In november 2016 keerde Sharbat Gula terug naar Afghanistan. Ze zat bijna twee weken vastin Pakistan omdat ze een vals identiteitsbewijs had gebruikt. Weinig mensen kennen haar naam, maar iedereen kent haar gezicht en haar indringende groene ogen. De Amerikaanse fotograaf Steve McCurry portretteerde de Afghaanse vrouw in december 1984 voor de cover van National Geographic. Achttien jaar later, in januari 2002, vond een team journalisten van het tijdschrift haar weer terug. Ook de foto’svan de hereniging tussen McCurry en Gula gingen de wereld over.
Het eerste portretvan Sharbat Gula stond symbool voor de tragiek van burgers die het oorlogsgeweld in Afghanistan ontvluchtten toen de Sovjet-Unie er de scepter zwaaide. Na de aanslagen van 11 september nam de belangstelling voor de iconische foto weer toe, mede omdat de regering-Bush de bescherming van vrouwenrechten deels als rechtvaardiging gebruikte voor de oorlog in Afghanistan. De bescherming van vrouwenrechten is sindsdien steeds meer vereenzelvigd met vooruitgang in dit land.
Het lijkt een logisch verband. Onder de Taliban (1996-2001) mochten vrouwen niet meer studeren, buitenshuis werken en alleen onder mannelijke begeleiding het huis uit. Het was hun verboden hardop te lachen, cosmetica te gebruiken of blote armen en enkels te tonen. Maar het was een zwaktebod om dit verband pas na 2001 te benadrukken. Tijdens het bewind van de Taliban kwam de internationale gemeenschap niet veel verder dan veroordeling van het beleid of stopzetting van internationale steun. En ook ver voor de Taliban leden vrouwen al onder het sterk patriarchale karakter van de Afghaanse samenleving, ondanks de kortstondige flirt met modernisatie in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw.
Hier in de hoofdstad Kaboel zie ik nog genoeg boerka’s, maar het straatbeeld bepalen ze zeker niet. Meisjes in zwarte schooluniformen met witte hoofddoek spelen op straat met hoepels die om de zoveel tijd het voor Kaboel zo karakteristieke zand en stof doen opwaaien. Jonge vrouwen zijn op weg naar hun werk, doen boodschappen of bezoeken een van de nieuwe, kitscherige restaurants of winkelcentra. De stad groeit hard en bij elk bezoek zie ik veranderingen. Als ik uit het raampje van onze witte Toyota Land Cruiser kijk, lijkt het goed te gaan met de vrouwenrechten. Maar Kaboel is niet representatief voor de rest van Afghanistan. En zelfs hier zijn die rechten nog niet vanzelfsprekend.
Vrouwenrechten en vooruitgang
De vereenzelviging van vrouwenrechten en vooruitgang in Afghanistan loopt sinds 2001 als een rode draad door de internationale betrokkenheid bij Afghanistan. De buitenlandse militaire en civiele missies droegen hun steentje bij aan de simplistische retoriek dat het verslaan van de Taliban hetzelfde was als de bevrijding van de Afghaanse vrouw. Zeker in het begin was vaak onduidelijk waarom we soldaten naar dit land stuurden. De politieke discussiein Nederland omtrent opbouw- of vechtmissie was een duidelijk voorbeeld. De retoriek van vrouwenrechten vulde tot op zekere hoogte het hiaat van een onduidelijke missie. Het verschafte politici vervolgens ook een handig lijstje met resultaten, waarbij – overigens nog steeds – vooral wordt gepronkt met de verbeterde toegang van vrouwen tot onderwijs en gezondheidszorg.
