Een Arabische Lente in Grafische vormgeving: de inspirerende zoektocht naar moderne Arabische typografie

Lara Captan (Beiroet, 1984) wil Arabische lettertypes ontwerpen die wortelen in het rijke erfgoed van het Arabisch schrift, en tegelijkertijd het verleden transformeren in moderne toepassingen van Arabische lettertypen. Het geschreven woord is erg belangrijk in het Arabisch en om dat vorm te geven, heb je de juiste lettertypen nodig die een gevoel, een emotie aan het ontwerp kunnen geven. Zoals de befaamde Libanese Letterontwerper Nadine Chahine zo mooi uitlegt in haar TEDtalk: een font (of lettertype) is zoals een lied: je krijgt er nooit genoeg van, want elk lied en elk font drukt een eigen emotie en gevoel uit.  Voor een Grafisch Ontwerper zijn veel verschillende lettertypes dus erg belangrijk.

In 2005, toen Captan haar onderzoek naar de Arabische letters begon, waren er maar een paar fonts beschikbaar en die waren ouderwets en lelijk. Boeken van voor de eeuwwisseling uit het Midden-Oosten doen pijn aan de ogen, reclame was niet om aan te zien en posters brachten hun boodschap slechts ten dele over.

Na haar afstuderen aan de American University of Beirut (AUB), vertrok Captan in 2006 naar Buenos Aires, Barcelona en New York, op zoek naar de essentie van de Arabische letters en naar leermeesters die haar konden helpen om op verschillende manieren naar letters te kijken. Haar zoektocht bracht haar in 2013 naar Amsterdam, waar ze bij DecoType van linguïst Thomas Milo en partners Mirjam Somers en Peter Somers vond wat ze zocht.

Wat is dat met Nederland en het Arabisch schrift?

Nederland heeft een zeer rijke traditie in het ontwikkelen van lettertypes. De Koninklijke Academie van Beeldende Kunst (KABK) speelt daar een grote rol in. Van over de hele wereld komen er ontwerpers naar Den Haag om daar Grafisch Ontwerpen en Letterontwerpen te studeren. Veel van hen blijven in Nederland omdat het ‘grafische klimaat’ er zo goed is en er veel inspiratie en collega’s zijn.

Het Arabisch wordt al ruim 400 jaar in Nederland gedrukt. De Arabist Thomas van Erpe (of Erpenius) haalde in de 17eeeuw een Arabische drukpers naar Nederland. Bij Erpenius’ dood in 1624 was zijn drukkerij één van de meest uitgebreide voor oosterse typografie in heel Europa.

Snouck Hurgronje nam de Arabisch boekdrukkunst mee uit Italië, maar waar de Italianen voornamelijk Bijbels in het Arabisch drukten, gebruikte Snouck Hurgronje de drukpers vooral voor boeken over de Arabische grammatica. Het Arabisch schrift riep in Nederland dan ook niet direct religieuze associaties op.

Uit Nederland komt ook de digitalisering van het Arabisch schrift. Alle vormgevers gebruiken OpenType (OT) voor het ontwikkelen van fonts. Daarbij wordt voortgeborduurd op de manier waarop fonts werden ontwikkeld voor de drukpers. Dat is geschikt voor Latijns schrift, maar niet voor Cyrillisch, Chinees of Arabisch. DecoType werkt sinds 1982 aan Arabische scripttechnologie en heeft ACE ontwikkeld, de Advanced Composition Engine, waarin letters in kleine pennenstreekjes worden verdeeld en die stukjes kunnen dan worden gebruikt om verschillende karakters samen te stellen. ACE betekende een enorme doorbraak in de ontwikkeling van Arabische lettertypen.

Captan, die in Amsterdam woont en werkt en zich volledig op Letterontwerpen heeft gestort, gaat twee keer per jaar terug naar Libanon. ‘Na de Arabische revoluties zie ik ook in grafische vormgeving een nieuwe lente,’ zegt ze. ‘Ontwerpers zoeken naar een nieuwe Arabische identiteit, naar eigenheid en naar meer kwaliteit. Ook groeit in het Midden-Oosten de interesse in grafische vormgeving en het besef dat een ontwerp een belangrijk onderdeel is van het verhaal dat je wil vertellen. Ontwerpers met een band met Nederland spelen daarin een belangrijke rol. Zo heeft Tarek Atrissi het lettertype voor Al-Jazeera ontworpen, ontwerpt Khajag Apelian (KABK 2009) voor Disney en heeft Pascal Zoghbi (KABK 2006) het font Noto Arabic ontwikkeld voor Google.’

Captan heeft tien jaar lang Arabische letters bestudeerd: ‘Hoe bewegen ze, hoe gedragen ze zich tussen andere letters, welke emotie druk je op welke manier het beste uit met Arabische letters en hoe digitaliseer je dat het beste?’ Haar samenwerking met DecoType leverde haar veel kennis en ervaring op. Het Falak-font is de uitkomst van haar studie naar de Arabische letters. Dit font met 3 stijlen is ontworpen voor fictie en poëtische tekst en komt binnenkort op de markt.

