Lawaai over genocide verhult schuchtere toenadering tussen Turken en Armeniërs
De winter begint. Het is 1991. Ik loop rond in de stad aan de Tigris nadat ik kampen met Koerdische vluchtelingen aan de grens met Irak heb bezocht. Niet minder dan 450.000 hebben een veilig heenkomen in Turkije gezocht nadat hun opstand tegen het regime van Saddam Hussein met veel bloedvergieten door zijn troepen was onderdrukt.
Ik loop verder de Gazi Caddesi door en sla linksaf een wirwar van straatjes in. Zomaar, om de stad te verkennen. Plots sta ik voor een grote ruïne van een kerk. Het zijn de resten van de Armeense Surp Giragos-kerk. Het dak is ingestort, de altaren zijn vernield, maar de meeste pilaren staan nog overeind. In de bogen zijn nog afbeeldingen van kruisen te zien. Grafstenen met Armeense opschriften lijken als afval te zijn weggegooid.
Op oude prentbriefkaarten uit het begin van de twintigste eeuw is de culturele, etnische en religieuze diversiteit van de stad te zien. Koerdische en Turkse moslims leefden samen met Armeniërs, Assyriërs, Grieken, Joden, Chaldese en Nestoriaanse christenen en Yezidi’s. Bijna de helft van de inwoners – 35.000 – waren Armeniërs. De locoburgemeester was altijd een Armeniër. De helft van de gemeenteraad en het provinciale bestuur bestond uit christenen, vooral Armeniërs. Vrijwel alle artsen, advocaten en apothekers waren Armeniërs, net als belastinginspecteurs, en boekhouders. Velen maakten ook deel uit van de politie.
Na de gedwongen dodenmarsen naar de Syrische woestijn bleven er hooguit nog een paar duizend van deze christenen over. Anderen hadden zich uit zelfbehoud tot de islam bekeerd. De kerk, uit de veertiende eeuw, was een van de grootste in het Midden-Oosten. In de jaren na de massamoorden op de Armeniërs vertrokken de resterende christenen ook uit Diyarbakir weg, met name na het begin van de gewapende acties van de PKK in 1984 tegen het Turkse leger.
Het verval van de kerk ging door tot 2009, toen enkele Armeniërs die in Diyarbakir waren geboren maar in Istanbul woonden, een stichting oprichten om de kerk weer in zijn oude glorie te herstellen. Eind 2011 was het zover en werd de kerk met de zeven altaren weer in gebruik genomen.
Ik sta nu weer in dat steegje in Diyarbakir en loop vol verwachting het ommuurde plein van de kerk op. Het gebedshuis is schitterend herbouwd en gerestaureerd. De kerk krijgt regelmatig bezoekers, vooral toeristen, want Armeniërs wonen er niet meer in de stad. Het is meer een soort bedevaartsoord en een cultureel centrum waar je in de tuin heerlijk kunt eten en genieten van de rode wijn afkomstig van de eeuwenoude Öküzgözü-druif uit Oost-Anatolië.
De wederopbouw van deze kerk is een voorbeeld van een nieuw, toleranter beleid. In het verleden kreeg geen van de religieuze minderheden toestemming onderhoud te plegen aan gebedsruimten, maar de islamitisch geïnspireerde AKP-regering begon steeds meer van hun rechten terug te geven. Het begin van een schuchtere toenadering tussen Turken en Armeniërs, alsmede andere niet-moslims.
Maar er is nog een lange weg te gaan. Honderd jaar na de dodenmarsen en massaslachtingen onder Armeense burgers in het oosten van Turkije wordt ‘Armeniër’ nog steeds gebruikt als scheldwoord. Ook president Erdoğan beschouwt het als een belediging. In een tv interview zei hij: ‘Ze maakten me uit voor Georgiër. Ze scholden me zelfs uit voor iets veel ergers: ‘Armeniër’. Ik ben een Turk”.
Er zijn meer voorbeelden van discriminatie en haatzaaien tegen Armeniërs. Vooral in de pers, maar ook in het dagelijkse leven van Armeense kinderen en volwassenen. Een onderwijzer stuurde een leerling naar huis nadat ze vraagtekens had gezet bij zijn bewering dat alle Armeense schrijvers in 1915 aan tuberculose waren overleden. Geschiedenisboeken op Turkse scholen brandmerken Armeniërs als ‘verraders’. Turkse leraren noemen Armeense kinderen in de klas ‘ongelovigen’. Armeense jongemannen veranderen uit voorzorg hun achternaam in een Turkse naam voor ze in militaire dienst gaan. Veel Armeense zakenlieden doen hetzelfde om maar niet op te vallen als niet-moslim.
De haat en het wantrouwen die ten grondslag lagen aan de bewuste uitroeiing van Armeense christenen door Koerdische en Turkse moslims zijn weliswaar vier generaties geleden, maar in het dagelijkse leven nog steeds actueel. Volgens de Nederlandse Turkoloog Erik-Jan Zürcher zijn er bij die etnische zuiveringscampagne tijdens de eerste wereldoorlog rond de 800.000 Armeense burgers om het leven gekomen. Er wonen nog amper 60.000 Armeniërs in Turkije, vooral in Istanboel.
