Ooit komt het goed in het hervonden vaderland

In mei 2013 kreeg hij eindelijk een nationaliteit: de Belgische. Het betekent dat hij dit jaar voor het eerst in zijn leven mag stemmen: een recht waaraan menig West-Europese kleinburger van vandaag de dag weinig waarde zegt te hechten, maar dat Majd in dankbaarheid heeft aanvaard: ‘Het is een bijzonder gevoel,’ zegt hij. ‘Een combinatie van vreugde en zelfwaardering. Bovendien woon ik in Brussel. In tegenstelling tot Belgen in Vlaanderen en in Wallonië, heb ik de vrijheid om zowel voor Vlaams- als Franstalige kandidaten te stemmen.’

Het spreekt echter vanzelf dat België, waar hij inmiddels al tien jaar verblijft, een kunstmatig of ‘adoptief’ vaderland is. Palestina blijft het ‘biologische’ vaderland. Twee jaar geleden bezocht hij het voor het eerst, op een toeristenvisum dat hij de Israëlische ambassade na lang aandringen wist te ontfutselen.

Op bezoek in je eigen land – op een toeristenvisum nog wel. Hij maakte er het beste van. Wat heet, samen met collega-journalist Pieter Stockmans, fotograaf Xander Stockmans en film- en televisieregisseur Senne Dehandschutter schiep hij een tv-documentaire van een uur, die door honderdduizenden mensen werd bekeken en lovende recensies kreeg.

Persoonlijke ontdekkingstocht
‘Stateless’ is dan ook niet de zoveelste documentaire over een in de media uitgekauwd conflict. Het is het verslag van een persoonlijke ontdekkingstocht – lichtvoetig en levenslustig, onbevangen en ontwapenend jongensachtig, maar tegelijkertijd vol tragiek. Majd vindt in Haifa het geruïneerde huis dat zijn grootvader in 1948 moest ontvluchten. Vanuit daar, in een reeds lang in verval geraakte woonkamer met uitzicht op zee, belt kleinzoon met opa, die inmiddels in Damascus woont. Het gesprek verloopt echter moeizaam: laatstgenoemde lijdt aan Alzheimer en komt vier maanden later, in de eerste week dat de documentaire wordt vertoond, te overlijden.

Het telefoongesprek is de ijzersterkte slotscène, die je niet onberoerd laat. Bijna even aangrijpend zijn Majds pogingen om niet alleen de Palestijnen in Israël en in de bezette gebieden te leren kennen, maar ook de Joden. De film dient geen politiek-activistisch doel: vrede en verzoening zijn het thema. De hoofdpersoon, die zelf geen enkel geloof praktiseert, neemt zich voor de heilige plaatsen van moslims, joden en christenen te bezoeken, om er samen met hen bidden.

Bij de al-aqsa moskee in Jeruzalem levert dat geen problemen op omdat Majd officieel moslim is – dat dit niet geldt voor de overige crewleden betekent wel dat zíj moeten achterblijven. Bij de Klaagmuur, op een steenworp afstand van de moskeeënesplanade, ontstaat er een twistgesprek met een rabbijn die zo uit een western kon zijn weggelopen met zijn Amerikaanse accent en grimmige opvattingen over zelfverdediging. Uiteindelijk vindt Majd een jood die bereid is samen met hem te bidden, en die zelfs niet terugdeinst voor een broederlijke omhelzing. Het is echter geen autochtone Israëliër maar een toerist. In de Geboortekerk in Bethlehem, tenslotte, wordt het ploegje hardhandig uit een orthodoxe gebedsdienst gezet.

Pijn
Hoe kijkt Majd Khalifeh op dit alles terug? Hij voelt pijn: ’Omdat ik zo graag wilde wegblijven van de politiek, maar dit onmogelijk bleek. Ook in mijn eigen hoofd sloop het steeds naar binnen, hoezeer ik me ertegen verzette.’