Captan werkt veel samen met de Libanese Letterontwerper Kristyan Sarkis die ook in Nederland woont en werkt en met wie zij aan de AUB jaarlijks Arabic Type Design Beirut organiseert om zo jonge ontwerpers in de regio meer kennis over Arabische letters bij te brengen. Met Sarkis heeft ze ook een manifest opgesteld waarin zij andere Arabische letterontwerpers oproepen alle lagen van het Arabisch schrift te leren kennen om zo nog meer Arabische fonts te ontwikkelen. Zelf zullen ze een bijdrage leveren door hun enorme kennis en ervaring van Arabische letters in een methodologie neer te schrijven.

Letterontwerpster Lara Captan heeft een decennium lang de structuren, de esthetiek en historische transformaties van het Arabisch schrift geanalyseerd, met als doel het schrift van binnenuit geschikt te maken voor digitalisering. Ze werkt stug door aan haar missie om Arabische letters met behoud van hun identiteit te moderniseren en te digitaliseren. Met haar werk voor de ontwikkeling van Arabische fonts wil ze een fundament leggen. Ze duikt in de letters, breekt ze stukje voor stukje af en codeert zich suf om ze vervolgens op een computer te kunnen typen. Of zoals ze het zegt: ‘Ik duik in wat we waren, om te ontdekken wat we zijn om zo te kunnen bepalen wat we willen worden.’ Voor een toekomst waarin iedereen in het Midden-Oosten zich volledig in het eigen schrift kan uitdrukken.

De businesscase van vrouwenemancipatie in Afghanistan

Bij terugkomst in Nederland bespreek ik het met Joke Florax, projectmanager gender bij de Landelijke Eenheid Nationale Politie en eerder geïnterviewd voor een artikel in de Correspondent. Ze werkte in 2011 en 2012 als genderadviseur bij de Europese politiemissie (EUPOL) in Afghanistan. Ze is een groot voorvechter van vrouwen bij de politie, vooral ook omdat het ingaat tegen het negatieve beeld van Afghaanse vrouwen als slachtoffers: ‘Als je daar sterke politievrouwen tegenover kunt zetten als rolmodellen, kun je veranderingen bewerkstelligen in conservatieve maatschappijen. Hierin schuilt het antwoord op de vraag of de door het westen gesteunde agenda strookt met de realiteit van een zeer conservatief Afghanistan. Ja, want ze maakt deel uit van een proces dat die maatschappij langzamerhand in positieve zin zal veranderen.

Maar Florax benadrukt dat dit niet altijd moet gebeuren vanuit een vrouwenrechtenagenda. Zij spreekt liever over een ‘business case’, waarin ‘good policing’ de leidraad moet zijn. Alleen op die manier kun je de toegevoegde waarde van vrouwen bij de politie goed zichtbaar maken. ‘Natuurlijk betekent dit ook dat je moet investeren in meer acceptatie van politieagentes door collega’s en door burgers’, legt ze uit. ‘Je moet er voor zorgen dat de echtgenoten, vaders of andere familieleden akkoord gaan met de politietraining van vrouwen.’ Maar het belangrijkste is om te kijken naar de taken en resultaten van het werk dat politieagentes doen, bijvoorbeeld in de zin van meer toegang voor vrouwen tot de politie, meer aangiftes door vrouwen en meer inlichtingen die verzameld kunnen worden.

Om de business case van de grond te krijgen is het, volgens Florax, uiterst belangrijk dat de politiecommandant overtuigd wordt van de toegevoegde waarde van het inzetten van agentes. Dat is geen sinecure in een land waar commandanten vooral gewend zijn om met mannelijke dorpsoudsten te praten. Vaak zal het resultaat daarom ook afhangen van de vraag of een leidinggevende de inzet van vrouwen langzamerhand als een bijdrage aan zijn eigen prestige kan gaan zien. Dat is nou niet bepaald een prioriteit op de vrouwenrechtenagenda en bovendien vereist dit wederom een culturele omslag omdat commandanten er voorlopig eigenlijk alleen bij donoren en internationale organisaties mee kunnen pronken. Er zijn simpelweg nog niet genoeg mannelijke voorvechters binnen de ministeries.

Op bezoek bij het ministerie van Defensie in Den Haag merk ik vervolgens dat Björn de Heer grotendeels op dezelfde lijn zit als Florax. Tot maart vorig jaar was hij bij defensie verantwoordelijk voor civiel-militaire samenwerking en tevens genderadviseur voor militaire missies. De Heer spreekt van ‘operationele effectiviteit’ in plaats van ‘business’, maar dit zou je ook kunnen beschouwen als ‘good soldiering’. Opvallend genoeg ziet hij bij defensie in Nederland eigenlijk grotendeels dezelfde uitdagingen als in Afghanistan: nog niet genoeg vrouwen om voor een kritische massa te zorgen en een organisatorische architectuur die moeilijk veranderingen kan voortbrengen.

Alleen een benadering die kijkt naar de effectiviteit van militaire operaties kan daar verandering in brengen. Net als bij de politie is daar leiderschap voor nodig. Leidinggevenden die overtuigd zijn van de toegevoegde waarde van vrouwen in het leger kunnen het verschil maken. De narratief moet gericht zijn op de relevantie van vrouwen. De Heer denkt dat dit veranderingsproces zelfs in Nederland nog lang gaat duren, vooral omdat het afhankelijk is van een cultuuromslag. Er is binnen de veiligheidssector een verandering nodig van de houding van het ‘old boys network’ die momenteel meer acceptatie van vrouwen in de weg staat.

