Een beetje onderuitgezakt zit hij op de bank. Dichtgeritst ski-jack aan, een zilvergrijs pistool (Browning) aan zijn riem. Vlak naast hem, schuin tegen de rugleuning, een zwartglanzend automatisch geweer (M-16). Askleurige vlekken op zijn gezicht: herinnering aan een bedrijfsongelukje met een voortijdig ontplofte bom.
De jongeman is Zakaria Zubeidi, commandant van de Al-Aqsa martelarenbrigades en de op dat moment door Israël meest gezochte terrorist. Zijn schuilplaats is het vluchtelingenkamp van Jenin, een roerige provincieplaats in het noorden van de Westelijke Jordaanoever, destijds de wereldhoofdstad van het zelfmoordterrorisme genoemd.
Na drie dagen intensief bellen met tussenpersonen mag ik Zakaria komen opzoeken. Ons vraaggesprek vindt plaats op drie locaties in het kamp. Hij heeft ten minste vier liquidatiepogingen door Israël overleefd en blijft nooit langer dan een half uur op één plek.
Desondanks komt hij niet nerveus over. De 28-jarige “topstrateeg van zelfmoordaanslagen” maakt met zijn slaperige oogopslag, lieve glimlach en zachte stem een meer ontspannen en ook minder ongure indruk dan zijn bodyguards, die mij aankijken alsof ze niet veel voorwendselen nodig hebben om mij om te leggen.
Toch schijnt hij met ijzeren hand over het kamp te regeren. Wie hem weerstaat kan op zijn minst rekenen op een paar gebroken vingers. Een knieschot behoort ook tot de mogelijkheden. Zelf ziet hij zich als ordebewaker en beschermer van de bevolking tegen Israëlische terreur.
Yasser Arafat is dan nog geen twee maanden dood. Over een paar dagen zijn er Palestijnse presidentsverkiezingen die vrijwel zeker zullen worden gewonnen door Mahmoud Abbas, leider van Fatah, de grootste Palestijnse politieke beweging. Abbas heeft opgeroepen tot beëindiging van de tweede intifada, die vijf jaar eerder losbarstte en door zijn zeer gewelddadige karakter de Palestijnse samenleving heeft ontwricht. De strijd om zelfbeschikking moet voortaan met geweldloze middelen worden voortgezet, is de boodschap van Arafats beoogde opvolger. Wat vindt Zakaria hiervan?
Zijn antwoord verrast me niet. Hij respecteert Abbas. Hij respecteert Fatah, waarvan hij zelf deel uitmaakt, omdat de Al Aqsa-martelarenbrigades de officieuze gewapende vleugel van Fatah zijn. Maar of hij zijn wapens neerlegt? Hij kan niets beloven.
’’Ik ben geen soldaat, maar een burger die gedwongen is afstotende keuzes te maken,” zegt hij zacht, en even legt hij zijn hand voorzichtig op zijn M-16.
Wie hem weerstaat kan op zijn minst rekenen op een paar gebroken vingers. Een knieschot behoort ook tot de mogelijkheden.
Ik vraag me af of hij die frase zelf heeft verzonnen. Iedereen die ik in Jenin spreek noemt hem zo nadrukkelijk een held dat ik het mijne van Zakaria blijf denken.
Het interview is verder niet zo opzienbarend. Minuten verstrijken zonder dat er iets bijzonders wordt gezegd. Af en toe een grapje, bijvoorbeeld wanneer ik hem vraag of hij nog tijd en gelegenheid overhoudt voor een gezinsleven: ‘’Ik heb een kind van zes maanden. Hoe denk je dat ik dat heb gemaakt? Per fax?”
Zelfs op dat soort momenten valt het me op hoe doods zijn blik is, en hoe toonloos zijn stem, hoe afgestompt hij moet zijn, alsof niets hem nog wat kan schelen, behalve zijn eer. Wat me zal inspireren tot de volgende openingszin van het interview: “De wandelende dood is 28 jaar maar ziet eruit als 18.”
Zijn moeder stierf door een Israëlische kogel, die haar trof toen ze bij een raam stond. Zijn broer kwam om in het puin van een huis dat het leger had opgeblazen. Zelf lijkt hij zich te hebben verzoend met de gedachte dat hij onder een Israëlische raket zal eindigen. Maar als ik Jenin ruim acht jaar later, in februari 2013, opnieuw bezoek, is hij nog springlevend en heeft hij naar verluidt de gewapende strijd ingeruild voor een “culturele intifada”.
