Geen nieuws is voor Afghanistan geen goed nieuws

Westerse beleidsmakers en politici, ze zouden het land het liefst van hun harde schijf willen wissen. Over Afghanistan praten, zo schrijft het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic, “is als praten over sterfelijkheid: er is een diepe behoefte het over iets anders te hebben.”

Wrang, maar niet toevallig, is dat Afghanen in toenemende mate naar dat deel van de wereld trekken waar hun vaderland wordt doodgezwegen. In de hoop dat Angela Merkel’s grootmoedigheid niet alleen op Syriërs, maar ook op hen, onderdanen van een land dat al meer dan 35 jaar in oorlog is, van toepassing is. Een ijdele hoop: Afghanen kunnen zeker niet rekenen op het welkom dat een aantal Europese landen Syriërs bereidt. Want Afghanistan is op zijn minst ‘’gedeeltelijk” veilig, en de onzalige onderneming die ‘’war on terror’’ is gaan heten, is er min of meer voor beëindigd verklaard. Niet omdat dit echt zo is, maar omdat het is afgesproken dat het zo is.

In Afghanistan vochten de VS en de NAVO een ‘’goede” oorlog, een oorlog die kort na de aanslagen op 11 september 2001 onomstreden was. Dat wil zeggen: onomstreden vergeleken met het Amerikaanse avontuur in Irak. Een en ander ging ook vergezeld van gouden beloften aan de Afghanen. Nu is de gedachte dat ook die goede oorlog op een fiasco is uitgedraaid, en dat de beloften op essentiële punten niet zijn waargemaakt, te pijnlijk om onder ogen te zien. De confrontatie met een bitter, onherstelbaar, zelfs onvergeeflijk falen wordt het liefst uit de weg gegaan, en dan rest de doofpot, de collectieve amnesie, een mechanisme dat wel vaker in werking treedt wanneer schandvlekken in de geschiedenis moeten worden toegedekt.

Hier dan toch maar een aantal vervelende cijfers: in Europa kwamen vorig jaar ruim 200.000 Afghanen aan. Van hen hebben er zo’n 130.000 officieel asiel aangevraagd, twee keer zo veel als het jaar ervoor. Vanwaar die toestroom? Er zijn meerdere redenen, maar een van de meest dwingende is de gestaag verslechterende veiligheidssituatie in Afghanistan. Volgens de VN raakten er sinds 2001 nog nooit zo veel burgers gewond door oorlogsgeweld als in 2015: 7457, tegen 6833 in 2014. Het aantal doden nam in 2015 weliswaar iets af (3545 tegen 3701 in 2014), maar het totale aantal slachtoffers (dus doden én gewonden) steeg van 10534 naar 11002. Dat is misschien niet zo’n indrukwekkend verschil, maar men moet er bij bedenken dat het aantal slachtoffers in Afghanistan sinds 2009 alleen maar is toegenomen: van 5968 (2412 doden en 3556 gewonden) naar de eerder genoemde 11002.

En hoe zat het ondertussen met de buitenlandse betrokkenheid? Die vertoonde in dezelfde periode, althans in militaire termen, een afname van meer dan 90 procent: het aantal buitenlandse troepen daalde van 140.000 in 2010 naar zo’n 13.000 nu.

Is er een treffender illustratie leverbaar voor het gebrek aan interesse dat de internationale gemeenschap uiteindelijk voor Afghanistan blijkt te hebben? En erger: zou ruime toelating van vluchtelingen de drastische troepenvermindering niet onverklaarbaar maken? Is het dan denkbaar dat ervoor wordt gekozen die vluchtelingen buiten de deur te houden om deze discrepantie te verdonkeremanen? Daar lijkt het op, want Afghanen worden de laatste maanden weliswaar minder gemakkelijk uitgezet, maar het Fort Europa komen ze zeker niet gemakkelijker binnen. Zo zijn duizenden Afghanen deze week vast komen te zitten bij de grens tussen Griekenland en Macedonië. Dat laatste land zegt geen Afghanen meer te kunnen toelaten omdat het noordelijke buurland Servië de grens voor ze zou hebben gesloten, waardoor Macedonië met ze blijft opgescheept. Servië op zijn beurt wijst weer naar Slovenië en Oostenrijk, die de eerste beslissing zouden hebben genomen om hùn grenzen voor Afghanen te sluiten.

Het is maar een voorbeeld van de wantoestanden die zich rond vluchtelingen afspelen in de aars van Europa, en waarvan Afghanen vaker wel dan niet slachtoffer zijn.

Blijft over de vraag hoe het zo ver kon komen met Afghanistan. Een reconstructie lijkt op zijn plaats.

Voor de aanslagen op 11 september 2001, waarbij bijna drieduizend mensen omkwamen, werden Osama bin Laden en zijn medestanders verantwoordelijk gesteld. Het ‘Islamitisch Wereldfront ter bestrijding van joden en kruisvaarders’, waarvan Bin Laden het meest illustere lid was, had immers alle Amerikanen – ook burgers – niet lang daarvoor officieel de oorlog verklaard. Bin Laden en door hem gesponsorde, uit alle hoeken van de islamitische wereld afkomstige strijders hadden een vrijhaven gevonden in Afghanistan, dat toen grotendeels in handen was van de Taliban, een sekte-achtige beweging die onder leiding stond van de geheimzinnige, eenogige geestelijke Moellah Omar. Bin Laden en zijn strijders heetten na die aanslagen op 11 september 2001 plotseling “Al-Qaida”, een term waarvan nog maar weinigen hadden gehoord, maar die “de basis” bleek te betekenen.

De Taliban waren mogelijk de meest bizarre, extremistische beweging van na de Tweede Wereldoorlog . Dat had de Amerikanen niet belet te proberen een overeenkomst met ze te sluiten over een oliepijplijn – wat niet lukte vanwege de gapende cultuurkloof tussen de partijen en het daaruit voortvloeiende wantrouwen. Nu werd de Taliban in dwingende termen verzocht Bin Laden uit te leveren. Dat weigerden ze: Afghanen laten zich nu eenmaal niets door buitenstaanders voorschrijven, daar zijn ze bekend en berucht om. Daarop ontketenden de Amerikanen, met al dan niet afgedwongen steun van zowat alle regeringen ter wereld, een oorlog tegen de Taliban. Een oorlog die ogenschijnlijk gemakkelijk werd gewonnen, al wist Bin Laden te ontkomen.

Op een conferentie in Bonn kregen de Afghanen vervolgens alle steun toegezegd voor de wederopbouw van hun economie en hun instituties. Die steun hadden ze hard nodig, want van hun land was weinig over na meer dan twee decennia oorlog, die begon bij de inval van de Sovjet-Unie in Afghanistan in 1979, maar waarvoor ook andere landen, en zeker ook de Afghanen zelf, verantwoordelijkheid droegen.