Ik leg deze Nederlandse standpunten weer voor aan Palwasha Hassan in Kaboel. Ze is het met Florax en De Heer eens en denkt bovendien dat vrouwen veel toe te voegen hebben aan de veiligheidssector omdat ze noodgedwongen decennialang ervaring opgedaan hebben met het zoeken naar weerbaarheid en bemiddeling in een context waar meestal geen formeel veiligheidsapparaat aanwezig was.

Pragmatiek tegenover ideologie

Toch lijkt de instrumentele benadering op gespannen voet te staan met de vrouwenrechtenagenda: de pragmatiek van de inzetbaarheid tegenover de ideologie van gendergelijkheid. Die frictie is echter schijn. De pragmatische benadering is nuttig in Afghanistan omdat het, op de korte termijn een aantal traditionele barrières kan ontwijken. Volgens Sima Samar, voormalig minister van Vrouwenzaken en nu voorzitter van de Afghanistans onafhankelijke mensenrechtencommissie, heeft de Afghaanse Nationale Politie een voortrekkersrol om ervoor te zorgen dat Afghaanse gemeenschappen genoeg vertrouwen krijgen om hun vrouwen en dochters in dienst te laten treden. De normalisering van vrouwen binnen het veiligheidsapparaat kan vervolgens participatie in andere sectoren bevorderen.

Een 25-jarige vrouw krijgt wapentraining op de Politieacademie in Kaboel (foto Oxfam/Ellie Kealey)

Rolmodellen zijn per definitie symbolen, maar kunnen culturele taboes doorbreken en structurele veranderingen in gang zetten. Jamila Bayaz, sinds 2014 de eerste vrouwelijke districtschef bij de politie, is daar een voorbeeld van. Maar ook Saba Sahar is een bijzonder rolmodel: politieagente en tevens een populaire actrice. Ze is producent en was een paar jaar geleden een van de hoofdrolspelers in de politiedramaserie ‘Inspecteur Amanullah’, bedoeld om meer bewustzijn te creëren maar ook om meer vrouwen voor het politievak te interesseren.

Een instrumentele benadering sluit de vrouwenrechtenagenda niet uit. Het is een kwestie van prioriteiten stellen in een complexe realiteit zonder de ideologische doelstelling overboord te gooien. Het blijft zeer belangrijk om in Afghanistan gendergelijkheid na te streven, maar het zwaaien met de vrouwenrechtenvlag is vaak contraproductief, bijvoorbeeld omdat het gezien (of geportretteerd) wordt als een westerse poging om de islamitische godsdienst te ondermijnen. Een stapsgewijze benadering werkt doorgaans beter. Gezien de risico’s kun je binnen defensie of politie er bijvoorbeeld eerst voor kiezen om vrouwen de leiding over personeelszaken te geven.

Vrouwelijke soldaten en politieagenten moeten echter meer zijn dan een Trojaans paard voor de vrouwenrechten. Ze zijn noodzakelijk voor de werkzaamheden en geen overbodige luxe, zoals ook presidentsvrouw Rula Ghani in oktober vorig jaar aan gaf. In de Afghaanse veiligheidssector doen ze belangrijk werk zoals het beschermen, fouilleren of ondervragen van vrouwen. De juiste balans vinden tussen de instrumentele en ideologische benadering is lastig.

In de verschillende gesprekken die ik met vrouwen voer komen eigenlijk steeds dezelfde elementen boven drijven: De vrouwen, vrede en veiligheidsagenda is een belangrijke agenda en deze sluit goed aan bij wat Afghaanse vrouwen willen. In gesprekken met mannen wordt dit ook beaamd, maar wordt er opvallend vaak ook gesproken over de veiligheidssituatie en de bezorgdheid dat teveel of te snelle veranderingen op dit moment misschien averechts kunnen werken. En dat brengt mijn onderzoek op de tweede pilaar van de 1325 agenda: inclusieve vredesopbouw.

In algemene zin baart de veiligheidssituatie natuurlijk zorgen. De Talibaan zijn aan een opmars bezig, controleren belangrijke districten en waren eind september 2015 in staat om een redelijk grote stad als Kunduz tijdelijk in te nemen. In september vorig jaar bestormden ze Tarin Kowt, de provinciale hoofdstad van Uruzgan. Bovendien is Islamitische Staat (IS) nu in Afghanistan actief. Ik ben zelf in Kaboel als eind juli vorig jaar een door IS opgeëiste zelfmoordaanslag een demonstratie van de Hazara’s treft, een etnische minderheid. Er vallen bijna honderd doden. En eind mei dit jaar trof een grote bomaanslag de diplomatieke wijk van Kaboel met wederom meer dan honderdvijftig doden als gevolg. De merkwaardige gedachtegang – die ik overigens ook vaak in vergaderingen met internationale organisaties heb gehoord – is dan dat vrouwenrechten in de huidige situatie misschien even in de ijskast gezet zouden moeten worden.

