De drie lagen van de Islamitische Staat
De Afghaanse laag
Misschien is de Afghaanse jihad in de jaren tachtig de vroegste vorm van globalisering geweest. Afghanistan werd destijds bezet door de Sovjet-Unie, en de CIA hielp mee aan de opbouw van een islamitische verzetsbeweging. Dat gebeurde voornamelijk met Saudisch geld, waarbij het ging om planning en bewapening. De Saudische, Pakistaanse en Egyptische inlichtingendiensten bemoeiden zich met de facilitering en organisatie, met goedkeuring en op initiatief van hun regeringen: de eerste drijvende krachten achter het moderne jihadisme zijn staten, de VS voorop. Ook al verliep het contact met de jihad -groeperingen via inlichtingendiensten en militaire adviseurs, en niet via staatshoofden of ministeries.
De jihadbeweging was niet alleen Afghaans, maar kende ook veel rekruten uit Saudi-Arabië, Egypte, Algerije, de Palestijnse beweging en Syrië. Zo ontstonden in de jaren negentig de ‘Arabische Afghanen’, die naar eigen land terugkeerden nadat de Sovjets Afghanistan hadden verlaten.
De opbouw van een islamitisch in plaats van seculier verzet was niet voor niets. De Amerikanen wilden de Sovjet-Unie door een islamitische ‘groene gordel’ omsingelen. De islamitische band werd op instigatie van Saudi-Arabië ontwikkeld en vanaf de jaren zestig door Amerika tegen seculiere ideologieën als het pan-Arabisme en het communisme ingezet. De islamisering van het Afghaanse verzet gaf Saudi- Arabië en Pakistan de kans veel invloed uit te oefenen. Het wahabitische karakter van het rijke maar militair onbetekenende Saoedi-Arabië baarde de Amerikanen geen zorgen. Zij zagen er enkel een trouwe bondgenoot in waarmee ze ook de olieprijzen konden controleren.
Na de Iraanse revolutie en de opkomst van islamisten in veel Arabische landen, leek de politieke islam een nuttige tegenhanger van het communisme te zijn. Dat gold voor de imperiale achtertuin van de Sovjet-Unie zelf (Afghanistan, de islamitische Sovjet-republieken in Centraal-Azië), maar ook elders: zo moedigde Sadat de islamisten aan in hun confrontatie met Egyptisch links, dat kritiek had op Sadat.
Afghanistan was een proeftuin voor Saudisch wahabisme én Egyptisch islamisme, dat onder president Sadat sterk opkwam. Saudi-Arabië en het Egypte van Sadat (en ook Pakistan) waren enthousiast over het Amerikaanse plan de Sovjets te bestrijden en van bezet Afghanistan een basis te maken van islamitisch verzet tegen Moskou. Daarnaast kwamen veel strijders uit die twee landen.
Al-Qaida zou pas na de val van de Sovjet-Unie ontstaan. De Afghaanse jihad was echter wel de vormende factor van al-Qaida. De ‘overwinning’ van de jihadisten in Afghanistan gaf legitimiteit aan de militante islamitische groeperingen die er waren, en die geen duidelijke zaak meer hadden na de val van de Sovjets en nadat de Amerikanen zich afkeerden van het verwoeste land.
De nederlaag in Afghanistan droeg in hoge mate bij aan de ineenstorting van de Sovjet-Unie. De Amerikanen waren hierdoor ook hun communistische tegenstander kwijt en kozen islamitisch terrorisme als alternatieve vijand, hoewel islamisten, met uitzondering van die in Iran, weinig hadden gedaan dat tegen Westerse belangen indruiste. Maar de Amerikanen waren op zoek naar een nieuw Groot Verhaal. De afwijzing door Ben Laden van de grootschalige Amerikaanse troepenstationering op Saoedische bodem in 1990, vlak na de bezetting door Irak van Koeweit, speelde wellicht ook een rol.
De Westerse confrontatiepolitiek ten aanzien van het zogeheten islamitisch terrorisme kwam het soennitisch jihadisme in ieder geval goed uit. Dat had geen staatkundig centrum, zoals zijn sjiitische tegenhanger dat wel had in Iran. Nu bouwde het, bij wijze van alternatief, een wereldomspannend netwerk op: al-Qaida. De wereld bestond weer uit twee polen: Amerika enerzijds, het islamitisch terrorisme anderzijds. Met deze voorstelling van zaken was al-Qaida dik tevreden.