Dat heeft duidelijk te maken met zijn achtergrond. Als kind speelde hij mee in het huiskamertheater van een idealistische Israëlische vrouw, Arna Mer Khamis. Daaraan kwam een einde toen zij in 1995 aan kanker overleed. Haar zoon Juliano blies haar initiatief in 2003, midden in de Tweede Intifada, nieuw leven in en bouwde het uit tot een professioneel theater, in samenwerking met niemand minder dan Zakaria, die in 2007 de gewapende strijd opgaf.
De flamboyante, niet altijd even verstandig of voorzichtig opererende Juliano Mer Khamis werd in 2011 door gemaskerde mannen doodgeschoten in zijn auto, met zijn jongste kind op schoot. De moord kan zowel door Israëliërs als door Palestijnen zijn gepleegd: in Jenin houden ze niet van indringers, en zo zag een aantal inwoners Juliano waarschijnlijk. Hij had misschien net iets te veel van een filmster – hij was ook een succesvol acteur geweest in Israël –, identificeerde zich als jood mogelijk net iets te opzichtig met de Palestijnen, wat argwaan en zelfs haat kan oproepen.
Het Freedom Theatre bestaat overigens nog steeds en gedijt goed, en dat blijft een indrukwekkende erfenis. Bij mijn weten kent geen enkel ander Palestijnse vluchtelingenkamp een professioneel theater, al zijn er wel culturele centra. Het is een van de meest aansprekende monumenten van geweldloos Palestijns verzet.
Israël zal daar anders over denken: acteurs van de eerste generatie – Zakaria’s generatie – sloten zich aan bij de al-Aqsa martelarenbrigades of de Islamitische Jihad, pleegden terreurdaden en liggen nu op het kerkhof. De meesten zijn niet ouder geworden dan 25 jaar. Het is een onwezenlijk idee dat Zakaria, hun prins der duisternis, er nog is; dat hij een nieuw bestaan als cultureel vredesactivist is begonnen en zonder M-16 en Browning door het leven gaat, in geleende tijd.
Ik zou hem best weer willen spreken, al was het maar om zijn wonderlijke carrière van kindacteur tot autodief tot meest gezochte terrorist tot theaterdirecteur met hem door te nemen, maar hij blijkt gevangen te zijn gezet – niet door Israël maar door de Palestijnse Autoriteit, die zegt hem te willen beschermen omdat Israël de amnestie die het hem had verleend, weer zou hebben ingetrokken. Zelf zal hij klagen dat de Palestijnse Autoriteit hem heeft gemarteld en hem de schuld voor de moord op Juliano Mer-Khamis in de schoenen heeft proberen te schuiven.
Deze keer dus geen Zakaria, maar wel een andere grote vis, mede gevangen door bemiddeling van Amina, een bevriende Palestijnse journaliste. De afspraak is in ieder geval gemaakt. Nu nog kijken of hij wordt nagekomen.
Als we Jenin binnenrijden, stel ik tot mijn verbazing vast dat het door oorlog gezandstraalde getto van weleer, dat ik mij alleen in sepia-kleuren herinner, is veranderd in een vriendelijk provinciestadje met een levendige middenstand.
Het ruige, rurale, onverschrokken imago van Jenin heeft me altijd geboeid, maar in 2005 deprimeerde de plaats me. De macabere kaalslag van de Tweede Intifada was schrijnend zichtbaar. De straten lagen bezaaid met afval, de muren waren bedekt met leuzen en spuitbustekeningen van kalasjnikovs en granaatwerpers, en beplakt met posters van hele families die behangen met dit wapentuig strak en wezenloos de lens in keken: van opa en oma tot en met de kleinkinderen. Sloeg je een zijstraat in, dan liep je kans oog in oog te staan met een Israëlische pantserwagen. Of met soldaten die je soms in Arabisch toeschreeuwden dat je moest oprotten: “Yalla roegh!”
Het ruige, rurale, onverschrokken imago van Jenin heeft me altijd geboeid.
Dat Jenin mede door buitenlands geld zo is opgeknapt zien sommigen als het afkopen van de Palestijnse strijd. Ik gun de inwoners wel een beetje voorspoed. En wanneer ik in winkels, bij straatverkopers en in een eetzaakje die ongeveinsde, weekmakende Arabische hartelijkheid voor de zoveelste keer onderga, vergeet ik wat Amina mij heeft gezegd: als ze in Jenin zeggen dat je weg moet gaan, kun je dat maar beter heel erg snel doen.