De Taliban waren mogelijk de meest bizarre, extremistische beweging van na de Tweede Wereldoorlog

De Sovjet-interventie was ingegeven door de angst, de overtuiging zelfs, dat de Amerikanen op het punt stonden hetzelfde te doen: dat zij Afghanistan zouden bezetten om er het communistische bewind van die dagen af te zetten. Dat waren de Amerikanen helemaal niet van plan, enige paranoia was het Kremlin natuurlijk ook niet vreemd, maar anderzijds had Washington die indruk wel willen wekken bij de Sovjets, zo onthulde Zbigniew Brzezinski, destijds nationale veiligheidsadviseur van president Carter, enkele jaren geleden. En waarom? Nou, gewoon, om de sovjets ‘hun eigen Vietnam te bezorgen’, niets meer en niets minder.

Toen de lompe Russische Beer in de val trapte en Afghanistan binnenstommelde, gingen de Amerikanen islamitische strijders steunen die een jihad wilden voeren tegen de bezetters. Het maakte Washington daarbij niet veel uit of die strijders Afghanen waren of heel ergens anders vandaan kwamen, als ze er maar zin in hadden. Saoedi-Arabië en Pakistan zorgden voor de werving.

Pakistan – buurland van Afghanistan – bood daarnaast logistieke ondersteuning en hield de ideologische motivatie op peil: de toenmalige Pakistaanse president Zia Ul-Haq, een overtuigd moslimfundamentalist, stimuleerde de vestiging van een netwerk van extremistische Koranscholen in het westen van het land, dus tegen de grens met Afghanistan aan. Deze Koranscholen zouden later ook de nodige Taliban-rekruten leveren.

Ondertussen had een jonge Saoedische zakenman van Jemenitische afkomst, ene Osama bin Laden, zich bij de jihadi’s aangesloten. Of hij ooit contact heeft gehad met de CIA is lang niet zeker, maar beslist niet uit te sluiten, ook al doen de meeste Amerikaanse ‘’experts’’ deze mogelijkheid veiligheidshalve af als onzin.

Mede dankzij het dappere verzet van de zogeheten moedjahedien en de Stinger-luchtdoelraketten die de Amerikanen hun in gulle hoeveelheden leverden, pakte het Rode Leger eind jaren tachtig zijn biezen, waarop ook de Amerikanen hun handen van het land aftrokken. Ofschoon er wel beloften waren gedaan aangaande de wederopbouw van het land, was Afghanistan duidelijk niet meer interessant. In één moeite door verdampte de vriendschap van de VS met Pakistan, dat zo veel nuttige hand- en spandiensten had geleverd, en ging Washington zich meer richten op het gehate buurland India. Een handelwijze die bij miljoenen moslims in de regio – gefrustreerd, arm, laagopgeleid – een diep ressentiment tegen Uncle Sam zou kweken, dat tot op de dag van vandaag voortduurt.

Afghanistan verzonk in een bloedige chaos. De dappere moedjahedien – ooit door president Ronald Reagan als ‘’moderne founding fathers’’ aangeprezen – ondergingen een zeer onaangename metamorfose: ze werden ‘’krijgsheren’’, een eufemisme voor gewelddadige potentaten die vochten om invloed en geld voor hun clan, hun stam of hun bondgenoten, wie dat ook waren. Dat het land daardoor te gronde ging was voor hen van geen belang, de entiteit ‘’Afghanistan’’ was meer dan ooit een fictie, een spookstaat. Wat niet wegnam dat hun wangedrag, beginselloosheid en onbeschrijfelijke wreedheden een zware wissel trokken op de bevolking – vandaar dat ene moellah Omar, een eenvoudige plattelandsgeestelijke uit de provincie Kandahar, te lange leste een groepje leerlingen (‘taliban’) van zijn Koranschool om zich heen verzamelde om tegen de krijgsheren op te treden. Het eerste wapenfeit van de groepering was het ophangen van een commandant aan de loop van zijn tank omdat hij een dertienjarig meisje had verkracht.

De groepering verwierf al snel een behoorlijke populariteit, zozeer zelfs dat de Pakistaanse geheime dienst – de beruchte Inter Services Intelligence (ISI) – er zijn oog op liet vallen. ISI-functionarissen hadden al een tijd tabak van de door henzelf gesponsorde krijgsheer, de booswicht Gulbuddin Hekmatyar, die een derde van Kabul tot puin had laten bombarderen, wat zelfs de ISI te ver ging. De Taliban moesten maar met hem afrekenen en konden in één moeite door wellicht ook zorgen voor een betere bewaking van de smokkelroutes die de ISI nodig had om geld, goederen en wapens bij zijn diverse relaties af te leveren.

De dappere moedjahedien – ooit door president Ronald Reagan als ‘’moderne founding fathers’’ aangeprezen – ondergingen een zeer onaangename metamorfose: ze werden ‘’krijgsheren’’

Zo veroverden de Taliban in korte tijd driekwart van het land. Aanvankelijk konden ze op wereldwijde sympathie rekenen. ‘Taliban’, dat scheen immers zoiets als ‘studenten’ te betekenen, en klonk dus leuk. Bovendien brachten ze rust en orde en hun versie van recht in een geteisterd land. Dat dit recht een nogal bruuske indruk maakte met zijn lijf- en mutilatiestraffen: tja, wie was men om te oordelen? ’s Lands wijs, ’s lands eer, en ieder zijn geloof, dat ook. Pas toen bleek dat de Taliban die ontegenzeggelijk wrede straffen wel erg gretig toepasten, begonnen sommige waarnemers met hun wenkbrauwen te fronsen.

Kantelpunt was de wijze waarop de Taliban na de verovering van Kabul in 1996 afrekenden met de voormalige Afghaanse president Najibullah. Volgens berichten hadden ze hem eerst gecastreerd, vervolgens door de straten van Kabul gesleept en tenslotte opgehangen. Van dat laatste waren foto’s beschikbaar: die doen sterk denken aan foto’s van ISIS-slachtoffers. Toen vervolgens ook duidelijk werd dat vrouwen in het Taliban-bestel tot de rechteloosheid van concentratiekampgevangenen werden gedegradeerd, de deal over de pijpleiding ook nog eens niet doorging, en er gastvrijheid werd geboden aan de louche Osama bin Laden, was de maat vol en kreeg het geruïneerde en sowieso straatarme Afghanistan een sanctieregime van de Verenigde Staten opgelegd.