De Iraakse laag
Een tweede laag ontstond na de Amerikaanse bezetting van Irak. De Amerikanen die al-Qaida in de jaren negentig in de hand hadden gewerkt, rechtvaardigden de bezetting van Irak met de bewering dat Saddam met al-Qaida samenwerkte. Dit was een pure leugen, maar werd een selffulfilling prophecy. De Amerikaanse bezetting leidde tot de ontmanteling van de Iraakse staat en vergemakkelijkte de sjiitische controle over het ontwrichte land, wat weer voor soennietische jihadisten reden was toe te stromen om te vechten tegen de Amerikaanse en hun sjiitische handlangers. Daarnaast betekende de Amerikaanse oorlog tegen de taliban in Afghanistan, een land dat ze na het vertrek van de Sovjets aan hun lot hadden overgelaten, pure reclame voor al-Qaida onder veel moslimjongeren.
Het Syrische regime vreesde dat het de volgende op het lijstje van de Amerikanen zou zijn. Daarom moedigde het aan dat veel jihadisten naar Irak trokken. De eerste Syrische golf strijders was trouwens niet van al-Qaida-snit, maar vertegenwoordigde een mengsel van anti-Amerikaanse nationalistische, pan-Arabische en islamitische tendensen. Ik herinner me dat in de tijd van de Amerikaanse oorlogsvoorbereidingen, Syrische intellectuelen en kunstenaars Bagdad bezochten om hun solidariteit tegen de aanstaande agressie te betuigen. De eerste golf strijders stond niet ver af van deze sympathisanten. De verbeterde relaties tussen het regime van Assad en dat van Saddam maakte dat destijds mogelijk. De strijders die niet binnen een paar weken levend terugkeerden, liepen alleen maar over naar al-Qaida vanwege de Amerikaanse agressie, het onverzoenlijke optreden van de nieuwe sjiitische leiders en de toestroom van Afghanistan-veteranen.
Al-Qaida zelf zou meer dan één verandering doormaken in de Iraakse proeftuin. Eerst ontstond de groep ’al-Tawhid wal-Jihad’ onder leiding van Aboe Moesab al-Zarqawi, een beweging die later onder gezag van Ben Laden kwam te staan. Zarqawi richtte ’De Islamitische staat Irak’ op, die het zwaar te verduren kreeg onder de Amerikanen. Zarqawi zelf werd in 2006 geliquideerd. Zijn beweging werd ook geboycot door de Sahawat, voornamelijk soennitische stammen die Amerikaanse steun kregen om de strijd met al-Qaida aan te binden. Ze hadden een grote afkeer van Zarqawi vanwege diens schaamteloze sektarisme en verkettering van de sjiiten. In tegenstelling tot al-Qaida concentreerde hij zich op het bestrijden van ’de nabije vijand’. De Sahawat wisten ‘De Islamitische staat Irak’ bijna te elimineren, maar werden uiteindelijk zelf gemarginaliseerd door het regime van de sjiitische premier Maliki.
Een deel van de uit hun functie gezette soennitische officieren van de inlichtingendiensten en het leger van Saddam werd actief in de ’Islamitische staat Irak’, of werkte ermee samen. Zo ontwikkelden zich de bereidheid, de praktijken en de connecties die de tweede laag van ISIS vormden.
De belangrijkste ontwikkeling, waarbij Irak als proeftuin dienst deed, is de omvorming van al-Qaida van netwerk in een gewelddadige ‘politiestaat’. Het gewicht van de staat en de inlichtingendiensten in de structuur van deze nieuwe entiteit kregen de overhand over de salafistisch- jihadistische ideologie.
In Irak ontwikkelde zich ook vijandigheid jegens het sjiisme dat in Afghanistan nog nauwelijks een rol had gespeeld. Nog belangrijker is dat de leiders van IS, die na zijn groei in Syrië ISIS werd, voornamelijk Irakezen waren.
De Syrische laag
Daesh (ISIS) kwam in 2013 op. Daarvoor trokken de jihadi’s van al-Qaida al naar het Syrische binnenland. Dat begon enkele maanden na het uitbreken van de Syrische revolutie. Het Nusra-front werd in de eerste maand van 2012 opgericht. Dit keer was de verspreiding van ISIS niet het gevolg van een buitenlandse bezetting (door de Sovjet-Russen in Afghanistan en door de Amerikanen in Irak), maar door binnenlandse repressie, ofwel het oorlogszuchtige optreden van het Assad-regime tegen zijn opposanten. ISIS profiteerde ook van het feit dat Bashar al-Asad (misschien wel alle) salafistische gevangenen vrij liet. Misschien beoogde het regime een salafistische beweging te creëren om zich van een divers draagvlak te verzekeren, meer nog dan dat het zichzelf wilde afficheren als partner in ‘de oorlog tegen het terrorisme’ (waarvoor dan wel terroristen nodig waren, vandaar hun vrijlating).