We zetten koers naar het vluchtelingenkamp, draaien een steegje in en betreden een zeer bescheiden woning. Op een formica tafel, een bijzettafeltje en wat kussens en matrassen na is de huiskamer leeg. Het is er steenkoud. Met dit soort grondige armoede ben ik vaker geconfronteerd, maar het went niet. Ik realiseer me dat honderdduizenden mensen zo wonen op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook, opgesloten in hun kampen, hun krotten, zonder stem, zonder toegang tot de publieke opinie, zonder middelen zich kenbaar en zichtbaar te maken.
Ik begroet twee oude mensen en twee jonge kinderen. Alle vier maken een erg verlegen indruk. Eén van de kinderen, een jongetje, wordt aangespoord mij te laten zien hoe goed hij al kan schrijven. Zijn iets oudere zusje houdt zijn hand vast en lacht hem bemoedigend toe.
Veel kinderen in vluchtelingenkampen worden min of meer getraumatiseerd geboren. Dat maakt ze soms tot monsters, en soms tot schepsels die een raadselachtige, tot bijna religieuze deemoed stemmende weerloosheid aan de dag leggen.
Na een kwartier komt er een man binnen. Hij gaat bij ons zitten, negeert mij, begint een gesprek met Amina dat klinkt als een ondervraging, knikt af en toe in mijn richting. Ik hoor Amina de naam zeggen van de krant waarvoor ik vroeger werkte: Aggemeejn Dagbjat.
Ineens ontspant de man zich. Het is of er een weldadige rimpeling over hem heen trekt. Kennelijk hebben Amina’s antwoorden zijn zorgen over mij weggenomen. Glimlachend richt hij zijn blik nu op me en hebben we een Golland-Goelliet-Van Basten-gesprekje.
Daarop vertrekken we in een oude Opel. Bij een T-kruising verschijnt een andere auto waar we achteraan gaan rijden. ‘’Ik zeg niks, OK?” fluister ik in het Engels tegen Amina. “Very good,” antwoordt ze zacht en indringend.
Vervolgens rijden we een uur lang rondjes door Jenin. Enkele malen nemen we de rotonde met het bekende kleurige standbeeld van een paard vervaardigd van schroot – afkomstig van auto’s die Israëlische tanks en bulldozers hebben geplet. Eén keer maken we op een brede doorgaande weg plotseling gevaarlijk rechtsomkeert.
De man achter het stuur belt ondertussen aan één stuk door. De toon is soms dringend, meestal gemoedelijk, geroutineerd. Midden op een kruispunt staan twee mannen die kennelijk mee moeten, een wringt zich op de achterbank naast mij. ‘Hi,’ zegt hij met een vlotte grijns, alsof we samen een leuk uitstapje gaan maken.
Ik vraag me af hoe lang deze rijdende poppenkast nog moet duren en kijk Amina verstoord aan. ‘’Stay quiet,” fluistert ze streng.
Uiteindelijk stoppen we bij een restaurant. De auto voor ons rijdt door. De deur van de uitspanning is open, maar er zijn geen klanten. We lopen een trap op en komen in een tweede ruime eetzaal, leeg op één tafel na. Daar zit een kaalgeschoren veertiger die ons wat terughoudend begroet.
Onze chauffeur verlaat ons, de twee andere mannen zijn al eerder verdwenen, Amina en ik schuiven aan. De kaalgeschoren veertiger begint te praten, op een landerige toon, alsof we voorlopig nergens naartoe gaan. Ik begrijp al snel dat hij niet de grote vis is.
Ik vraag me af hoe lang deze rijdende poppenkast nog moet duren en kijk Amina verstoord aan. ‘’Stay quiet,” fluistert ze streng.
Hij heeft het over zijn broer, die hij onlangs voor het eerst in dertig jaar heeft gezien. De broer zat in Syrië en daar kon de man niet komen. En vice-versa. De pan-Arabische solidariteit strekt zich niet uit tot visumvrij reizen. Vooral Palestijnen hebben grote moeite een reisvergunning te krijgen. Het onderdrukte, over diverse landen uitgestrooide broedervolk wordt kennelijk nogal gewantrouwd.