Hoewel de Taliban zonder meer zorgden voor een verbetering van de veiligheid en tot opperste verbazing van VN-functionarissen zelfs de papaverteelt aan banden wisten te leggen, was de Afghaanse misère onbeschrijfelijk: in Afghanistan zelf, waar de Taliban al met al niet tot effectief bestuur in staat bleken en daarin misschien niet eens geïnteresseerd waren, én onder de miljoenen vluchtelingen in buurlanden. Eigenlijk was ook de veiligheid die de Taliban boden van zeer betrekkelijke waarde: zo hadden ze geweldig de pik op de Hazara’s, een grotendeels sjiitische etnische groep, die ze bruut vervolgden omdat die in de ogen van de soennitische Taliban ongelovigen waren. Verder gingen vrouwen een stuk sneller dood dan mannen als ze ernstig ziek werden, omdat alleen vrouwelijke specialisten hen mochten behandelen, en die waren er bijna niet.

Het emiraat Afghanistan, zoals zijn heersers het noemden, was een voorstudie van de Islamitische Staat, nauwelijks minder gruwelijk en gesloten, een treurige puist op het aangezicht van de aarde. Of zoals de Pakistaanse journalist Ahmed Rashid, de grootste Taliban-kenner ter wereld, het omschreef: “Een zwart gat in midden-Azië dat golven van onveiligheid en extremisme uitzendt.” Maar wat de Amerikaanse president Clinton destijds vooral dwars zat, alle mooie verontwaardiging over de behandeling van vrouwen daargelaten, was die Bin Laden. En dat was te begrijpen, want die had al de nodige – overigens nooit officieel opgeëiste – aanslagen op Amerikaanse doelen op zijn naam staan.

Verbitterd door de onderlinge twisten van de krijgsheren had Bin Laden Afghanistan eind jaren tachtig de rug toegekeerd. Terug in Saoedi-Arabië bood hij koning Fahd aan om de monarchie met zijn moedjahedien te beschermen tegen Saddam Hussein, die het buurland Koeweit net was binnengevallen. Koning Fahd antwoordde dat dit vriendelijk was aangeboden, maar dat hij zich reeds van Amerikaanse militaire bescherming had weten verzekeren. Waarop Bin Laden in razernij ontstak: troepen van ongelovigen op heilige islamitische grond, dat bestond toch niet? Dat bestond wel, waarop de zakenman weer uit zijn geboorteland vertrok om er nooit meer een voet te zetten.

Na een verblijf van een aantal jaren in Soedan, spoelde Bin Laden halverwege de jaren negentig weer aan in Afghanistan. Daar had Taliban-leider moellah Omar net een uitzending over hem gezien op CNN en op grond daarvan bewondering voor hem opgevat. De twee ontmoetten elkaar, Bin Laden bouwde een huis voor de geestelijke in Kandahar, en toen kon het niet meer stuk tussen the evil one and his one-eyed landlord, zoals New York Times-columniste Maureen Dowd het uitdrukte.

Vanaf dat moment kwam het Taliban-bewind, dat aanvankelijk buitengewoon in zichzelf gekeerd en niet noodzakelijkerwijs fel anti-Westers was, steeds meer onder invloed te staan van de onversneden fanaticus Bin Laden en zijn netwerk, kortom: al-Qaida. Een omstandigheid die uiteindelijk zou leiden tot 9/11 en de daaropvolgende val van de Taliban.

Bin Laden bouwde een huis voor moellah Omar in Kandahar, en vanaf dat moment kon het niet meer stuk tussen the evil one and his one-eyed landlord

Sinds 2001 heeft Afghanistan onder curatele van met name de VS en de NAVO gestaan. Is er in die periode niets bereikt? Dat is een veel te negatieve conclusie. Sterker, je zou kunnen zeggen dat het in geen 25 jaar zo ‘’goed’’ is gegaan met Afghanistan. Van de chaos als in de jaren dat krijgsheren het land teisterden en Kabul dagelijks werd gebombardeerd, is geen sprake. En ook is er geen enkele reden voor heimwee naar het schrikbewind van de Taliban. De kindersterfte is de afgelopen 15 jaar met de helft afgenomen. Het bruto binnenlands product is vervijfvoudigd. De helft van de meisjes gaat naar school, een op de vijf studenten is vrouw – nog geen indrukwekkende percentages, maar een stuk beter dan ze waren. Steeds meer vrouwen durven hun stem te verheffen, zoals laatst de 23-jarige Sahar Alian, die tijdens een uitzending van Afghan Star, de Afghaanse versie van Idols, haar boerka afwierp, een gezicht vol (met schminkt aangebrachte) verwondingen toonde en een lied aanhief over de nog altijd mensonterende behandeling van vrouwen in Afghanistan. Een staande ovatie van publiek en jury was haar deel en er vloeiden tranen. Geen krokodillentranen, maar een oprechte uiting van collectief verdriet.

En dan te bedenken dat er ten tijde van de Taliban helemaal geen televisie was, en maar één radiostation, dat – goed geraden – Voice of Sharia heette. Tegenwoordig zijn er 70 TV-stations, 175 radio-stations en ontelbare online platforms. Afghanistan is, kortom, ingrijpend veranderd. En niet in zijn nadeel.

Er is alleen één probleempje: al deze verbeteringen berusten op drijfzand. Er is nog altijd geen Afghaanse staat die respect afdwingt bij zijn burgers. De corruptie is alomtegenwoordig en hetzelfde geldt, op een paar provincies na, voor de Taliban. Die zijn ook overal. De Amerikanen meenden een gemakkelijke overwinning op hen te hebben behaald. Toen ze Kabul in triomf binnentrokken, waren de Taliban verdwenen. Maar als er één kunstje is dat de Taliban de afgelopen jaren hebben bewezen meesterlijk te beheersen, dan is het de verdwijntruc: indien geplaatst tegenover een conventionele militaire overmacht, lossen ze op in hun omgeving, duiken ze onder in de bevolking, om op een gunstiger tijdstip plotseling weer te verschijnen. En dan blijkt dus dat ze nooit echt zijn weggeweest.

Zodoende is er een parallel Afghanistan ontstaan, een schaduw-Afghanistan, een Taliban-Afghanistan, dat in sommige opzichten reëler lijkt te zijn dan het officiële Afghanistan, het Afghanistan van de schone schijn, van tv-programma’s als Afghan Star, het Afghanistan van de bemoedigende cijfers dat het Westen wil laten zien. De kans dat het land in handen valt van gewelddadige extremisten die in een wereld van religieuze mythologie leven en weinig oog zullen hebben voor burgerschap, voor onderwijs en ontwikkeling, laat staan voor gelijke behandeling van de seksen, is nog steeds reëel.