Vrouwen en vrede

De agenda van vrouwen, vrede en veiligheid gaat hiertegen in en benadrukt juist het belang van vrouwen bij het oplossen van conflicten en het onderhandelen over vrede. Maar ook het nut van vrouwenparticipatie bij vredesopbouw is niet meteen voor iedereen duidelijk. Het probleem is dat er, ondanks het grote aantal conflicten in de wereld, relatief weinig onderzoek is gedaan naar de effecten van inclusieve vredesopbouw. Bij het langdurige vredesproces in de Filipijnen waren vrouwen bij de formele onderhandelingen betrokken. Maar bij de succesvolle vredesonderhandelingen met de FARC in Colombia waren, op het hoogste niveau, vrouwen niet of nauwelijks aanwezig.

Ook in Afghanistan was er bij eerdere vredesprocessen maar mondjesmaat een rol weggelegd voor vrouwen, waardoor effecten lastig te meten zijn. Het in september vorig jaar gesloten akkoord met de jihadistische strijdgroep Hezb-e Islami Gulbuddin was tot op zekere hoogte een uitzondering. Habiba Sarabi, de eerste vrouw die bij de Hoge Vredesraad een seniorpositie bekleed, was bij de meeste voorgesprekken aanwezig. Als ik haar in Kaboel bezoek, zegt ze hierover dat ze de belangen van vrouwen zo effectief heeft kunnen vertegenwoordigen. Sarabi was eerder minister van Vrouwenzaken en de provinciale gouverneur in Bamyan.

Haar kantoor zit nu diep weggestopt in een complex in het centrum van Kaboel waar eerder het ministerie van Binnenlandse Zaken zat. Dat ik haar spreek is al een teken van vooruitgang. Drie jaar geleden deed ik in Afghanistan onderzoek naar inclusieve vredesopbouw voor een rapport van Oxfam. Toen kreeg ik bij de Hoge Vredesraad uiteindelijk drie mannen te spreken, die overigens wel met verve het belang van vrouwenparticipatie onderstreepten.

De participatie van Sarabi bij de onderhandelingen met Hezb-e Islami Gulbuddin biedt wellicht wat hoop voor toekomstige vredesbesprekingen met de Talibaan. Maar Wazhma Frogh is fel over het gebrek aan bredere participatie: ‘De Afghaanse regering denkt dat wij vrouwen geen geheimen kunnen bewaren. Daarom zitten er zo weinig vrouwen bij de Hoge Vredesraad.’ Bovendien wil de regering, volgens haar, geen voorwaarden stellen aan vredesbesprekingen en zou een vrouw aan de onderhandelingstafel een te sterk signaal kunnen zijn in de richting van de Talibaan. Bij Hezb-e Islami Gulbuddin lag dat wellicht anders omdat deze verzwakte beweging een veel minder sterke uitgangspositie had in de vredesonderhandelingen.

Conclusie

Het gesprek met Sarabi biedt wellicht hoop maar laat net als mijn andere gesprekken toch ook duidelijk zien dat er, ondanks de internationale inspanningen en investeringen de afgelopen vijftien jaar, weinig vooruitgang zit in de vrouwen, vrede en veiligheidsagenda in Afghanistan. Naast de in de gesprekken genoemde uitdagingen, blijkt keer op keer dat de coördinatie stroef loopt, zowel tussen donoren als tussen de ministeries die de agenda uit moeten voeren. Daarbij is er vaak een gebrek aan financiële middelen of komen die niet terecht op de juiste plek in de ministeries. Tot slot blijkt dat ambtenaren meestal weinig kennis hebben over de 1325 agenda. Het gevolg is dat de implementatie maar moeizaam op gang komt. Twee jaar nadat het nationale actieplan voor de VN Resolutie is aangenomen, is er nog steeds geen akkoord met de donorlanden over het budget voor de implementatie ervan.

Bovendien is de Afghaanse realiteit weerbarstig. Zolang traditionele normen en waarden op gespannen staan met de vrouwenrechtenagenda, biedt de pragmatische benadering uitkomst. Maar ook die benadering is geen wondermiddel. Structurele vooruitgang zal vaak pas echt mogelijk zijn als de parallelle veranderingen van culturele normen en maatschappelijk bewustzijn het snellere tempo van de 1325-agenda weer hebben ingehaald.

In bredere zin is er de afgelopen vijftien jaar veel verbeterd in Afghanistan. De internationale donorgemeenschap laat voorlopig zien dat de betrokkenheid groot blijft, ondanks de daling van militaire en civiele bijdragen na 2011 toen de veiligheidstransitie werd ingezet. Maar als je door een ‘1325-lens’ naar de vereenzelviging van vrouwenrechten en vooruitgang kijkt, blijkt hoe groot de uitdagingen zijn en hoe weinig resultaten er tot nu toe geboekt zijn.