Ik moet denken aan wat mij ooit is verteld door Gayath Almadhoun, een Palestijns-Syrische dichter met Gazaanse wortels die lang in Damascus woonde en asiel kreeg in Zweden: “Vanuit Damascus was het onmogelijk naar Gaza te bellen. De netwerken zijn niet aangesloten. En dus kon ik pas hier in Stockholm mijn grootmoeder, die ik nooit heb gezien, voor het eerst spreken. Omdat je vanuit Zweden namelijk wel met Gaza kunt bellen, hoe bizar het ook klinkt. Zo kon ik dus ook met één telefoon mijn grootmoeder bellen, en met een andere mijn vader in Damascus, en ze via een versterker met elkaar laten praten, voor het eerst in meer dan 40 jaar.”
Met dit soort Palestijnse familiegeschiedenissen, deze absurde verhalen van ontworteling en ontheemding, is ongetwijfeld een hele bibliotheek te vullen.
Dan komt er een sms-je binnen en is het klaarblijkelijk tijd om te gaan. We verlaten het restaurant aan de achterkant, stappen in een nieuwe auto, rijden weer een stukje, stoppen in een armzalige winkelstraat.
Een deur naast een falafeltent gaat open, een smalle trap leidt naar een ruime sombere kamer. Gesloten gordijnen, een bank en een aantal reusachtige versleten fauteuils, crapauds voor King Kong.
Er hangen wat jongemannen rond die mij een glaasje sinas inschenken, een reep Twix aanbieden en over Sneijder, Van Persie en Robben beginnen. Er zit ook een jongetje bij dat een jack aan heeft waar USA op staat – dezelfde letters die op veel door Israël afgeworpen bommen en granaten prijken.
Een poster toont een man van middelbare leeftijd met een ringbaardje en naar mijn smaak professorale trekken. Hij wordt aan beide zijden geflankeerd door een jongen met een geweer. De jongens lijken erg veel op elkaar. Zoals zo vaak op dit soort posters, is de Rotskoepelmoskee in Jeruzalem op de achtergrond te zien, met daarboven gekalligrafeerde letters. Met die jongens is het waarschijnlijk niet goed afgelopen.
Daarop komt de man met de professorale trekken binnen. Hij draagt een eenvoudige trui en een modderkleurig colbert. Geen stropdas. Het islamisten-uniform. Hij knikt mij toe, gaat tegenover mij zitten, richt het woord tot Amina, die naast mij zit. Zijn stem is zacht, een tikje zalvend. Ik hoor haar zeggen dat ik een sahafi hollandi, een Nederlandse journalist, ben. Hij knikt genadig. Tenslotte kijkt hij mij aan, met ingetogen, ernstige blik.
Ahlan-wa-sahlan, welkom, zegt Sjeik Bassem al-Saadi, een van de kopstukken van de Islamitische Jihad – een organisatie die ouder en (nog) radicaler is dan Hamas en op gespannen voet leeft met laatstgenoemde beweging. Hamas distantieerde zich in 2012 in Gaza van de Islamitische Jihad omdat die maar raketten bleef afschieten. Op zijn beurt neemt de Islamitische Jihad, waarvan de Egyptische moederbeweging is opgegaan in al-Qaeda, het Hamas kwalijk dat die heeft deelgenomen aan de parlementsverkiezingen in 2006. Omdat, zo luidt het oordeel, een radicale verzetsbeweging zich niet mag laten inkapselen door een politiek proces.
Bassem al-Saadi is net uit de Israëlische gevangenis ontslagen. Vandaar al die omwegen: om de Israëlische en waarschijnlijk ook de Palestijnse geheime dienst niet meteen op de koffie uit te nodigen. Hij heeft 21 maanden vast gezeten. In totaal bracht hij bijna negen jaar van zijn leven in Israëlische gevangenissen door. Zijn vrouw is drie maanden geleden gearresteerd. Volgens Bassem is haar enige misdaad dat ze arme mensen bijstaat.
Ik wijs naar de poster waarop hij door die twee jongens wordt geflankeerd, en krijg te horen dat het zijn zonen Ibrahim en Abdelkarim betreft. Een tweeling, allebei door het Israëlische leger gedood toen ze 16 jaar oud waren, tijdens de zogeheten slag om Jenin in 2002, waarbij Israël een deel van het vluchtelingenkamp met de grond gelijk maakte. Het waren geen strijders maar vrijwilligers voor de Rode Halve Maan, licht Bassem al-Saadi onaangedaan toe.