‘’De Amerikanen hebben horloges, maar wij hebben de tijd,” is een populair gezegde onder de Taliban. Daarin klinkt een minachting door voor de VS die niet geheel onbegrijpelijk of onterecht is: de Amerikanen bleken veel minder zin te hebben in de Goede Oorlog, de oorlog die miljoenen mensen na jaren van geweld en repressie een nieuw perspectief had moeten bieden, dan voor de Verkeerde Oorlog, de Oorlog Onder Valse Voorwendselen, de Oorlog om Olie, de Oorlog onder een Kwaad Gesternte, kortom: de oorlog om Irak. De militaire veldtocht in Afghanistan moest op een koopje. Die veldtocht was slechts een opstapje voor het echte werk, het door een zeldzame hoogmoed, gebrek aan gezond verstand en overmaat aan hebzucht ingegeven Iraakse avontuur. De Amerikanen haalden zich hiermee zulke verschrikkingen op de hals dat voor Afghanistan niet heel veel meer overbleef dan een beetje aanmodderen. Te weinig geld, te weinig expertise, te weinig inzet. En zo is het eigenlijk nog steeds.

‘’De Amerikanen hebben horloges, maar wij hebben de tijd,” is een populair gezegde onder de Taliban

Als de VS en hun bondgenoten een misdaad hebben begaan, is het de misdaad van de onverschilligheid. Zoals een Nederlandse Afghanistan-kenner mij ooit in vertrouwen zei: ‘’Afghanistan ligt erg ver weg en er zijn zoveel zielige mensen op de wereld.”

Ja, er zijn veel zielige mensen op de wereld. Velen van hen komen inmiddels ‘’onze’’ kant op en heten ‘’vluchteling”. En laat nu het Afghaanse vluchtelingenprobleem het grootste van na de Tweede Wereldoorlog zijn, op het Palestijnse vluchtelingenprobleem na. Waarbij dient te worden aangetekend dat het Palestijnse vluchtelingenprobleem is gestold, een kwestie van bevolkingsaanwas in vluchtelingengetto’s, terwijl vanuit Afghanistan steeds weer nieuwe vluchtelingenstromen op gang komen, generatie op generatie.

President Obama, die een rehabilitatie van de Goede Oorlog nog in zijn verkiezingscampagne had gepropageerd, had eigenlijk alle Amerikaanse troepen begin dit jaar willen terugtrekken. Dat doet hij toch maar niet. Enkele duizenden manschappen blijven tot aan het eind van zijn ambtstermijn, begin volgend jaar, in het land. De kwestie wordt, kortom, doorgeschoven naar het volgende staatshoofd.

President Trump, Clinton, of Sanders: heel veel wijsheid toegewenst. Alsmede al het erbarmen dat u binnen de grenzen van uw ambt is vergund.

Lees ook hier, en hier, en hier over Afghanistan.

Continu aan de leugendetector: de Tunesische islamisten van Ennahda

Het is de vraag of de partij hiervoor de benodigde bewegingsvrijheid wordt gegund.

De viering van vijf jaar ‘revolutie’ in Tunesië op 14 januari ging gepaard met een scheuring binnen Nidaa Tounes, de grootste regeringspartij. Ennahda is nu opnieuw de grootste partij in het Tunesische parlement. President Essebsi heeft geprobeerd de crisis te bezweren door enkele ministers te vervangen. Naar het zich laat aanzien met beperkt succes.

Politieke polarisatie is al eerder de achilleshiel gebleken van de Tunesische politiek en maakt het land permanent kwetsbaar. Het onvermogen van partijen om adequaat op spanningen te reageren bewoog belangrijke maatschappelijke organisaties in 2013 tot de nationale dialoog, het initiatief dat in 2015 werd bekroond met de Nobelprijs.

Ennahda is nu met 69 zetels de grootste partij in het Parlement en Nidaa Tounes lijkt in haar eigen zwaard te zijn gevallen. De rechts-liberale partij verenigt een diversiteit aan politieke stromingen en bloedgroepen. Ze ontleent haar politieke bestaan en bestaansreden vooral aan haar oppositie tegen de islamitische partij, die na de eerste democratische verkiezingen in 2011 een ruime meerderheid van 89 zetels behaalde., maar in 2013 macht afstond aan een ‘zakenkabinet’ om een uitweg te creëren uit de impasse die na twee politieke moorden was ontstaan.

Het beginsel van‘ laïcité’ (scheiding tussen religie en staat) is, na een geschiedenis van Franse koloniale overheersing en onderdrukking door opeenvolgende seculiere dictaturen van eigen bodem, onbetwist dé splijtzwam in Tunesië, waar een groot deel van de bevolking islamitisch is. De politieke instabiliteit in Tunesië vloeit voort uit de broosheid van op angst en vijandbeelden gebaseerde gelegenheidscoalities. Het is het type angst voor een politieke islam dat ook de machtsbasis vormt van koning Mohammed VI van Marokko, president Bouteflika van Algerije en generaal Al- Sissi van Egypte.

Het beginsel van‘ laïcité’ (scheiding tussen religie en staat) is, na een geschiedenis van Franse koloniale overheersing en onderdrukking door opeenvolgende seculiere dictaturen van eigen bodem, onbetwist dé splijtzwam in Tunesië, waar een groot deel van de bevolking islamitisch is.

Op het eerste gezicht gaat het conflict binnen Nidaa Tounis om een strijd van een liberalere vleugel tegen de machtsconcentratie van de conservatievere oprichter van de partij, president Beji Caïd Essebsi (BCE), en zijn zoon Hafedh. Beweerd wordt dat vader en zoon pogen de (erf-)opvolging van het 89-jarige staatshoofd veilig te stellen. In werkelijkheid is de kloof veel dieper. Voor een deel van de parlementariërs blijft de coalitie met Ennahda nog steeds onverteerbaar, hoewel deze partij, onbetwist de grootste na de verkiezingen in 2014, maar één minister levert.

Om hun punt duidelijk te maken, gaan deze parlementariërs complottheorieën niet uit de weg: ze beschuldigen Hafedh Caïd Essebsi van te nauwe relaties met de Tunesische islamitische partij en de Turkse president Erdogan. De onlangs benoemde ministers, overigens ‘gewoon’ van Nidaa tounes, zouden pionnen zijn van Ennahda en worden slechts met hoon en spot verwelkomd.

Veel Tunesiërs zijn bang dat een stem op Ennahda een stem op ‘het kalifaat’ betekent.

Vroegere autoritaire regimes hebben voor een grote mate van rechtsgelijkheid tussen mannen en vrouwen gezorgd en vrijheden in de privésfeer gewaarborgd. Vaak om strategische redenen (beeldvorming), maar daarom nog niet minder doeltreffend; het zijn precies die vrijheden die verantwoordelijk zijn voor het liberale imago in Nederland en andere westerse landen. Tegelijkertijd werden veel uitingen van religie onderdrukt, waren islamitische politieke partijen verboden en stonden en staan moskeeën onder strenge overheidscontrole.