In Syrië kwam het project van de islamitische staat op veroverd land eerder van de grond dan in Irak – ook al werd in Irak, na de verovering van Mosoel, het kalifaat uitgeroepen. In Syrië openbaarde zich ook de inlichtingenkant van de jihadistische entiteit, die nog vijandiger tegenover de lokale bevolking en de Syrische revolutie stond dan tegenover het regime. In Afghanistan werden de moedjahedien geconfronteerd met de Sovjet-bezetting. Later werden ze jihadi’s en voerden ze oorlog tegen de Amerikanen. In Irak werden ze geconfronteerd met de Amerikanen en de met Washington – en later met Iran – verbonden sjiitische regering. In Syrië was er een confrontatie met de revolutie en met groeperingen die het regime bestreden. Het fascistische karakter werd versterkt door de opname van jihadistische ‘immigranten’ van niet-Syrische afkomst, die uiteindelijk veruit in de meerderheid waren en geen band hadden met de Syrische maatschappij, waardoor de lokale bevolking middelen ontbeerde druk uit te oefenen op ISIS. Ze waren immers buitenlandse bezetters in de breedste zin van het woord. Ondertussen ondernam het regime van Bashar al-Assad nauwelijks iets tegen ISIS. In de herfst van 2014 begon de oorlog van de Amerikaanse alliantie tegen ISIS, maar het toneel van deze militaire operaties is voornamelijk Irak, niet Syrië.
De diepste en oudste laag in de structuur van ISIS is jihadistisch en salafistisch. Daaroverheen komt er een Iraakse soennitische totalitaire laag. Een nieuw, Syrisch element in de structuur van ISIS lijkt er niet te zijn. Er is geen bijzondere Syrische ideologische toevoeging, noch een nieuw politiek of veiligheidsaspect. De belangrijkste posities die Syriërs binnen ISIS bezetten, zijn die van lokale veiligheidsmensen en rechters. Dit betekent niet dat ISIS zich niet binnen de Syrische context heeft ontwikkeld. ISIS is in Syrië als ‘staat’ tot stand gekomen, én als een bezetter en kolonisator, die immigranten aantrekt en hen onderbrengt in huizen waarvan de oorspronkelijke eigenaars zijn gevlucht of weggejaagd. Dit is voornamelijk in Raqqa gebeurd. De jihadisten krijgen niet alleen salarissen, maar ook woningen en echtgenotes. Dit lijkt niet op het Iraakse jihadisme na de Amerikaanse bezetting.
Als ISIS een mengsel is van een nihilistische terroristische organisatie, een fascistische staat en een substituut-kolonisator, dan kunnen we zeggen dat zijn koloniserende element in de Syrische proeftuin tot ontwikkeling is gekomen, zijn fascistische karakter teruggaat tot de Islamitische Staat in Irak en de terreur-organisatie uit het Afghaanse experiment voortkomt.
Bovendien is er een sterk Syrisch economisch element in de structuur van ISIS, vanwege de Syrische olie van Deir Ezzor die het kalifaat meer dan twee miljoen dollar per dag oplevert, alsmede de controle over bezittingen van de inwoners en landbouwgronden in Raqqa en Deir Ezzor. Dit gebied (Jazira) werd in de Assad-tijd als een binnenlandse kolonie beschouwd. En dat is vandaag eigenlijk niet anders.
Ten slotte is het salafistisch jihadisme in Syrië van een wereldomvattend netwerk in een trans-organisatorisch model veranderd. Het omvat groeperingen die niets met al-Qaida te maken hebben, of er zelfs vijandig tegenover staan, en in het bijzonder ook vijandig tegenover ISIS. In de Syrische proeftuin vindt de verbreiding van het salafistisch jihadisme plaats, op een schaal en een manier waarvan wij de gevolgen nog niet kunnen overzien.