Anderzijds lukt het hem nog altijd om onderscheid te maken tussen politiek en gewone mensen. Slaagt hij er nog altijd in om gewone mensen niet de schuld te geven van een destructieve politieke situatie, ook al zijn ze medeplichtig door leiders te steunen die voor deze situatie rechtstreeks verantwoordelijk zijn.

‘Het is moeilijk uit te leggen, ook voor mijzelf, maar moet je horen: stel, ik woonde in de jaren veertig in Haifa, en ik zag een boot met joden aankomen, en ik zou op de hoogte zijn van de verschrikkingen van de Holocaust. Weet je wat ik hoop dat ik dan zou hebben gedaan? Mij als vrijwilliger aanmelden om deze mensen op te vangen. Betekent dit dat ik de sindsdien gevoerde Israëlische politiek ondersteun? Geenszins. Het een heeft naar mijn gevoel niets met het ander te maken.’

Wie in dit soort conflicten begrip voor alle kampen weet op te brengen, is vaak bij iedereen de gebeten hond. Majd heeft het toch anders ervaren: ‘De meeste reacties waren positief. En de overige reacties zou ik eerder als wanhopig dan als negatief willen kenschetsen. De vredesboodschap wordt wel verstaan, maar het geloof dat het iets zal uithalen ontbreekt. Vaak zit de religie in de weg. Hoe dan ook, deze film ging niet zozeer over conflict, maar over contact: en dan bedoel ik vooral contact van burger tot burger. Ik ben niemand uit de weg gegaan, ging met iedereen die ik tegenkwam in gesprek. En dat sprak kennelijk aan.’

Hij beseft wel dat het voor een incidentele bezoeker makkelijker is zich vredelievend op te stellen dan voor mensen die dagelijks de vernederingen van de bezetting moeten ondergaan. ‘Ik heb gezien en gehoord hoe een soldaat van een jaar of achttien vanachter een microfoon een pakweg vijfendertigjarige moeder met een klein kind tergde met zijn kille instructies. Zo van: “Niet met schoenen aan door het poortje. Allebei terug. Allebei schoenen uit. Eerst het kind door het poortje. Nee, wat zei ik nou? Eerst het kind. Terug.” Enzovoort. Ja, dat is moeilijk te verdragen.’

En toch, ondanks dit soort confrontaties met de barre werkelijkheid van de bezetting, wil het niet uit zijn kop: het idee dat vrede mogelijk is en dat zijn generatie die zelfs nog zal meemaken. Let wel: geen vrede onder de voorwaarden die de Israëliërs graag zien, maar een rechtvaardige vrede, waarbij alle Palestijnse vluchtelingen en hun nakomelingen, als zij dat willen, kunnen terugkeren naar een land waar ieder voortaan gelijke rechten heeft. Een land dat dus niet meer in de eerste plaats een Joodse staat is, maar ook geen enkel ander religieus stempel draagt. Een seculiere, werkelijk moderne democratie.

Wat voor naam dat land moet hebben, zal Majd een worst wezen. ‘Wolk’ of ‘Tafel’, oppert hij in de documentaire. ‘Voor mijn part noemen ze het Brussel,’ zegt de jonge Palestijn Ibrahim die hij spreekt in Oost-Jeruzalem.

Is het niet naïef te geloven dat dit binnen afzienbare tijd te realiseren is, gezien de verhoudingen? Majd geeft geen rechtstreeks antwoord. Hij begint te vertellen dat hij wel eens in joodse wijken in Antwerpen komt. ‘En het breekt mijn hart dat ik daar geen contact met de mensen kan leggen. Juist omdat ik zo’n verwantschap voel. Omdat hun warme familiale cultuur, die ook zo typisch Arabisch is, mij zo aantrekt. Ik heb met geen enkele religie problemen, maar jodendom en islam hebben zo veel gemeen, in tal van gebruiken, in de manier van leven. Ik weet nog wat mijn grootvader zei: als je in een stad komt en je zoekt een slager, maar er is geen islamitische slager: ga dan naar de joodse.’