Ennahda wordt verantwoordelijk gehouden voor de twee destabiliserende politieke moorden vlak na de machtswisseling in 2011, voor terreuraanslagen en het toegenomen gevoel van onveiligheid, de openlijke en weinig tolerante manifestaties door lokale salafistische organisaties in de eerste jaren na de opstanden en de verslechtering van de economische situatie. Dus voor ongeveer alles. De rancune is voor een groot deel terug te voeren op het uitblijven van de concrete resultaten waar in 2010 en 2011 op werd gehoopt. Feit is dat de machtswisseling voor veel Tunesiërs gepaard is gegaan met groeiende financiële instabiliteit en dreigend geweld. Tunesië levert met het grootste aantal buitenlandse jihadstrijders aan Syrië en omgeving (ongeveer 5000).

Ondanks de nog steeds forse aanhang na de verkiezingen in 2014, die 69 zetels opleverden, is de islamitische partij inhoudelijk onzichtbaar geraakt en lijkt ze haar greep op de politieke agenda te hebben verloren. Het gebrek aan invloed in de regeringscoalitie leidt tot verlies aan geloofwaardigheid en een groeiend wantrouwen onder haar (voormalige) aanhang en biedt bovendien geen basis om vertrouwen te winnen onder opposanten.

Anderzijds gloort er nieuwe hoop. De toekenning van de Nobelprijs aan het kwartet en de instabiliteit binnen de grootste regeringspartij, lijkt nationaal en internationaal te hebben geleid tot een late waardering voor de constructieve opstelling van Ennahda gedurende de afgelopen vier jaar. Ghannouchi werd recent ontvangen door President Obama en seculiere commentatoren als Kamel Daoud (Algerije) en Fareed Zakaria (VS) dichtten de partij een voorbeeldfunctie toe vanwege haar bereidheid compromissen te sluiten .Hoe de nu hooggespannen verwachtingen waar te maken?

Ennahda ondergaat een voortdurende test met leugendetectoren van verschillende makelij. De waarheid van de een is niet de waarheid van de ander. Waar een deel van de bevolking uitgaat van de meetlat van de idealen van de Franse verlichting, toetsen anderen het vermogen van de partij weerstand te bieden tegen de ‘seculiere dictatuur’.

De toekenning van de Nobelprijs aan het kwartet en de instabiliteit binnen de grootste regeringspartij lijkt te hebben geleid tot een late waardering voor de constructieve opstelling van Ennahda gedurende de afgelopen vier jaar.

In onderzoeken, analyses en commentaren wordt vaak gewezen op de invloed van Ennahda op de ogenschijnlijke groei van het islamitische extremisme na 2011. De partij zou door de vele democratische concessies een groot deel van haar aanhang zijn kwijtgeraakt en haar status als ‘ protestpartij’ zijn verloren. Volgens een andere uitleg is de huidige manifestatie van geweld en terreur door islamitische groeperingen juist te wijten aan een te grote tolerantie en lankmoedigheid jegens religieus extremisme. De partij wordt ervan beschuldigd dat ze om politiek strategische redenen ruimte heeft gegeven aan enkele niet-democratische Salafistische bewegingen. Beiden verklaringen sluiten elkaar niet uit, maar de tegenstrijdigheid vormt een perfecte illustratie van de weinig benijdenswaardige sandwichpositie waar de partij in verkeert.

De partij staat voor de opgave haar modelfunctie waar te maken in een (nu nog bestaande) coalitie. Een coalitie die wantrouwen en haat oproept, mede vanwege haar merkbare streven extremisme te bestrijden door versterkt toezicht op de uitoefening van religie. Deze repressieve regeringspolitiek leidt ook onder niet-Ennahda-stemmers tot verzet, mede door associaties met de zeer beperkte vrijheid van meningsuiting onder het oude regime. Gedurende het afgelopen jaar zijn meerdere imams ontslagen en moskeeën gesloten.

In augustus 2015, na de aanslagen op het Bardo-museum en het strand in Sousse, had de politieke prioriteit logischerwijs de bestrijding van islamitische terreur en verbetering van de economische situatie moeten ziin. In plaats daarvan introduceerde president Essebsi een wetsvoorstel dat het dragen van hoofddoeken voor meisjes op de lagere school verbiedt. Kritische Tunesiërs zien dit type maatregelen als afleidingsmanoeuvres.

Wanneer Ennahda openlijk afstand neemt van deze lijn, zal dat zeker leiden tot nog meer politieke instabiliteit en polarisatie. Handhaving van de steun aan de regering is anderzijds een recept voor toenemende politieke marginalisatie en geloofwaardigheidsverlies. Mocht de islamitische partij na nieuwe verkiezingen weer de grootste regeringspartij worden, dan wordt het bouwen van een ‘moslimdemocratie’ binnen de huidige context een op z’n zachtst gezegd heel lastige opgave.

Maar het buitenland kan de polarisatie in Tunesië helpen verminderen door een coöperatieve en onbevangen opstelling jegens Ennahda en andere islamitische politieke partijen. Vaak worden deze partijen beschouwd als ‘wolven in schaapskleren’ en langs de inmiddels toch wel uiterst selectieve meetlat van ‘onze kernwaarden’ gelegd. Nu wordt elke politieke verwijzing naar islamitische waarden al snel geïnterpreteerd als een stap naar invoering van een handen afhakkende en stenen gooiende sharia-wetgeving. Hier zijn tot op heden erg weinig aanwijzingen voor. De breuk in Nidaa Tounis heeft juist aangetoond dat angst een slechte raadgever is. Het lijkt daarom nuttig en van realisme te getuigen om Ennahda welwillend tegemoet te treden.

 

Waar blijft de vredesbeweging in het Midden-Oosten?

De confrontatie met afschuwelijke beelden van vluchtelingen in de oostelijke achtertuin van Europa heeft de burgeroorlog in Syrië de afgelopen maanden weer onder de aandacht gebracht van de Europese burgers en hun politieke leiders: vluchtelingen in zinkende boten; vluchtelingen die stations binnenstromen en over grenshekken klimmen; verdronken Syrische jongetjes die op stranden aanspoelen.

Op 4 september 2015 publiceerde de New York Times een uitgebreid artikel over de vluchtelingencrisis in Europa, getiteld ‘Exodus van Syriërs Betekent Politiek Falen van het Westen.’ In een notendop stelde dit artikel dat het een kwestie van tijd is eer de groeiende aantallen Syrische vluchtelingen uit de voegen van het Midden-Oosten zouden barsten en Europa zouden bereiken. Maar in de Europese hoofdsteden werd weinig gedaan om deze – in de woorden van de auteur -‘ramp met vertraagde werking’ voor Syrische burgers een halt toe te roepen of te verzachten.

