang – Ittihad ve Terakki Cemiyeti (CUP) –, bijgenaamd de Jong-Turken – in Istanboel door een staatsgreep aan de macht. Ismail Enver Pasha, een officier en een leider van de Jonge-Turkse revolutie, werd de belangrijkste leider van het Osmaanse Rijk.

Eşref Sencer Kuşçubaşı

Met het mes van de nieuwe Europese mogendheden op de keel riep Enver Pasha in 1912 een ‘Speciale Organisatie’ in het leven om nationalistische opstanden van etnische minderheden te onderdrukken en westerse inmenging in het rijk tegen te werken: De Teşkilât-ı Mahsusa, de geheime dienst van de Ittihad ve Terakki Cemiyeti. Deze instelling viel onder Enver Pasha’s ministerie van Oorlog en was zowel een geheime organisatie als een guerrillagroep.

De leiding van de Teşkilât-ı Mahsusa werd aan de in Prizren in Kosovo geboren Circassiër Süleyman Askeri gegeven, met ondersteuning van de in Istanbul geboren Circassiër Eşref Kuşçubaşı. Eşrefs vader was al officier in het Osmaanse leger en hoofdvalkenier aan het hof van de Sultan. Hij hoorde bij de groep Circassiërs met een hogere opleiding en toegang tot de militaire academie.

Over de rol van Eşref is al in 1963 een academische publicatie verschenen met het doctorale proefschrift van Philipp Stoddard over de Teşkilât-ı Mahsusa. Ook Ryan Gingeras, professor bij de afdeling Nationale Veiligheidszaken aan de US Naval Postgraduate School schreef over hem (2009) in Sorrowful Shores: Violence, Ethnicity, and the End of the Ottoman Empire 1912-1923.

Fortna’s werk, dat voor het eerst op privé-documenten van Eşref is gebaseerd, vertelt het verhaal van het ontstaan van een eigenzinnige ‘zelfopofferende’ officier (fedaî zabitan in het Turks) die bereid is te sterven voor de verdediging van de krimpende grenzen van het rijk.

Eerste vormen van moderne asymmetrische oorlogvoering

Het Osmaanse Rijk werd namelijk steeds kleiner. Istanbul moest machteloos toezien dat Frankrijk Algerije in 1830 en Tunesië  in 1881 veroverde en Groot Brittannië Cyprus in 1878 en Egypte in 1882 in bezit nam. Ze bleken weinig waard, de beloftes van Frankrijk en Groot-Brittannië om de Osmaanse territoriale integriteit te beschermen, zoals afgesproken in het Verdrag van Parijs van 1856, na het gemeenschappelijke engagement in de Krimoorlog.

Dit zorgde ervoor dat ook dat het koninkrijk Italië dromen begon te koesteren over herstel van de oude Romeinse glorie. Italië lijfde in 1911 de Osmaanse provincie Tripolitanië (Libië) in. De Italiaanse verovering ging minder makkelijk dan gedacht. Mannen als Eşref en Süleyman Askeri trainden in de woestijn de lokale bedoeïenenstammen in guerrillatactieken en zorgden voor wapenleveranties aan het rebellenleger van de religieuze orde van Sidi es-Senousi.

Aldus maakte de groep Circassiërs van Eşref naam, nog voor de oprichting van de Teşkilât-ı Mahsusa. Enver Pasha vocht ondertussen met regulaire troepen tegen de Italianen en was onder de indruk van de tactiek van de Circassiërs. Aanslagen achter de vijandelijke linies, ontvoeringen en Turkse propaganda brachten de Italianen bijna op de knieën. Om die reden zochten ze steun op de Balkan, waar Bulgarije, Griekenland, Servië en Montenegro bereid waren de wapens tegen de Osmanen op te nemen: dit leidde tot de Eerste Balkanoorlog.

In 1912 was het Osmaanse Rijk door de revolutie van 1907-1908, een Albanese opstand, en door de Italiaans-Turkse Oorlog van 1912 ernstig verzwakt. Het bericht dat er gevechten op de Balkan waren uitgebroken, bereikte Eşref en zijn mannen terwijl ze aan het vechten waren in Barqa (tegenwoordig Al-Marj) in het noordoosten van Libië. De schok was groot. Enver Pasha keerde onmiddellijk naar Istanbul terug. Libië was verloren, maar nu ging het om het pure overleven van het Osmaanse Rijk.

Eşref Bey en Süleyman Askeri en hun kameraden werden naar Istanbul teruggeroepen. De vroegere Osmaanse hoofdstad Edirne was al in handen van Bulgarije gevallen, Saloniki (Thessaloniki) – bijna vijf eeuwen een Turks bolwerk – viel in handen van de Grieken. De door de Jong-Turken afgezette en verbannen Sultan Abdulhamid II, die in Thessaloniki onder huisarrest stond, moest zelfs snel in veiligheid worden gebracht. De Teşkilât-ı Mahsusa werd onmiddellijk opgericht om operaties achter de vijandelijke linies uit te voeren zoals dat al in Libië was gedaan, én om de islamitische bevolking in de Balkanlanden te beschermen en contrarevoluties te beginnen. Enver Pasha zette nu in op asymmetrische oorlogvoering zoals deze vandaag de dag eerde bekend is uit Afghanistan, Syrië en Irak, en ja,… ook weer Libië.

In deel 2 wordt beschreven hoe Eşref Sencer Kuşçubaşı en zijn mannen na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op uiteenlopende manieren – zelfs met luchtlandingen – werden ingezet om Franse en Britse posities in het Midden-Oosten te verzwakken, en in Syrië, Palestina, Libanon, Egypte, Arabië en Jemen door contrarevoluties aan te zetten. Een harde strijd tussen de Arabische revolutie en contrarevolutie die paralellen met de hedendaagse situatie vertoont.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.