De daadwerkelijke invulling van hulpprogramma’s sloot niet altijd aan bij wat vrouwen in Afghanistan nodig hebben. In het uit 2007 stammende boek‘Afghan Women’ van de Iraanse schrijfster Elaheh Rostami-Povey verzucht een vrouw: ‘Sinds de val van de Taliban hoor ik niets anders dan boerka, boerka, boerka. Mijn probleem is niet de boerka, maar het feit dat ik mijzelf en mijn kinderen geen eten kan geven.’ Bij de vrouwen die ze interviewt, komen vrede, veiligheid en ontwikkeling vaak op de eerste plaats, als kernvoorwaarden om later aan de bescherming van hun rechten en aan betere genderrelaties te kunnen werken. Het illustreert goed hoe de prioriteiten van internationale hulprogramma’s, ondanks de goede bedoelingen, vaak niet overeen komen met de prioriteiten van de Afghaanse vrouwen zelf.
Maar hoe is de situatie van de Afghaanse vrouwen nu, tien jaar na het verschijnen van Rostami-Poveys boek? Heeft de vereenzelviging van vrouwenrechten en vooruitgang ook iets opgeleverd? Heeft de internationale donorgemeenschap op dit moment nog steeds aandacht voor de bescherming van vrouwenrechten in Afghanistan? En, misschien nog wel belangrijker, wordt er nu beter gekeken naar de prioriteiten van de Afghaanse vrouwen zelf? Ik besluit in Kaboel op onderzoek uit te gaan.
Sinds de val van de Taliban hoor ik niets anders dan boerka, boerka, boerka. Mijn probleem is niet de boerka, maar het feit dat ik mijzelf en mijn kinderen geen eten kan geven
De internationale aandacht is zestien jaar na 11 september 2001 in ieder geval niet verslapt. De Afghaanse vrouw stond in oktober 2016 nog centraal bij een grote donorconferentie over Afghanistan in Brussel. Dat bleek uit de Afghaanse delegatie, de slotverklaring maar ook uit het ‘Empowered Women, Prosperous Afghanistan’ nevenevenement dat georganiseerd werd. Dat is op het eerste gezicht een mooi resultaat. Maar elke keer als ik in Afghanistan ben, sinds 2005 gemiddeld drie keer per jaar, merk ik weer hoe groot de kloof is tussen de politieke retoriek van internationale donorconferenties en de moeizame uitvoering van beleid in Afghanistan dat vrouwen daadwerkelijk meer bescherming en rechten kan geven.
De kloof tussen retoriek en realiteit begint al bij de beeldvorming. Op de donorconferenties worden Afghaanse vrouwen nog steeds gereduceerd tot twee extremen: sterke vrouwen en slachtoffers. Die tweedeling sluit perfect aan bij het ongenuanceerde beeld dat de internationale media ons schetsen van de Afghaanse vrouw. Zo staan vrouwen in blauwe boerka’s nog steeds symbool voor onderdrukking en gebrek aan vooruitgang. Een enkele keer krijgen deze ‘slachtoffers’ een naam in de berichtgeving. De 27-jarige Farkhunda Malikzada werd in maart 2015 in Kaboel gelyncht. En in 2010 stond de door de Taliban verminkte Aisha Mohammadzai pontificaal op de omslag van Time Magazine– in zekere zin een tragische opvolgster van Sharbat Gula, 25 jaar na de cover van National Geographic. De als ‘sterk’ bestempelde Afghaanse vrouwen stralen daarentegen verandering en hoop uit, zoals politica Malalai Joya, die het durfde op te nemen tegen de voormalige krijgsheren in het Afghaanse parlement en Niloofar Rahmani, de eerste pilote bij de Afghaanse luchtmacht, die ondanks haar voortrekkersrol asiel heeft aangevraagd in de Verenigde Staten.
Reality check
Maar hoe zit het met de realiteit? In mijn werk voor Oxfam Novibin Afghanistan ontmoet ik bijna dagelijks minder bekende sterke vrouwen in Afghanistan. Het zijn de vrouwelijke collega’s en vrouwen die bij lokale partnerorganisaties of bij de ministeries werken waar ik contact mee heb. De ‘slachtoffers’, vrouwen (en mannen) die door armoede of ongelijkheid getroffen zijn, kom ik in de programma’s tegen die partnerorganisaties uitvoeren, maar daar zie je juist ook veel vrouwen die het verschil kunnen maken en proactief aan oplossingen werken. En dat zijn niet altijd de vrouwen die worden uitgenodigd op donorconferenties in Londen of Brussel. Daarnaast zie ik dat het in conservatievere provincies als Nangarhar nog niet vanzelfsprekend is dat vrouwen volop meedraaien in organisaties of programma-activiteiten.