Juist daarom is het belangrijk dat Nederland deze agenda blijft ondersteunen met een betrokkenheid voor de langere termijn. Er moet hierbij voldoende aandacht en financiering uit gaan naar de bescherming en scholing van vrouwen, maar ook voor het vergroten van begrip bij Afghaanse mannen. Voor het bewerkstelligen van gendergelijkheid zal dat begrip echter uiteindelijk verder moeten gaan dan alleen de bewustwording en acceptie van de nuttige bijdragen van vrouwen aan vrede of veiligheid. De Afghaanse vrouwen spelen daarbij een belangrijke rol, maar de mannen des te meer. Als er de afgelopen jaren iets geleerd is in Afghanistan, is het wel dat gendergelijkheid vooral ook een mannenzaak is.

Jorrit Kamminga is verbonden aan Instituut Clingendael en werkt bij Oxfam Novib als strategisch adviseur voor het landenkantoor in Afghanistan. Dit artikel, dat de afsluiting  is van een tweeluik, is op persoonlijke titel geschreven. De vorige aflevering verscheen op 6 oktober 2017.

Vrouwen hebben nu een podium in Afghanistan, maar het blijft worstelen tussen idee en praktijk

In november 2016 keerde Sharbat Gula terug naar Afghanistan. Ze zat bijna twee weken vastin Pakistan omdat ze een vals identiteitsbewijs had gebruikt. Weinig mensen kennen haar naam, maar iedereen kent haar gezicht en haar indringende groene ogen. De Amerikaanse fotograaf Steve McCurry portretteerde de Afghaanse vrouw in december 1984 voor de cover van National Geographic. Achttien jaar later, in januari 2002, vond een team journalisten van het tijdschrift haar weer terug. Ook de foto’svan de hereniging tussen McCurry en Gula gingen de wereld over.

Het eerste portretvan Sharbat Gula stond symbool voor de tragiek van burgers die het oorlogsgeweld in Afghanistan ontvluchtten toen de Sovjet-Unie er de scepter zwaaide. Na de aanslagen van 11 september nam de belangstelling voor de iconische foto weer toe, mede omdat de regering-Bush de bescherming van vrouwenrechten deels als rechtvaardiging gebruikte voor de oorlog in Afghanistan. De bescherming van vrouwenrechten is sindsdien steeds meer vereenzelvigd met vooruitgang in dit land.

Het lijkt een logisch verband. Onder de Taliban (1996-2001) mochten vrouwen niet meer studeren, buitenshuis werken en alleen onder mannelijke begeleiding het huis uit. Het was hun verboden hardop te lachen, cosmetica te gebruiken of blote armen en enkels te tonen. Maar het was een zwaktebod om dit verband pas na 2001 te benadrukken. Tijdens het bewind van de Taliban kwam de internationale gemeenschap niet veel verder dan veroordeling van het beleid of  stopzetting van internationale steun. En ook ver voor de Taliban leden vrouwen al onder het sterk patriarchale karakter van de Afghaanse samenleving, ondanks de kortstondige flirt met modernisatie in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw.

Hier in de hoofdstad Kaboel zie ik nog genoeg boerka’s, maar het straatbeeld bepalen ze zeker niet. Meisjes in zwarte schooluniformen met witte hoofddoek spelen op straat met hoepels die om de zoveel tijd het voor Kaboel zo karakteristieke zand en stof doen opwaaien. Jonge vrouwen zijn op weg naar hun werk, doen boodschappen of bezoeken een van de nieuwe, kitscherige restaurants of winkelcentra. De stad groeit hard en bij elk bezoek zie ik veranderingen. Als ik uit het raampje van onze witte Toyota Land Cruiser kijk, lijkt het goed te gaan met de vrouwenrechten. Maar Kaboel is niet representatief voor de rest van Afghanistan. En zelfs hier zijn die rechten nog niet vanzelfsprekend.

Vrouwenrechten en vooruitgang

De vereenzelviging van vrouwenrechten en vooruitgang in Afghanistan loopt sinds 2001 als een rode draad door de internationale betrokkenheid bij Afghanistan. De buitenlandse militaire en civiele missies droegen hun steentje bij aan de simplistische retoriek dat het verslaan van de Taliban hetzelfde was als de bevrijding van de Afghaanse vrouw. Zeker in het begin was vaak onduidelijk waarom we soldaten naar dit land stuurden. De politieke discussiein Nederland omtrent opbouw- of vechtmissie was een duidelijk voorbeeld. De retoriek van vrouwenrechten vulde tot op zekere hoogte het hiaat van een onduidelijke missie. Het verschafte politici vervolgens ook een handig lijstje met resultaten, waarbij – overigens nog steeds – vooral wordt gepronkt met de verbeterde toegang van vrouwen tot onderwijs en gezondheidszorg.

De daadwerkelijke invulling van hulpprogramma’s sloot niet altijd aan bij wat vrouwen in Afghanistan nodig hebben. In het uit 2007 stammende boekAfghan Women’ van de Iraanse schrijfster Elaheh Rostami-Povey verzucht een vrouw: ‘Sinds de val van de Taliban hoor ik niets anders dan boerka, boerka, boerka. Mijn probleem is niet de boerka, maar het feit dat ik mijzelf en mijn kinderen geen eten kan geven.’ Bij de vrouwen die ze interviewt, komen vrede, veiligheid en ontwikkeling vaak op de eerste plaats, als kernvoorwaarden om later aan de bescherming van hun rechten en aan betere genderrelaties te kunnen werken. Het illustreert goed hoe de prioriteiten van internationale hulprogramma’s, ondanks de goede bedoelingen, vaak niet overeen komen met de prioriteiten van de Afghaanse vrouwen zelf.