Het is dit gevoel van verbondenheid, dit koppige besef van gemeenschappelijkheid, dat Majd blijft sterken in zijn geloof dat er ondanks alles een gedeelde bestemming in het verschiet ligt. Dat het in zijn biologische vaderland goed kan komen. Nee, wacht even: goed zal komen.

Bekijk de documentaire Stateless: https://vimeo.com/67665395 

Meer over de documentaire hier.

 

Bekijk het vanuit de slaapkamer

De aanslagen van 11 september 2001 waren een omslagpunt voor Shereen El Feki. Ze is half Egyptisch, half Welsh, en kreeg de behoefte haar Arabische afkomst te verkennen. Als epidemioloog en journaliste had ze al onderzoek gedaan naar HIV en Aids in het Midden-Oosten. Het leek haar dat seksualiteit een heel geschikte invalshoek bood om de maatschappij in deze regio dieper te doorgronden. Een paar jaar lang reisde ze rond, sprak ze met gewone burgers en met specialisten, verzamelde alle mogelijke studies die die er gedaan zijn. Het resultaat is is een vlot geschreven boek dat inderdaad een driedimensionaal inzicht geeft in hoe de samenleving is georganiseerd in Arabische landen.

‘In de Arabische wereld is seks het tegenovergestelde van sport’, aldus een Egyptische gynaecoloog. ‘Neem voetbal: iedereen praat erover, maar bijna niemand speelt het. Dan seks: iedereen doet het, maar niemand wil erover praten.’ Ooit werd er in het Arabisch wel uitvoerig en veel geschreven over seks. Duizend jaar geleden verschenen er boeken – inclusief zelfhulpboeken – en gedichten over, en religieuze leiders zagen seks niet als immoreel. Hoe het komt dat die openheid de laatste eeuwen totaal is verdwenen wordt door allerlei deskundigen aan El Feki uitgelegd.

Jongeren in de Arabische wereld groeien op dit moment veelal op zonder kennis van zaken. Ze weten dat seks alleen is toegestaan binnen het huwelijk en dat vooral vrouwen als maagd moeten trouwen. Jongeren tussen 15 en 29 jaar vormen een derde van de bevolking in de Arabische wereld (en tellen samen ongeveer 100 miljoen individuen). De gemiddelde leeftijd waarop men in het huwelijk treedt is flink gestegen vanwege de slechte economische omstandigheden. Er kan niet worden getrouwd zonder dat er een appartement is, en daarvoor is een redelijke bron van inkomsten nodig. Autoriteiten steken de kop in het zand en proberen vol te houden dat deze enorme groep seksueel niet actief is. El Feki vond kleine organisaties die proberen om de vele vragen van jongeren te beantwoorden, bijvoorbeeld door een slim opgezet voorlichtingsprogramma op Palestijnse scholen, of een anonieme telefoonlijn in Egypte. Ze vond ook dienstverleners die zich inzetten voor problematischer zaken als de bestrijding van genitale verminking bij vrouwen, de positie van homoseksuelen en het beschermen van prostituees. Een hele reeks creatieve, slimme en moedige mensen passeert de revue en dat alleen al maakt het boek de moeite waard om te lezen.

El Feki legt een direct verband tussen het slagen van democratie in de Arabische wereld en de aangehangen waarden binnen een huwelijk en ten aanzien van seksualiteit. Gelijkheid tussen partners en persoonlijke vrijheid zijn op elk niveau van de samenleving van fundamenteel belang, net als het tolereren van minderheden. Het feit dat jongeren in 2011 langzittende leiders onderuit haalden, heeft ook binnen families de verhoudingen veranderd. Jonge generaties voelden zich sterk genoeg om hun ouders tegen te spreken. Inmiddels is gebleken dat de oude dictaturen taai zijn en het is dan ook de vraag of de vechtlust en het nieuwe gevoel van eigenwaarde onder jongeren voldoende standhouden om de familiecultuur te beïnvloeden.