Dat klopt. Tegelijkertijd spreekt hieruit een eenzijdige benadering, eigen aan overijverige progressieve Westerse journalistiek. Zie ook de recente VPRO Tegenlicht-documentaire ‘Wijze lessen uit het Midden-Oosten’. De invasie van Irak door Bush en consorten is de bron van alle huidige ellende: dat is de niet eens erg subtiele subtekst van deze uitzending, en die getuigt van navelstaarderij. Intern debat over westerse schuld overschaduwt geopolitieke inzichten over de huidige koude oorlog tussen regionale grootmachten, en er lijkt weinig historische kennis voorradig over de opkomst en ondergang van kunstmatig samengeperste landen.

Natuurlijk is er sprake van Westers politiek falen. Maar nog beter en noodzakelijker is het erop te wijzen dat de exodus van de Syriërs een politiek falen betekent in Iran, Saoedi-Arabië, Turkije en Qatar. Slechts weinigen in die landen durven kritiek te hebben op het onmenselijke geopolitieke spel dat hun overheden in die regio spelen. Zelfs onder intellectuelen en leiders van het maatschappelijk middenveld uit het Midden-Oosten die zich inmiddels in het veilige Westen bevinden, zijn er maar weinig die zich durven uit te spreken tegen de onverantwoorde en bloedige geopolitiek in hun landen. Er is alleen een fundamentele oplossing denkbaar in de MENA-regio (Midden-Oosten en Noord-Afrika) als leiders uit het maatschappelijk middenveld en intellectuelen hun burgers bewust maken van de politiek die hun overheden jegens elkaar bedrijven.

Oorlog, terrorisme en politiek en sektarisch geweld zijn aan de orde van de dag in de MENA-regio. In Libië, Jemen, Syrië en Irak woeden burgeroorlogen. Het conflict tussen Israël en Palestina sleept zich voort zonder enig uitzicht op een oplossing. Het terrorisme van radicale religieuze milities zorgt dagelijks voor slachtoffers in Afghanistan en Pakistan. De afgelopen tien jaar zijn er duizenden burgerslachtoffers gevallen, van wie de kwetsbaarsten ‒ vrouwen en kinderen ‒ part noch deel hebben aan het ontstaan van het geweld. Vele samenlevingen hebben geen sociaaleconomisch of sociaal-cultureel fundament meer. In veel MENA-landen leven bevolkingsgroepen in oorlogssituaties, waarbij enkel het recht van de sterkste geldt.

Natuurlijk is er sprake van Westers politiek falen. Maar nog beter en noodzakelijker is het erop te wijzen dat de exodus van de Syriërs een politiek falen betekent in Iran, Saoedi-Arabië, Turkije en Qatar.

De oorzaken en gevolgen van deze conflicten zijn echter niet alleen lokaal. Van de oostgrenzen van de MENA-regio ‒ Afghanistan, Irak en Syrië ‒ tot aan Libië in het westen zijn de voortdurende burgeroorlogen onderdeel van een interregionale rivaliteit. Tegelijkertijd houden die oorlogen de rivaliteit in stand. Veel conflicten in de MENA-regio zijn deels machtsspel en deels ‘oorlog bij volmacht’; dat wil zeggen dat ze gevoerd worden door machtiger landen, maar woeden in kwetsbare samenlevingen en mislukte staten (“failed states”) in de regio. In sommige gevallen begeven radicale elementen zich op regionale ‘markten’, waar geweld wordt verhandeld.

Tunesië, bijvoorbeeld, een redelijk stabiel land, levert een van de hoogste aantallen buitenlandse strijders aan ISIS in Syrië en Irak. Iran, een land dat vooralsnog relatief gevrijwaard is gebleven van terroristische aanslagen, is de grootste militaire bondgenoot van Assad in zijn strijd tegen rebellengroepen, waarbij veel burgerslachtoffers vallen. Marokko, in het uiterste oosten van de regio, is betrokken bij het bombarderen van de Houthi-rebellen in Jemen, samen met een alliantie van Arabische Golflanden en Egypte. Turkije bombardeert zijn eigen Koerden die steun verlenen aan Syrische Koerden in hun strijd tegen ISIS, zowel in Syrië als buiten de Syrische landsgrenzen.

Het is nu genoegzaam bekend dat vanuit Saoedi-Arabië en andere golflanden omvangrijke financiële steun wordt verleend aan ISIS en andere soennitische extremisten, met name in Syrië en Irak, maar ook in de hele MENA-regio, om de sjiiten de kop in te drukken. Als deze oorlogen en conflicten één ding gemeen hebben, dan is het dat hun oorzaken en gevolgen ver buiten de grenzen van individuele landen reiken.

Dat de meeste conflicten in de MENA-landen duidelijke supranationale elementen hebben, beseffen de meeste burgers in die landen echter niet. De bevolkingen van landen die het slachtoffer zijn van ‘oorlog bij volmacht’ hebben meestal wel een idee van de rol daarin van buurlanden, maar de bevolkingen van die buurlanden zelf zijn zich vrijwel niet bewust van de destructieve rol die hun regimes spelen.

Wat ook ontbreekt is een levendig, solide en duurzaam overlegorgaan voor vredesactivisten uit het maatschappelijk middenveld en lokale organisaties, samen met collega’s uit andere MENA-landen, om een geweldloze cultuur, etnische en religieuze tolerantie en herstel en opbouw van vrede te bevorderen. Initiatieven in die richting waren ofwel eenmalig, ofwel kleinschalig. Daardoor is er vrijwel geen adequaat podium of duurzame inbedding voor de stem en het gezicht van de vrede.

De bevolkingen van landen die het slachtoffer zijn van ‘oorlog bij volmacht’ hebben meestal wel een idee van de rol daarin van buurlanden, maar de bevolkingen van die buurlanden zelf zijn zich vrijwel niet bewust van de destructieve rol die hun regimes spelen.

De dynamiek in de MENA-regio brengt ook het ontstaan van een toenemende interregionale verbondenheid aan het licht. Uit maatschappelijke protesten en gezamenlijke acties – de ‘Arabische Lente’ of de ‘Groene Beweging’ in Iran – blijkt dat burgers in de regio en hun vertegenwoordigers in het maatschappelijk middenveld veel basiseisen gemeen hebben.