Ik kijk nog eens naar de poster en verzuim de sjeik te vragen wat 16-jarige vrijwilligers voor de Rode Halve Maan met automatische geweren aanmoeten.
‘’U bent onze gast,” vervolgt Al-Saadi, ‘’maar dat mag mij niet beletten u voor te houden dat uw land de kanker van het zionisme moet afzweren. De uitzonderlijke loyaliteit die Nederland jegens Israël aan de dag legt vinden wij volkomen misplaatst.”
De toon is kalm, de blik blijft bescheiden. Ik zeg hem dat ik zijn grieven zal overbrengen en vraag wat hij vindt van de zogeheten popular resistance: de betogingen tegen de door Israël op de Westelijke Jordaanoever gebouwde Muur, en de beweging BDS (Boycot, Desinvesteringen en Sancties) tegen Israël. Ik ben erg benieuwd wat een man die tal van terroristische operaties zou hebben gefinancierd, vindt van het Palestijnse verzet dat sinds de Tweede Intifada een uitgesproken vreedzaam karakter kent.
‘’Ik respecteer en steun onze broeders en zusters van het vreedzaam verzet,” zegt Al-Saadi. ‘’Maar hun inspanningen volstaan niet. Was het verzet tegen de Duitse bezetters in Holland louter vreedzaam? Of het verzet tegen het Frankrijk van Pétain?”
Daar weet ik wel een antwoord op: de Nederlandse en Franse verzetslieden hadden machtige bondgenoten, waarvan ze mochten hopen dat die hen ooit te hulp zouden schieten. Voor de Palestijnen ligt dat anders. Is het dan niet verstandiger je te beperken tot vreedzaam verzet, maar dat wel massaal, eendrachtig te plegen? Met een dergelijke tactiek kreeg Mahatma Gandhi de Britten toch ook op de knieën?
De sjeik verwerpt mijn propositie. Het zou mij hebben verbaasd als hij dat niet had gedaan. Ik wil wel weten wat zijn argumenten zijn. En wat blijkt? Die zijn het aanhoren meer dan waard.
‘’De situatie op de Westelijke Jordaanoever is niet te vergelijken met die in India,’’ zegt Bassem al-Saadi. ‘’De Britten wilden het Indiase subcontinent wel exploiteren en gebruikten hiervoor de bevolking en haar leiders, maar lieten het land verder min of meer ongemoeid. Israël heeft het op ons territorium voorzien. Er is hier gelijktijdig sprake van een militaire bezetting, een agressieve kolonisering en een langzame etnische zuivering. Voor de Palestijnen is feitelijk geen plaats. Israël wil ons niet gebruiken maar verjagen, ons het leven zo zuur maken dat we zelf onze biezen pakken. Onder dergelijke omstandigheden is het onmogelijk het massale protest op touw te zetten dat u voorstelt. We zijn versplinterd. Overigens heeft Mahmoud Abbas, de meest gematigde Palestijnse leider die Israël zich kan wensen, al jaren geleden voor een vreedzame strategie gekozen. Wat heeft het opgeleverd? In Israël is het politieke klimaat alleen maar extremer en onverzoenlijker geworden. Het beleid van Abbas heeft dus kennelijk averechts gewerkt.”
Er zit wat in. Want inderdaad: hoe kunnen de Palestijnen als één man opstaan wanneer hun grondgebied bestaat uit tientallen eilandjes, omringd door een infrastructuur van onderdrukking? Wanneer ze alleen in hun eigen getto’s bewegingsvrijheid hebben, en soms zelfs daar niet eens? Misschien ligt dan de tactiek van de hinderlaag, van gewelddadige subversie, van terreurcellen, domweg meer voor de hand.
De sjeik is nog niet klaar. ‘’Israël heeft door de ongebreidelde bouw van nederzettingen een tweestatenoplossing begraven. En een eenstatenoplossing ligt minstens even ver achter de horizon. Er is geen enkele opening. Een patstelling? Dan stelt u het nog te rooskleurig voor. Er is geen status quo, Israël laat de zaak doelbewust escaleren. In de Arabische wijken van Oost-Jeruzalem, die almaar verder worden gemarginaliseerd. In de Jordaanvallei, waar de bedoeïenen worden weggetreiterd. Door de voortzetting van onteigeningen en de uitbreiding van nederzettingen. Door niet op te treden tegen het steeds agressievere gedrag van kolonisten. Door de Palestijnse Autoriteit voor schut te zetten tegenover haar eigen bevolking. Wanneer de EU en de VS Israël niet dwingen zijn extremistische koers bij te stellen, zal het vroeg of laat tot een explosie komen. Een ongecontroleerde, spontane intifada.”