Er is slechts één dorpje in het gebied waar de volkerenmoord zich heeft afgespeeld, waar nog Armeniërs wonen, Vakifli. Het ligt tegen een van de hellingen van de Musa Dagh (Mozes Berg), aan de grens met Syrië. ‘We zijn hier met iets meer dan honderd mensen. De meesten zijn oud,’ zegt Papken Silahli (78), die zowel Armeens als Turks spreekt. ‘Het inwoneraantal daalt. Kinderen worden hier niet meer geboren. De jeugd trekt weg naar de stad. Twee van mijn kinderen wonen in Amsterdam.’
Trots laat hij het door de Turkse overheid gerestaureerde kerkje zien. Het ruikt er naar wierook. Handgeknoopte tapijten sieren de vloer. Takken met plastic paaseitjes tegen de muur en verwelkte bloemen in een vaas. Buiten hangt een doordringende geur van sinaasappelbloesem die uit de boomgaarden in de vallei opstijgt. ‘Alle bomen die je hier ziet zijn door Armeniërs geplant,’ zegt Silahli. Zelfs op de oude begraafplaats met cypressen en olijfbomen ruik je de sinaasappelbloesem. Graftombes hebben namen als Şanakyan, Keşişyan en Gülyan – de uitgang ‘yan’ verraadt dat het om Armeense namen gaat. Silahli slaat een kruisje en bidt even bij het graf van zijn vrouw die een half jaar geleden overleed.
De uitspraak van paus Franciscus dat het Armeense volk werd getroffen door ‘de eerste genocide van de 20ste eeuw’ is hier in het dorp geen onderwerp van gesprek, zegt Silahli. ‘We weten niet precies wat er allemaal is gebeurd. De archieven moeten meer duidelijkheid verschaffen,’ zo formuleert hij voorzichtig zijn politiek correcte antwoord.
Bülent Arslan, een Koerd uit Diyabakir, die met een vriend in de tuin van het plaatselijke cafeteria geniet van het voorjaarsweer en kijkt naar een bruidspaar dat het dorpje bezoekt voor een fotoreportage, mengt zich in het gesprek. Hij is minder diplomatiek. ‘Ik heb geen enkele moeite te erkennen dat de massaslachtingen van toen een bewuste genocide waren. Bij ons in het oosten kun je er overal in de grotten nog sporen van terugvinden. De Koerden zijn door de Turken opgehitst om Armeense burgers te vermoorden. Ik ken de verhalen van mijn opa. Wij schamen ons voor onze geschiedenis.’
Nurettin Düzgün (61), een Koerdische imker uit Bingöl, die in Vakifli zijn kasten met honingbijen neerzet, noemt de Turkse cultuur er een van ‘zwijgen en straffeloosheid’. ‘Nooit is iemand berecht of gestraft voor de oorlogsmisdaden van toen. De discriminatie van Koerden is ook altijd ontkend. Gelukkig wordt er nu steeds meer gepraat over de genocide en ons lot, in het buitenland en dus ook hier in Turkije.’
Net als Papken Silahli zijn alle inwoners van het dorp kleinkinderen van de Armeniërs die zich in 1915 verzetten tegen de gedwongen Turkse dodenmarsen naar de Syrische woestijn. Zo’n 5000 Armeniërs uit de dorpen op de flanken van de Berg Mozes trokken naar de bergtop waar ze zich met lichte wapens bijna twee maanden verdedigden tegen de aanvallen en omsingeling van Turkse militairen. De Oostenrijkse schrijver Franz Werfel tekende hun heroïsche verzet in 1933 op in zijn beroemd geworden historische oorlogsroman ‘Die vierzig Tage des Musa Dagh’. Silahli’s grootouders en de meeste anderen die ervoor kozen om zich te verzetten, zijn uiteindelijk door Franse oorlogsschepen voor de kust geëvacueerd en naar Port Said in Egypte gebracht.
De verbale oorlog die president Erdoğan en andere Turkse politici nu voeren tegen de paus en alle anderen die van ‘genocide’ spreken, verhult de toenadering tussen de Armeense minderheid en de autoriteiten in Turkije.Veel begon ten goede te veranderen na de moord in 2007 op de Armeense hoofdredacteur Hrant Dink. Hun vaak tot ruïnes vervallen kerken, ook de fraaie Kerk van het Heilige Kruis op het eiland Akdamar in het Vanmeer, worden gerestaureerd met fondsen van de overheid. Voor het eerst benoemde de premier een Armeniër als adviseur. Door de overheid in beslaggenomen bezittingen worden teruggegeven. Onder de islamitische regering van Erdoğan hebben ze meer rechten en vrijheden dan ooit in Turkije.
Bij velen echter zit de angst om de Turken met ‘verkeerde’ uitspraken op de tenen te trappen er nog diep in. Een priester verbiedt om met zijn parochianen te spreken. Een Armeense journaliste zegt op het laatste moment een afspraak voor een interview af.
Hovanis Canoğlu (77), een voormalig boekhouder in Istanboel die in Vakifli werd geboren, is niet bang. ‘Zouden we hier zijn blijven wonen als we steeds haat en vijandschap voelden? Mijn vader en grootvader hebben ons niet met haat tegen de Turken opgevoed. We leven hier normaal en hebben veel Turkse vrienden.’
Een teken aan de wand is dat er bij de parlementsverkiezingen in juni voor het eerst zes Armeniërs meedoen als kandidaat. Wanneer een of meer van hen wordt gekozen en de Armeniërs voor het eerst – honderd jaar na de genocide – in het Turkse parlement vertegenwoordigd zijn, zal dat een nieuwe symbolische stap zijn op weg naar verzoening tussen Turken en Armeniërs.
Recente reacties