Als we aanvaarden dat de oorzaken en gevolgen van conflicten in de MENA-regio nationale grenzen overstijgen en de aspiraties van het maatschappelijk middenveld in de hele regio tegelijkertijd veel overeenkomsten vertonen, heeft die regio dringend behoefte aan initiatief tot verzoening en samenwerking. Dat heeft alleen kans van slagen en zal alleen een blijvend karakter hebben als er wordt geïnvesteerd in een cultuur van vrede op het niveau van de burgers van die landen. Om te bouwen aan vrede in de regio kan en moet het maatschappelijk middenveld over de grenzen van nationale denkkaders reiken. Alleen dan kunnen we gaan begrijpen hoe oorlog en geweld op meerdere niveaus (lokaal, nationaal en regionaal) werken en een bijdrage leveren aan een duurzame vrede in de MENA-regio.

Er zijn vrijwel geen regelmatige uitwisselingen tussen actoren uit het maatschappelijk middenveld die mogelijk kunnen samenwerken rond dergelijke thema’s. Daarom is er een urgente behoefte aan regionale dialoog, sociaal kapitaal, vertrouwen en het ontwikkelen van netwerken tussen mensen en organisaties uit het maatschappelijk middenveld die vrede nastreven. Wat ontbreekt, met andere woorden, zijn de voorwaarden die essentieel zijn voor het creëren van een gemeenschappelijke visie, een strategie en een routekaart voor de regionale rol die het maatschappelijk middenveld kan spelen in het creëren van een cultuur van vrede.

Om een basis te leggen voor zulk wederzijds begrip is het van groot belang dat vredesactivisten en leiders uit het maatschappelijk middenveld van verschillende landen kunnen deelnemen aan dialoog, uitwisseling en samenwerking. Zo kunnen zij wellicht bijdragen aan de ontwikkeling van een grotere bewustwording en onderlinge verbondenheid in de regio als geheel. Het opzetten van een netwerk voor het maatschappelijk middenveld uit de gehele regio zal een sfeer van samenwerking versterken en zo duurzame vrede en welvaart in de regio bevorderen.

Yalla, yalla, yalla… dansen op de Qasioen, nog één keer

“Wanneer komt u terug?’ vraagt een van hen Een intrigerende vraag. De toon reikt verder dan gastvrije interesse, We horen er iets ondefinieerbaars in, iets dwingends, kijken elkaar onzeker aan en raadplegen onze reispapieren: “Dinsdag 22 maart. Hoezo?”

“O, dan bent u in ieder geval op tijd terug, ’’ luidt het bondige antwoord. De lange rij achter ons biedt geen tijd daar nog op in te gaan.

Enigszins verwonderd laten we de gewenste labels op onze bagage aanbrengen en lopen door naar de gate.

***

Damascus, zaterdag 5 maart 2011. Op ons programma staat voor het eind van de dag een bezoek aan de Qasioen, de kale berg waartegen de Syrische hoofdstad opkruipt. We willen er genieten van het warme avondzonlicht op deze geweldig sfeervolle Arabische metropool.

Mohammed, onze gids, pikt ons rond vier uur op bij het hotel, midden in de stad. In zijn 4WD, net ontdaan van een dikke laag stof, rijdt hij in een sloom tempo door straten, steegjes, boulevards, de berg op. Het is de inleiding van wat een ontspannen namiddag belooft te worden.

Op een van de uitkijkpunten treffen we cafeetjes aan, eethuizen, voetballende jochies, verliefde stellen en opvallend mooi door leeftijd getekende ouderen. Kortom: een en al aangename levendigheid. Maar er wacht ons nog een verrassing. Vanuit een van de lager gelegen haarspeldbochten horen we motorgepruttel, vergezeld van een zwarte rookpluim: daar komt een gammel busje aangereden, waaruit de voor deze landen zo kenmerkende weemoedige muziek schalt.

Het doet een beetje inbreuk op onze vredige stemming, maar we krijgen er een hoop vrolijkheid voor terug. Het voertuig komt tot stilstand en uit alle openingen vallen jongelui naar buiten. Een gettoblaster: nog meer muziek waarop hartstochtelijk gedanst en gezongen wordt. Een aandoenlijk schouwspel, en we worden al spoedig uitgenodigd aan te klampen in de dansrij. De jongens en meiden genieten, en wij genieten met hen mee: yallah, yallah, yallah!

Wie had kunnen denken dat er tien dagen later in Damascus de eerste grote demonstratie tegen het regime zou worden gehouden: de eerste opmaat tot een ontluisterende burgeroorlog? Hoe vaak zouden deze jongeren nog in hun busje de Qasioen op zijn gereden om er uiting te geven aan hun zorgeloosheid? Wat zou er van hen zijn geworden? En wat wist de grondstewardess, enkele dagen eerder op Schiphol?

Ter introductie…..

Marianne Kuijpers en Mart Lerou zijn beiden 66 jaar en hebben een gedeelde passie voor avontuurlijke reizen naar het onbekende. “Sinds onze spontane ontmoeting in 2001 zijn we vele windrichtingen ingeschoten,” zeggen ze. “Ons doel is om andere mensen te ontmoeten in hun eigen habitat, hun culturen te proeven, te zien, te horen en te ruiken.”

Wat het Midden-Oosten betreft, hebben Marianne en Mart in een tent in de Witte Woestijn in Egypte geslapen, thee gedronken bij een gezin in Syrië én een chique high tea in het Emirates Palace in Abu Dhabi genoten, pootje gebaad in de Dode Zee, gewinkeld in een moderne souk in Beiroet, en Damascus en Aleppo bezocht, vlak voordat de burgeroorlog er uitbrak. En ze zijn nog lang niet uitgereisd: hun volgende trip voert hen naar onder meer Iran.

Mart heeft daarnaast een passie voor fotografie. “Van mijn ouders mocht ik, als ik tot mijn achttiende niet gerookt had, een muziekinstrument uitkiezen,’’ vertelt hij. “Eenmaal zover koos ik voor een ander instrument: namelijk een fototoestel. Want ik was toen al verslingerd aan fotografie. Ik werd verrast met een Asahi Pentax, een van de eerste spiegelreflexcamera’s. Aanvankelijk fotografeerde ik in zwart/wit. Van oudsher heb ik een belangstelling voor grafische lijnen en structuren.”

Gedurende diverse reizen bleef hij gepassioneerd fotograferen: landschappen, portretten, architectuur, details, steeds met dezelfde kritische blik. Zijn fotografie bekende op zeker moment kleur. “Door mijn komaf en opleiding heeft architectuurfotografie nadrukkelijk mijn voorkeur,’’ vertelt hij. “Maar frappant genoeg is een van mijn allermooiste foto’s er een van drie mannen gehuld in mooi strijklicht.” Zie bijgaande foto uit Aleppo, maart 2011.