Voordat Bassem al-Saadi zich terugtrekt om te bidden, zegt hij nog: “Stelt u zich eens voor dat er geen Israël was. Hoeveel beter zouden de betrekkingen tussen de Arabische wereld en de VS en de EU dan niet zijn? Maar kennelijk zijn de VS en de EU daar nauwelijks in geïnteresseerd.”
***
Wanneer de EU en de VS Israël niet dwingen zijn extremistische koers bij te stellen, zal het tot een explosie komen. Een ongecontroleerde, spontane intifada.
De voorspelling van sjeik Bassem al-Saadi lijkt ruim twee jaar later aardig te zijn uitgekomen. Een messen-intifada noemen de Israëliërs het, een ongeorganiseerde (maar wel door al-Saadi’s organisatie aangemoedigde), suïcidaal aangedreven opstand, waarbij Palestijnse jongeren willekeurige Israëliërs met primitieve steekwapens aanvliegen in het volle besef dat ze grote kans maken hun actie niet te overleven; en waarbij Israëliërs – soldaten, politie, kolonisten, burgers – bij het minste onraad de trekker overhalen: en dan vaak niet één of twee keer, maar zes, zeven, acht keer. Dus niet om te neutraliseren, zoals ze zelf zeggen maar om te liquideren.
De manier waarop Israëliërs en Palestijnen elkaar doden is nog nooit zo persoonlijk, zo intiem, zo rauw en existentieel geweest.
Toen Zakaria Zubeidi mij vertelde dat hij een burger was die afstotende keuzes moest maken, zette ik daar mijn vraagtekens bij. Nu geloof ik dat hij oprecht was, zonder dat ik zijn methodes goedkeur. Hoe dan ook denk ik niet langer dat hij in de kern een misdadiger is.
Zou Zakaria, in het licht van recente ontwikkelingen, weer naar zijn M-16 en Browning willen grijpen om het Palestijnse verzet wat meer structuur en vuurkracht te geven? Hij heeft die M-16 en Browning vast nog ergens liggen. Een Palestijnse man doet geen afstand van zijn wapen, als hij het helpen kan.
Ik vermoed dat hij zijn tijd heeft gehad. Hij loopt tegen de veertig, hij gelooft het wel. De testosteronspiegel is gedaald, en als zoveel metgezellen is hij gehavend. Ik denk ook niet dat het nodig is. Want als ik mijn oor goed te luisteren heb gelegd, staat er een nieuwe generatie Zakaria’s klaar.
Het wachten is op de door sommige Palestijnen openlijk bepleite ontmanteling van het Jurassic Park dat ‘Palestijnse Autoriteit’ heet. In nauwe samenwerking met Israël heeft die Autoriteit het Palestijnse militantisme de laatste tien jaar gesmoord zonder er politiek iets voor terug te krijgen. Materieel heeft de samenwerking wel wat opgeleverd, en de zelfverrijking van Palestijnse dignitarissen heeft Israël ook hartelijk aangemoedigd – om daarvan weer schande te kunnen spreken als het zo uitkwam.
Wanneer hij de vernederingen van Netanyahu zat was, wilde de 81-jarige president Abbas nog wel eens zeggen dat hij de Palestijnse Autoriteit overwoog op te heffen. Loze dreigementen, die in een nabije toekomst onbedoeld toch kunnen uitkomen wanneer hij aftreedt of overlijdt, want de Palestijnse Autoriteit is moreel en ideologisch volledig uitgewoond, een karkas dat de laatste adem van legitimiteit al een tijd geleden heeft uitgeblazen. “Hoeren,” heeft Zubeidi de Autoriteit genoemd.
En sjeik Bassem al-Saadi, die zijn leven heeft gewijd aan gewapend verzet? Het Israëlische leger was laatst naar hem op zoek. Met tientallen pantserwagens trok het Jenin binnen. Voor het eerst in lange tijd woedde er weer een hevig vuurgevecht in de traditioneel roerige provincieplaats.
Sjeik Bassem, de sjeik met de vooruitziende blik, bleef onvindbaar.
Recente reacties