De afgelopen jaren richtten talloze internationale programma’s zich op ondersteuning van vrouwen en versterking van vrouwenorganisaties. Volgens de Afghanistan Public Policy Research Organization (APPRO) geven donoren daarbij nog steeds vaak de voorkeur aan organisaties die volledig door vrouwen worden gerund, zonder kritisch te kijken naar hoe mannen bij de geplande activiteiten betrokken gaan worden. Het resultaat is echter indrukwekkend: mede dankzij buitenlandse steun zijn er nu veel Afghaanse vrouwenorganisaties. Alleen het Afghan Women’s Network(AWN) vertegenwoordigt al 125 vrouwenorganisaties.
Desondanks zijn de vrouwen die ik in Kaboel spreek niet louter positief. ‘Er zijn nu genoeg vrouwenrechtenactivisten in Afghanistan’, zegt Wazhma Frogh, oprichtster en voormalig directeur van de Women and Peace Studies Organization (WPSO). ‘Wat we nu nodig hebben zijn vrouwelijke leiders.’ Nargis Nehan, de oprichtster van Equality for Peace and Democracy (EPD), wijst op de vaak eenzijdige invulling van vrouwenrechten door internationale organisaties: ‘We worden alleen op internationale conferenties uitgenodigd om over gendergelijkheid en vrouwenparticipatie te praten, terwijl wij ook bij andere zaken betrokken willen worden zoals veiligheid en ontwikkeling.’ Deze paradox duikt in meerdere gesprekken op: Afghaanse vrouwen worden op een podium gezet, maar in hun ogen vaak niet op het juiste.
Twee jaar geleden was ik in het kader van het Bayan-II programma met Frogh en Nehan in Den Haag en Brussel op bezoek bij politici en ambtenaren van de Europese Unie en de NAVO om te praten over de uit 2000 stammende VN Veiligheidsraad Resolutie 1325 over ‘vrouwen, vrede en veiligheid.’ Afghanistan had een aantal maanden eerder een nationaal actieplan aangenomen voor de uitvoering van deze belangrijke resolutie. In totaal hebben negenenzestig landen nu zo’n actieplan. Veel regeringen hebben een speciale vertegenwoordiger aangesteld voor de vrouwen, vrede en veiligheidsagenda. Bij de NAVO was dat tot eind maart de Nederlandse diplomate Marriët Schuurman.
VN Veiligheidsraad Resolutie 1325: Vrouwen, vrede en veiligheid
In Kaboel wil ik de uitvoering van deze agenda gebruiken als lens om naar de internationale ondersteuning van vrouwenrechten in Afghanistan te kijken. Het is denk ik een goed instrument om te analyseren wat er, realistisch gezien, met internationale steun kan worden bereikt in Afghanistan. De coördinatie en financiering van deze agenda hangt namelijk voor een groot deel af van internationale donoren, terwijl de uitvoering vooral afhangt van wat in de Afghaanse realiteit mogelijk is.
De donorconferentie in Brussel herbevestigde het belang van de rol van vrouwen bij het bevorderen van veiligheid en de zoektocht naar vrede en verzoening. De slotverklaring noemde dan ook het belang van de uitvoering van VN Veiligheidsraad Resolutie 1325. Ook ons land draagt hieraan bij. Nederland heeft inmiddels het derde nationale actieplan(2016-2019). Een grote verzameling Nederlandse organisaties neemt hieraan deel, waaronder de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie, OCW en Veiligheid en Justitie, de Politie, een aantal kennisinstituten en diverse maatschappelijke organisaties.