Feki mengt in het boek voortdurend persoonlijke verhalen van mensen die ze heeft ontmoet met resultaten van onderzoeken. Haar toon is neutraal. Uit alles wat ze vertelt blijkt echter dat er heel veel moet veranderen voordat er sprake is van een gezonde seksuele cultuur in de Arabische wereld. Wat pleit voor het boek is dat het veel verder gaat dan de gebruikelijke clichés over ongelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen ‘de islam’. Belangrijk is El Feki’s constatering dat sociale veranderingen alleen zullen ontstaan door erover te onderhandelen, en niet door confrontatie.

 

In Egypte dreigt een macabere herhaling van zetten

In Egypte staat het zogeheten Al-Jazeera-proces tegen een twintigtal journalisten op stapel. Zij worden onder meer beschuldigd van banden met het terrorisme. Klinkt niet echt geloofwaardig. Wat hebben de militaire machthebbers tegen Al-Jazeera?

Laten we beginnen met een simpel schema: Al Jazeera komt uit Qatar en krijgt veel geld van Qatar. Qatar is ook al tientallen jaren de thuisbasis van sjeik Yoesoef al-Karadawi, een Egyptische theoloog die in 1961 door president Nasser het land uit werd gezet. Al-Karadawi is een van de belangrijkste ideologen van de moslimbroeders. Diezelfde moslimbroeders zijn door de Egyptische militaire machthebbers tot doodsvijand verklaard. Laat nu Karadawi een programma op Al-Jazeera hebben, dat door 60 miljoen mensen wordt bekeken. Ergo: Al-Jazeera en de moslimbroederschap zijn twee handen op één buik! Althans: zo stellen de Egyptische militaire machthebbers het graag voor.

De diepere oorzaak voor de afkeer van Al-Jazeera is dat deze oudste onafhankelijke Arabische nieuwszender al sinds zijn ontstaan in 1996 de nagel aan de doodskist is van dictators, dwingelanden, bulldozer-politici en bullebakken in het Midden-Oosten. In Egypte is Al-Jazeera het werken onmogelijk gemaakt, maar eerder sloot het gezag in Jordanië en Koeweit al eens de kantoren van deze zender en werden vestigingen in Afghanistan en Irak door Amerikaanse raketten getroffen, hoewel de coördinaten van deze vestigingen aan de Amerikanen waren doorgegeven.

Ook riep Al-Jazeera de toorn van Israëlische leiders over zich af door als enige de verschrikkingen te tonen die het Israëlische leger in de Gazastrook aanrichtte. Anderzijds was deze zender de eerste in de Arabische wereld die Israëlische politici aan het woord liet. Evenzo mochten kopstukken van Hamas hun zegje doen, en daarover uitte de Palestijnse president Mahmoud Abbas dan weer publiekelijk zijn misnoegen. Kortom: Al-Jazeera is de eerste zender die het Arabische publiek een venster op de wereld heeft geboden, in al zijn bonte verscheidenheid, en alleen al daarom wordt Al-Jezeera gehaat door de macht.

Er is maar één conclusie mogelijk: up with Al-Jazeera!

Maar Rena Netjes heeft nooit voor Al-Jazeera gewerkt! Wat hebben de militaire machthebbers tegen Rena Netjes?

De militaire machthebbers hebben iets tegen Rena Netjes omdat ze iets hebben tegen buitenlanders die denken te kunnen uitleggen wat er in Egypte aan de hand is – in het bijzonder westerlingen. Het heeft er alle schijn van dat nogal wat Egyptenaren deze afkeer van buitenlanders inmiddels delen. De tijd dat westerse verslaggevers gastvrij in het warme bad van het Tahrir-plein werden opgenomen lijkt lang voorbij.

Uiteraard is hier sprake van manipulatie. Autoritaire leiders fabriceren graag buitenlandse complotten om iedereen de mond te snoeren. Journalisten van elders heten dan al snel spionnen en infiltranten te zijn.

Maar er speelt nog meer. Toen het leger in juli gehoor gaf aan de smeekbeden van een deel van de bevolking om de regering van moslimbroeders af te zetten, spraken westerse commentatoren hierover hun afkeuring en onbegrip uit. President Morsi was ‘democratisch gekozen’ en dan was het goed.