Maar hoe is de situatie van de Afghaanse vrouwen nu, tien jaar na het verschijnen van Rostami-Poveys boek? Heeft de vereenzelviging van vrouwenrechten en vooruitgang ook iets opgeleverd? Heeft de internationale donorgemeenschap op dit moment nog steeds aandacht voor de bescherming van vrouwenrechten in Afghanistan? En, misschien nog wel belangrijker, wordt er nu beter gekeken naar de prioriteiten van de Afghaanse vrouwen zelf? Ik besluit in Kaboel op onderzoek uit te gaan.

Sinds de val van de Taliban hoor ik niets anders dan boerka, boerka, boerka. Mijn probleem is niet de boerka, maar het feit dat ik mijzelf en mijn kinderen geen eten kan geven

De internationale aandacht is zestien jaar na 11 september 2001 in ieder geval niet verslapt. De Afghaanse vrouw stond in oktober 2016 nog centraal bij een grote donorconferentie over Afghanistan in Brussel. Dat bleek uit de Afghaanse delegatie, de slotverklaring maar ook uit het ‘Empowered Women, Prosperous Afghanistannevenevenement dat georganiseerd werd. Dat is op het eerste gezicht een mooi resultaat. Maar elke keer als ik in Afghanistan ben, sinds 2005 gemiddeld drie keer per jaar, merk ik weer hoe groot de kloof is tussen de politieke retoriek van internationale donorconferenties en de moeizame uitvoering van beleid in Afghanistan dat vrouwen daadwerkelijk meer bescherming en rechten kan geven.

De kloof tussen retoriek en realiteit begint al bij de beeldvorming. Op de donorconferenties worden Afghaanse vrouwen nog steeds gereduceerd tot twee extremen: sterke vrouwen en slachtoffers. Die tweedeling sluit perfect aan bij het ongenuanceerde beeld dat de internationale media ons schetsen van de Afghaanse vrouw. Zo staan vrouwen in blauwe boerka’s nog steeds symbool voor onderdrukking en gebrek aan vooruitgang. Een enkele keer krijgen deze ‘slachtoffers’ een naam in de berichtgeving. De 27-jarige Farkhunda Malikzada werd in maart 2015 in Kaboel gelyncht. En in 2010 stond de door de Taliban verminkte Aisha Mohammadzai pontificaal op de omslag van Time Magazine– in zekere zin een tragische opvolgster van Sharbat Gula, 25 jaar na de cover van National Geographic. De als ‘sterk’ bestempelde Afghaanse vrouwen stralen daarentegen verandering en hoop uit, zoals politica Malalai Joya, die het durfde op te nemen tegen de voormalige krijgsheren in het Afghaanse parlement en Niloofar Rahmani, de eerste pilote bij de Afghaanse luchtmacht, die ondanks haar voortrekkersrol asiel heeft aangevraagd in de Verenigde Staten.

Reality check

Maar hoe zit het met de realiteit? In mijn werk voor Oxfam Novibin Afghanistan ontmoet ik bijna dagelijks minder bekende sterke vrouwen in Afghanistan. Het zijn de vrouwelijke collega’s en vrouwen die bij lokale partnerorganisaties of bij de ministeries werken waar ik contact mee heb. De ‘slachtoffers’, vrouwen (en mannen) die door armoede of ongelijkheid getroffen zijn, kom ik in de programma’s tegen die partnerorganisaties uitvoeren, maar daar zie je juist ook veel vrouwen die het verschil kunnen maken en proactief aan oplossingen werken. En dat zijn niet altijd de vrouwen die worden uitgenodigd op donorconferenties in Londen of Brussel. Daarnaast zie ik dat het in conservatievere provincies als Nangarhar nog niet vanzelfsprekend is dat vrouwen volop meedraaien in organisaties of programma-activiteiten.

De afgelopen jaren richtten talloze internationale programma’s zich op ondersteuning van vrouwen en versterking van vrouwenorganisaties. Volgens de Afghanistan Public Policy Research Organization (APPRO) geven donoren daarbij nog steeds vaak de voorkeur aan organisaties die volledig door vrouwen worden gerund, zonder kritisch te kijken naar hoe mannen bij de geplande activiteiten betrokken gaan worden. Het resultaat is echter indrukwekkend: mede dankzij buitenlandse steun zijn er nu veel Afghaanse vrouwenorganisaties. Alleen het Afghan Women’s Network(AWN) vertegenwoordigt al 125 vrouwenorganisaties.