‘We worden alleen op internationale conferenties uitgenodigd om over gendergelijkheid en vrouwenparticipatie te praten, terwijl wij ook bij andere zaken betrokken willen worden zoals veiligheid en ontwikkeling.’
Het overkoepelende doel is ondersteuning van vrouwen bij het bevorderen van vrede en veiligheid in acht (post)conflictgebieden: Afghanistan, Colombia, de Democratische Republiek Congo, Irak, Libië, Syrië, Jemen en Zuid-Soedan. De Nederlandse regering stelt fondsen beschikbaar voor de ontwikkeling van programma’s in Afghanistan, waarop Nederlandse ngo’s samen met lokale partnerorganisaties een beroep kunnen doen. Op dit moment maken Cordaid en Oxfam Novib hier samen gebruik van voor een programma in Afghanistan.
Resolutie 1325 heeft twee belangrijke strategische componenten. De eerste – inclusieve vredesopbouw – legt de nadruk op betekenisvolle participatie van vrouwen bij vredesprocessen. De tweede – inclusieve veiligheid – behelst onder meer de toename van vrouwen bij de politie of het leger in deze fragiele of door conflict geteisterde landen. Nederland heeft de afgelopen jaren op verschillende manieren een bijdrage geleverd aan deze processen, onder meer door het trainen van vrouwelijke politieagenten in Kunduz.
De hamvraag is of deze door het westen gesteunde agenda strookt met de realiteit van een zeer conservatieve maatschappij, waarin nog steeds veel mannen moeite hebben met een grotere rol voor vrouwen. Ik bespreek dit met Palwasha Hassan, directeur van het Afghan Women’s Educational Center (AWEC) op het Oxfam kantoor in Kaboel. Ze maakte eind 2016 deel uit van de Afghaanse delegatie tijdens de donorconferentie in Brussel en was een van de twee vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld die, zij het kort, een toespraak mochten houden tijdens het plenaire deel van de conferentie. Hassan steekt de uitdagingen niet onder stoelen of banken. Ze geeft toe dat traditionele waarden nog steeds een belangrijke rol spelen, maar ziet Afghanistan ook als onderdeel van een internationale gemeenschap, waarin het land veel kan leren van andere landen die verder zijn met vrouwenemancipatie.
Ook voor Nederland gold ooit dat andere landen verder waren. Zo hadden Duitsland en Zweden aan het begin van de twintigste eeuw een voorbeeldfunctie voor het opnemen van vrouwen in het politiekorps. In die zin is het belangrijk dat een internationale agenda inzet op gendergelijkheid en vrouwenemancipatie, ondanks de traditionele normen en waarden die er heersen. Maar bij een internationaal aangestuurde agenda dringt zich wel de vraag op of dit uitsluitend een ‘donoragenda’ is. Met andere woorden: zitten de vrouwen in Afghanistan hier ook op te wachten? Wazhma Frogh maakt korte metten met het idee dat het hier een donoragenda betreft. De financiering is inderdaad vaak extern, maar de vrouwen willen zelf een grotere rol spelen in de maatschappij.
Frogh legt het me uit met het voorbeeld van de vrouwen die nu bij de Afghaanse politie werken. ‘Het westen heeft de Afghaanse politievrouw niet uitgevonden,’ zegt ze met klem. De eerste vrouw kwam al in 1967 bij de politie. En Malalai Kakar, de belangrijkste politieagente tot haar dood in 2008 door een aanslag van de Taliban, kwam al in 1982 in dienst. Donoren kunnen prioriteiten stellen maar als die niet aansluiten bij wat Afghaanse vrouwen willen, storten programma’s snel in, aldus Frogh.
Gebrek aan uitvoering
In die zin zit het probleem niet in de internationaal gesteunde agenda, maar meer in de uitvoering. De participatie van vrouwen in de veiligheidssector is namelijk zeer bescheiden. Op dit moment zijn er ongeveer 3.300 vrouwelijke politieagenten op een totaal van 157 duizend – slechts 2 procent. In het Afghaanse leger zijn er 1.400 vrouwen op een totaal van rond de 195 duizend, oftewel zo’n 0,7 procent. Die cijfers groeien niet hard en liggen ver onder de doelstellingen van de Afghaanse regering.