“Mijn vader, van wie ik een passie voor vorm, lijn en kleur heb geërfd, zei altijd: Je kunt wel kijken maar zie je het ook?”Op gezette tijden zal op de site van het Grote Midden Oosten Platform te zien zijn hoezeer Mart Lerou deze aanbeveling ter harte heeft genomen, begeleid door een kort, onbevangen reisverslag. De site van Mart Lerou: www.behance.net/martlerou

De donkere geschiedenis en hoopvolle toekomst van Jemen

Noord-Jemen, door de Romeinen Arabia Felix (het gelukkige Arabië) genoemd vanwege al zijn rijkdommen, veranderde in 1962 van een sjiitisch koninkrijk/imamaat in de “Arabische Republiek Jemen”. Dat gebeurde door een staatsgreep van nationalisten die het land pas in 1970 helemaal onder controle kregen. Zuid-Jemen bleef tot 1967 een Brits protectoraat met Aden als belangrijke haven. Beide gebieden werden pas in 1990 samengevoegd tot het huidige Jemen, maar soepel ging dat niet: in 1994 brak er een korte burgeroorlog uit die Noord-Jemen won. In 1999 waren de eerste vrije verkiezingen.

In 2000 markeert de aanslag van al-Qaida op het Amerikaanse marineschip USS Cole in de haven van Aden, waarbij 17 doden vielen, de infiltratie van gewapende, niet-lokale, groepen. Vanwege een zwak centraal gezag blijkt Jemen, net als Afghanistan, een geschikte basis voor extremisten. Al-Qaida, Al-Islah (een coalitie van islamistische groepen) en sinds de opstand van de sjiitische Houthi’s ook ISIS, terroriseren de jonge, 25 miljoen zielen tellende bevolking van het land.

De Houthi’s, een beweging uit het noorden van Jemen, begonnen hun opstand in 2004. Gebrek aan ontwikkeling, voortdurende corruptie, stagnerende economie, grote onveiligheid, en de aanwezigheid van Al-Qaida zijn de belangrijkste bronnen van onvrede bij de Houthis.

In 2011 braken er, net als elders in de Arabische wereld, straatprotesten uit tegen armoede, werkloosheid, corruptie en tegen het plan van president Saleh om de grondwet aan te passen zodat hij eeuwig staatshoofd kon blijven – hij was trouwens al tientallen jaren aan de macht. De Arabische Lente leek ook in Jemen tot bloei te komen. Na bemoeienis van de VS en Saoedi-Arabië trad Saleh af en werd vicepresident Hadi in 2012 verkozen tot president. Saleh en zijn bondgenoten kregen immuniteit en er werd een conferentie voor Nationale Dialoog opgezet, die de grote problemen aan de orde moest stellen. Dat gebeurde niet omdat er conflicten uitbraken tussen Houthis aan de ene kant en Al-Islah (dat wordt gefinancierd door Saoedi-Arabië) en Al-Qaida op het Arabisch Schiereiland (AQAP) aan de andere kant. Ook ISIS ging zich ermee bemoeien. Deze beweging is een nog grotere vijand van de Houthis, want de Houthis zijn sjiieten en daaraan heeft ISIS net als Al-Qaida een gruwelijke hekel.

In 2014 bereikten de Houthis de hoofdstad Sana’a en verdreven zij de regering naar Aden, de voormalige hoofdstad van Zuid-Jemen. Het land werd onbestuurbaar, waarop buurland Saoedi-Arabië besloot in te grijpen. Het formeerde een coalitie met Jordanië, Egypte, Sudan, Koeweit, Bahrein en de Verenigde Arabische Emiraten en voert sinds maart 2015 dagelijks bombardementen uit op Jemen. De coalitie krijgt steun van de VS, Engeland, Frankrijk, Turkije, Marokko en België. Iran, Rusland en China scharen zich officieus achter de Houthis.

De bevolking van Jemen heeft al heel wat meegemaakt en is daardoor enorm veerkrachtig. De sterk tribale cultuur betekent dat de regering nooit veel gezag heeft genoten, maar biedt mensen wel bescherming. Bekend zijn de ontvoeringen van buitenlanders door stammen om iets van de overheid gedaan te krijgen. Voordat Al-Qaida zijn intrede deed, vielen daarbij bijna nooit slachtoffers en werden de gijzelaars soms vorstelijk behandeld. Het netwerk van Bin Laden probeerde het weefsel van de Jemenitische samenleving uiteen te rijten, maar dat is maar ten dele gelukt. Vanwege zeer geringe theologische verschillen is er nooit een sektarische kloof tussen de sjiieten en soennieten geweest, al zouden sjiiten sinds de jaren negentig wel zijn gemarginaliseerd. Al-Qaida begon soennieten tegen sjiiten op te stoken, maar veel stammen hebben inmiddels hun krachten gebundeld om zichzelf te beschermen en de indringers te bevechten.

Al deze conflicten overschaduwen helaas de culturele en natuurlijke rijkdommen van het land. Jemen heeft een unieke culturele geschiedenis. De befaamde traditionele architectuur van ‘’lemen wolkenkrabbers” is een van de opmerkelijkste ter wereld. De hoofdstad Sana’a behoort tot het werelderfgoed van UNESCO.

Het zuiden van Jemen bestaat grotendeels uit woestijn, maar Noord-Jemen is bergachtig en vruchtbaar en kent een hele bijzondere terrasbouw. Ook zijn er prachtige eilanden, waaronder de afgelegen archipel Socotra, eveneens UNESCO-werelderfgoed en het Galapagos van de Indische Oceaan, vanwege zijn uitzonderlijke flora en fauna.

Zestig procent van de Jemenitische bevolking is jonger dan 15 jaar en wil dezelfde dingen als andere kinderen in de wereld. Daarnaast zijn er veel schrijvers, bloggers, jonge filmers en andere kunstenaars uit Jemen die steeds meer hun stem laten horen. #SupportYemen is een onafhankelijk mediacollectief dat een kant van Jemen laat zien die niet in het nieuws komt. Jonge activisten, journalisten, videokunstenaars, fotografen en bloggers willen met hun werk op een geweldloze manier maatschappelijke verandering teweegbrengen. Een prachtige video van #SupportYemen is Happy Jemen:

En er zijn meer initiatieven: zo hebben drie Jemenetische journalisten, die hun land ontvluchtten vlak voordat ze zouden worden gearresteerd, vanuit Cairo een onafhankelijke nieuwswebsite opgezet.

Vooral bijzonder is de kleine, op conflictoplossing gerichte filmsector die op dit moment in het land bloeit. Met, zoals hieronder is te zien, soms prachtig en ontroerend resultaat.

Het zijn dergelijke initiatieven die de deur naar een hoopvolle toekomst voor Jemen op een kier zetten. En die aantonen dat zelfs in dit armste, door oorlogsgeweld verscheurde land van het Midden-Oosten, er een stille Arabische lente doorgaat, ook al is de politieke lente vooralsnog op een mislukking uitgedraaid.

 

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.