Desondanks zijn de vrouwen die ik in Kaboel spreek niet louter positief. ‘Er zijn nu genoeg vrouwenrechtenactivisten in Afghanistan’, zegt Wazhma Frogh, oprichtster en voormalig directeur van de Women and Peace Studies Organization (WPSO). ‘Wat we nu nodig hebben zijn vrouwelijke leiders.’ Nargis Nehan, de oprichtster van Equality for Peace and Democracy (EPD), wijst op de vaak eenzijdige invulling van vrouwenrechten door internationale organisaties: ‘We worden alleen op internationale conferenties uitgenodigd om over gendergelijkheid en vrouwenparticipatie te praten, terwijl wij ook bij andere zaken betrokken willen worden zoals veiligheid en ontwikkeling.’ Deze paradox duikt in meerdere gesprekken op: Afghaanse vrouwen worden op een podium gezet, maar in hun ogen vaak niet op het juiste.

Twee jaar geleden was ik in het kader van het Bayan-II programma met Frogh en Nehan in Den Haag en Brussel op bezoek bij politici en ambtenaren van de Europese Unie en de NAVO om te praten over de uit 2000 stammende VN Veiligheidsraad Resolutie 1325 over ‘vrouwen, vrede en veiligheid.’ Afghanistan had een aantal maanden eerder een nationaal actieplan aangenomen voor de uitvoering van deze belangrijke resolutie. In totaal hebben negenenzestig landen nu zo’n actieplan. Veel regeringen hebben een speciale vertegenwoordiger aangesteld voor de vrouwen, vrede en veiligheidsagenda. Bij de NAVO was dat tot eind maart de Nederlandse diplomate Marriët Schuurman.

VN Veiligheidsraad Resolutie 1325: Vrouwen, vrede en veiligheid

In Kaboel wil ik de uitvoering van deze agenda gebruiken als lens om naar de internationale ondersteuning van vrouwenrechten in Afghanistan te kijken. Het is denk ik een goed instrument om te analyseren wat er, realistisch gezien, met internationale steun kan worden bereikt in Afghanistan. De coördinatie en financiering van deze agenda hangt namelijk voor een groot deel af van internationale donoren, terwijl de uitvoering vooral afhangt van wat in de Afghaanse realiteit mogelijk is.

De donorconferentie in Brussel herbevestigde het belang van de rol van vrouwen bij het bevorderen van veiligheid en de zoektocht naar vrede en verzoening. De slotverklaring noemde dan ook het belang van de uitvoering van VN Veiligheidsraad Resolutie 1325. Ook ons land draagt hieraan bij. Nederland heeft inmiddels het derde nationale actieplan(2016-2019). Een grote verzameling Nederlandse organisaties neemt hieraan deel, waaronder de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie, OCW en Veiligheid en Justitie, de Politie, een aantal kennisinstituten en diverse maatschappelijke organisaties.

‘We worden alleen op internationale conferenties uitgenodigd om over gendergelijkheid en vrouwenparticipatie te praten, terwijl wij ook bij andere zaken betrokken willen worden zoals veiligheid en ontwikkeling.’

Het overkoepelende doel is ondersteuning van vrouwen bij het bevorderen van vrede en veiligheid in acht (post)conflictgebieden: Afghanistan, Colombia, de Democratische Republiek Congo, Irak, Libië, Syrië, Jemen en Zuid-Soedan. De Nederlandse regering stelt fondsen beschikbaar voor de ontwikkeling van programma’s in Afghanistan, waarop Nederlandse ngo’s samen met lokale partnerorganisaties een beroep kunnen doen. Op dit moment maken Cordaid en Oxfam Novib hier samen gebruik van voor een programma in Afghanistan.

Resolutie 1325 heeft twee belangrijke strategische componenten. De eerste – inclusieve  vredesopbouw – legt de nadruk op betekenisvolle participatie van vrouwen bij vredesprocessen. De tweede – inclusieve veiligheid – behelst onder meer de toename van vrouwen bij de politie of het leger in deze fragiele of door conflict geteisterde landen. Nederland heeft de afgelopen jaren op verschillende manieren een bijdrage geleverd aan deze processen, onder meer door het trainen van vrouwelijke politieagenten in Kunduz.

De hamvraag is of deze door het westen gesteunde agenda strookt met de realiteit van een zeer conservatieve maatschappij, waarin nog steeds veel mannen moeite hebben met een grotere rol voor vrouwen. Ik bespreek dit met Palwasha Hassan, directeur van het Afghan Women’s Educational Center (AWEC) op het Oxfam kantoor in Kaboel. Ze maakte eind 2016 deel uit van de Afghaanse delegatie tijdens de donorconferentie in Brussel en was een van de twee vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld die, zij het kort, een toespraak mochten houden tijdens het plenaire deel van de conferentie. Hassan steekt de uitdagingen niet onder stoelen of banken. Ze geeft toe dat traditionele waarden nog steeds een belangrijke rol spelen, maar ziet Afghanistan ook als onderdeel van een internationale gemeenschap, waarin het land veel kan leren van andere landen die verder zijn met vrouwenemancipatie.

Ook voor Nederland gold ooit dat andere landen verder waren. Zo hadden Duitsland en Zweden aan het begin van de twintigste eeuw een voorbeeldfunctie voor het opnemen van vrouwen in het politiekorps. In die zin is het belangrijk dat een internationale agenda inzet op gendergelijkheid en vrouwenemancipatie, ondanks de traditionele normen en waarden die er heersen. Maar bij een internationaal aangestuurde agenda dringt zich wel de vraag op of dit uitsluitend een ‘donoragenda’ is. Met andere woorden: zitten de vrouwen in Afghanistan hier ook op te wachten? Wazhma Frogh maakt korte metten met het idee dat het hier een donoragenda betreft. De financiering is inderdaad vaak extern, maar de vrouwen willen zelf een grotere rol spelen in de maatschappij.