Het lukt me om in Kaboel een vergadering te regelen met een van de hoogstgeplaatste vrouwen op het ministerie van Binnenlandse Zaken. Brigadegeneraal Hekmat Shahi Rasooli, directeur van het departement voor mensenrechten, vrouwen- en kinderzaken, is tevens voorzitter van de Centrale Vrouwelijke Politieraad. In het nieuwe complex van het ministerie blijkt het lastig de gender unitte vinden. Ik word drie keer de verkeerde kant op gestuurd. De lichtgeel geschilderde gebouwen staan in talloze rijen naast elkaar. Politieagentes lopen er ook rond, maar niet meer dan in de hierboven geschetste verhoudingen.
Als ik uiteindelijk op de juiste plek aangekomen is het een vergadering als alle andere in Kaboel. Ik neem plaats in een comfortabele fauteuil die wat ongemakkelijk haaks op het bureau van de brigadegeneraal staat, waardoor je goed bij de groene thee en de schaaltjes amandelen, rozijnen en zeer zoete toffees kunt die op tafel staan, maar je pijn in de nek krijgt van het gesprek zelf. Na het bespreken van de talloze initiatieven die de vrouwen, vrede en veiligheidsagenda verder moeten helpen, zoals de werkgroep waarin donoren, de Afghaanse overheid en het maatschappelijk middenveld maandelijks bij elkaar komen, komt het gesprek al snel weer bij de uitdagingen. Volgens haar ligt de oplossing in het tegelijkertijd vergroten van de capaciteiten van vrouwen en het begrip bij mannen. Die uitdaging is groot, geeft ze toe, maar ze blijft uiterst positief. In het nieuwe personeelsplan moeten er tweeduizend vrouwelijke politieagentes bijkomen ten koste van evenzoveel mannen. Maar ze geeft toe dat er geen duidelijke deadline voor is.
Als je kijkt naar de rapporten die de afgelopen jaren zijn uitgebracht over de stand van zaken bij de Afghaanse politie, zoals het Women in Afghan National Police: What Now? rapport van APPRO uit maart 2015, zijn de genoemde uitdagingen eigenlijk steeds dezelfde. Allereerst is het niet altijd eenvoudig om goed opgeleide vrouwen te vinden, vooral voor de hogere functies. En ook al zijn er steeds meer hoogopgeleide vrouwen, dat wil niet meteen zeggen dat die ook mogen werken van hun familie.
Rekrutering is verder lastig omdat er in Afghanistan nog steeds zeer negatief geoordeeld wordt over vrouwelijke politieagenten en soldaten. Dat is nog zacht uitgedrukt omdat ze ook als prostituee worden gebrandmerkt of te maken krijgen met seksueel geweld en intimidatie. Vanwege discriminatie en geweld zijn politieagentes vaak bang om hun uniform te dragen. Verder zijn er nog te weinig aparte faciliteiten voor vrouwen, waar zij kunnen eten, douchen of zich kunnen omkleden. ‘Voor vrouwen bestemde kleedkamers worden door mannen gebruikt of ingericht als keukens waar agentes vervolgens voor de mannelijke collega’s eten staan te bereiden’, zegt Frogh. ‘Politieagentes worden vaak ingezet om thee te schenken voor hun commandanten’, vult Nehan aan. Politieagentes hebben verder geen toegang tot vrouwelijke leidinggevenden of effectieve klachtenprocedures waardoor zij problemen of ongewenste intimiteiten niet kunnen melden. Bovendien worden ze vaak niet op waarde geschat door collega’s of leidinggevenden omdat ze niet ’s nachts werken en vaak eerder naar huis moeten om voor hun gezin te zorgen.
Lees hier het vervolg.
Recente reacties