Maar of deze salafitisch-jihadistische groeperingen nu wel of niet in politiek opzicht vijandig tegenover ISIS staan, ideologisch hebben ze er wel wat mee gemeen. Dat verklaart de aarzeling van deze groeperingen om ISIS te bestrijden. In 2014 was het bijvoorbeeld mogelijk ISIS uit Raqqa te verjagen, maar gingen de strijders van de groep Ahrar al-sham de directe confrontatie uit de weg om het bloed van moslims te sparen. ISIS daarentegen aarzelde niet het bloed van 120 zich terugtrekkende strijders van Ahrar al-sham te vergieten.
ISIS heeft zijn overwicht niet puur te danken aan militaire superioriteit. Factoren als de kracht van het geloof, een duidelijk doel, het vermogen te definiëren wat islam is, zijn doorslaggevender factoren. In dat opzicht overklast ISIS zijn tegenstanders, die geen alternatief model ontwikkelen.
Misschien heeft Syrië de pech dat de Amerikanen uit hun ervaringen in Afghanistan en Irak twee lessen hebben getrokken. Irak heeft hen geleerd dat ze ‘de staat’ moeten handhaven, omdat je anders chaos krijgt. Vandaar dat voorkoming van de val van het regime van Assad de enige constante is in de Amerikaanse politiek in Syrië.
De Afghaanse les is: directe aanvallen op haarden van jihadisme vermijden, om de zaden daarvan niet overal op aarde uit te strooien. Dat was althans wat Obama zei. Onder zijn bewind was het plan blijkbaar om de moorddadige entiteit ISIS te belegeren maar niet te vernietigen. Daarnaast bestaan er nog wat verlengstukken van ISIS buiten Irak en Syrië, zoals in Libië, Egypte en elders, maar daarover heb ik onvoldoende informatie.
Ondertussen blijft de oudste – ideologische – laag niet overeind zonder herinvestering en hergebruik. Historische continuïteit bestaat niet op zichzelf. Het is niet zo dat het oude greep heeft op het nieuwe, zoals vaak wordt gedacht. Het omgekeerde is waar: het nieuwe domineert het oude en geeft het opnieuw een vorm en uitleg. Het oude blijft niet in leven als er niets nieuws bijkomt. Mocht het oude herleven nadat het vergeten was, dan komt dat omdat het nieuw leven is ingeblazen.
ISIS vertegenwoordigt de nieuwste vorm van salafistisch jihadisme. De Syrische ‘koloniale’ laag van deze beweging overheerst de Iraakse ‘totalitaire’ laag. Als er sprake is van een ontwikkeling, dan zal die waarschijnlijk in dezelfde koloniale richting zijn. Gebeurt dat niet, dan gaat ISIS ten onder.
Anderzijds zal een netwerk dat zich niet tot een staat ontwikkelt, uiteen vallen. Al-Qaida zal moeten ver-isissen, of het moet de strijd min of meer opgeven.
Samenvattend: De diepere laag van ISIS bevat een intellectuele structuur die uit Egypte afkomstig is; met een zeer conservatieve inslag en veel geld uit Saoedi-Arabië. Van de Iraakse laag heeft ISIS de staatsveiligheidsdienst geërfd, die bijzonder repressief en sektarisch was. In de Syrische laag heeft ISIS een koloniale dimensie ontwikkeld, waardoor het verschil tussen de jihadi-immigrant en de huurling steeds kleiner werd.
ISIS is niet emancipatorisch, bevestigt geen identiteit en helpt niemand om iets terug te krijgen. ISIS-strijders zijn geen sociaal zwakkeren die politiek, land of rijkdommen terugveroveren. Het is een storm van verval die onze samenlevingen treft. Oorzaak ervan is langdurige politieke en religieuze manipulatie door internationale en lokale machten. ISIS, geboren uit het dichtslaan van deuren naar onze toekomst, heeft geen toekomst. Maar het kan alleen doodbloeden als deze deuren weer open gaan.
Dit essay is van Yasin al-Haj Saleh (1961). Hij werd in 1980 als jonge student vanwege zijn lidmaatmaatschap van een oppositionele partij door het Syrische regime opgepakt en 16 jaar lang gevangen gehouden. Hij vluchtte voor de huidige oorlog naar Turkije. Zijn vrouw, Samira Alkhalil, is in 2013 door een extremistische islamitische groepering ontvoerd en is sindsdien spoorloos. In Istanboel heeft hij al-Jumhuriyya opgericht, een centrum voor de studie van de Syrische revolutie. In 2012 werd Saleh bekroond met een Prins Claus Prijs voor zijn bijdrage aan het begrip over de Arabische wereld.
Dit essay is vertaald door Rehab Chaker en Lambert Sijbers.
Recente reacties