Frogh legt het me uit met het voorbeeld van de vrouwen die nu bij de Afghaanse politie werken. ‘Het westen heeft de Afghaanse politievrouw niet uitgevonden,’ zegt ze met klem. De eerste vrouw kwam al in 1967 bij de politie. En Malalai Kakar, de belangrijkste politieagente tot haar dood in 2008 door een aanslag van de Taliban, kwam al in 1982 in dienst. Donoren kunnen prioriteiten stellen maar als die niet aansluiten bij wat Afghaanse vrouwen willen, storten programma’s snel in, aldus Frogh.

Gebrek aan uitvoering

In die zin zit het probleem niet in de internationaal gesteunde agenda, maar meer in de uitvoering. De participatie van vrouwen in de veiligheidssector is namelijk zeer bescheiden. Op dit moment zijn er ongeveer 3.300 vrouwelijke politieagenten op een totaal van 157 duizend – slechts 2 procent. In het Afghaanse leger zijn er 1.400 vrouwen op een totaal van rond de 195 duizend, oftewel zo’n 0,7 procent. Die cijfers groeien niet hard en liggen ver onder de doelstellingen van de Afghaanse regering.

Het lukt me om in Kaboel een vergadering te regelen met een van de hoogstgeplaatste vrouwen op het ministerie van Binnenlandse Zaken. Brigadegeneraal Hekmat Shahi Rasooli, directeur van het departement voor mensenrechten, vrouwen- en kinderzaken, is tevens voorzitter van de Centrale Vrouwelijke Politieraad. In het nieuwe complex van het ministerie blijkt het lastig de gender unitte vinden. Ik word drie keer de verkeerde kant op gestuurd. De lichtgeel geschilderde gebouwen staan in talloze rijen naast elkaar. Politieagentes lopen er ook rond, maar niet meer dan in de hierboven geschetste verhoudingen.

Als ik uiteindelijk op de juiste plek aangekomen is het een vergadering als alle andere in Kaboel. Ik neem plaats in een comfortabele fauteuil die wat ongemakkelijk haaks op het bureau van de brigadegeneraal staat, waardoor je goed bij de groene thee en de schaaltjes amandelen, rozijnen en zeer zoete toffees kunt die op tafel staan, maar je pijn in de nek krijgt van het gesprek zelf. Na het bespreken van de talloze initiatieven die de vrouwen, vrede en veiligheidsagenda verder moeten helpen, zoals de werkgroep waarin donoren, de Afghaanse overheid en het maatschappelijk middenveld maandelijks bij elkaar komen, komt het gesprek al snel weer bij de uitdagingen. Volgens haar ligt de oplossing in het tegelijkertijd vergroten van de capaciteiten van vrouwen en het begrip bij mannen. Die uitdaging is groot, geeft ze toe, maar ze blijft uiterst positief. In het nieuwe personeelsplan moeten er tweeduizend vrouwelijke politieagentes bijkomen ten koste van evenzoveel mannen. Maar ze geeft toe dat er geen duidelijke deadline voor is.

Als je kijkt naar de rapporten die de afgelopen jaren zijn uitgebracht over de stand van zaken bij de Afghaanse politie, zoals het Women in Afghan National Police: What Now? rapport van APPRO uit maart 2015, zijn de genoemde uitdagingen eigenlijk steeds dezelfde. Allereerst is het niet altijd eenvoudig om goed opgeleide vrouwen te vinden, vooral voor de hogere functies. En ook al zijn er steeds meer hoogopgeleide vrouwen, dat wil niet meteen zeggen dat die ook mogen werken van hun familie.

Rekrutering is verder lastig omdat er in Afghanistan nog steeds zeer negatief geoordeeld wordt over vrouwelijke politieagenten en soldaten. Dat is nog zacht uitgedrukt omdat ze ook als prostituee worden gebrandmerkt of te maken krijgen met seksueel geweld en intimidatie. Vanwege discriminatie en geweld zijn politieagentes vaak bang om hun uniform te dragen. Verder zijn er nog te weinig aparte faciliteiten voor vrouwen, waar zij kunnen eten, douchen of zich kunnen omkleden. ‘Voor vrouwen bestemde kleedkamers worden door mannen gebruikt of ingericht als keukens waar agentes vervolgens voor de mannelijke collega’s eten staan te bereiden’, zegt Frogh. ‘Politieagentes worden vaak ingezet om thee te schenken voor hun commandanten’, vult Nehan aan. Politieagentes hebben verder geen toegang tot vrouwelijke leidinggevenden of effectieve klachtenprocedures waardoor zij problemen of ongewenste intimiteiten niet kunnen melden. Bovendien worden ze vaak niet op waarde geschat door collega’s of leidinggevenden omdat ze niet ’s nachts werken en vaak eerder naar huis moeten om voor hun gezin te zorgen.
Lees hier het vervolg.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.