Het democratisch proces is voor de westerse publieke opinie heilig. Maar in een land als Egypte wordt ‘democratie omwille van de democratie’ als volstrekt irrelevant beschouwd. En in beginsel is dat te begrijpen. Wat is het democratisch proces waard als het mensen aan de macht helpt die naar de stellige overtuiging van velen volstrekt ondemocratisch denken? Hitler kwam ook democratisch aan de macht.

Uiteindelijk hebben veel inwoners van landen zonder democratische traditie meer vertrouwen in het leger dan in het democratisch proces, want met het leger weet je wat je hebt en dat is meer dan je van zo’n nieuwbakken democratisch proces kunt zeggen.

In feite staat het leger in dergelijke landen voor hetzelfde als waarvoor het democratisch proces in het westen staat, namelijk voor enige mate van stabiliteit en bestuurbaarheid. Militaire dictators worden niet zelden gehaat, maar tegelijkertijd is het leger het enige instituut dat een zeker respect geniet. Geen enkel ander instituut wekt de indruk op een stevig fundament te rusten, behoorlijk georganiseerd te zijn, en – misschien nog het belangrijkste – iets te belichamen. Het leger belichaamt althans nog nationale trots, weerbaarheid en eenheid in tijden van nood.

In Nederland zijn soldaten ietwat beklagenswaardige padvinders die soms, om duistere redenen, naar een ver en onherbergzaam buitenland worden gestuurd voor een vredesmissie die vooral geen vechtmissie mag zijn, en is heelhuids terugkeren het hoogste doel; maar in een derdewereldland met weinig samenhang is het leger het meest tastbare bewijs dat het land geen fictie is.

In een dergelijk bestel is democratie mooi als het degenen aan de macht helpt op wie men heeft gestemd, en anders moet de democratie weg en mag het leger terug. Het idee dat het volk gekozen leiders na het verstrijken van hun mandaat weer kan wegstemmen wordt helemaal niet als vanzelfsprekend ervaren, en dan is het ook zeker niet vanzelfsprekend. Wellicht kortzichtig, maar het kan gewone mensen niet worden verweten dat het argwanende kortetermijndenkers zijn. Koestering van historische vergezichten is een luxe die zij zich niet kunnen permitteren. Ze kunnen eenvoudigweg niet wachten totdat het democratisch proces over misschien tien jaar, twintig jaar of pas na enkele generaties is ingesleten, is uitgekristalliseerd, betrouwbaar is gebleken en bewezen heeft voor werkelijke stabiliteit te kunnen zorgen. Feitelijk wordt van degenen die het democratiseringsproces op gang moeten brengen gevraagd dat zij zich opofferen.

Zo schiet het natuurlijk niet op en dreigt de mislukking van het democratische project een zichzelf vervullende profetie te worden. Aan de andere kant heeft het geen zin mensen democratie door de strot te duwen.

De Egyptische buikdanseres en actrice Sama el-Masry wil meedoen aan komende parlementsverkiezingen: ‘Are you listen, Obèmè?’

Waar het Arabische publiek helemaal geen zin in heeft is om de les te worden gelezen door westerse betweters. Schrijver dezes heeft dat in de jaren negentig in Algerije al eens mogen ervaren. Algerije, eveneens een militaire dictatuur, werd geteisterd door verschrikkelijke moordpartijen. Haast wekelijks werden dorpjes ’s nachts overvallen door onbekenden – moslim-extremisten naar men aannam, maar ze identificeerden zich nooit – die de kelen van honderden mensen doorsneden. En in Algiers waren er soms drie bomaanslagen op een dag, met tientallen doden. Het hele land was aan de kalmerende middelen. De onverschrokken Algerijnse pers hekelde de militaire machthebbers om hun onvermogen de bevolking te beschermen en verdacht hen zelfs van directe medeplichtigheid. Maar toen de regering tandenknarsend instemde met de komst van een EU-missie, richtte de pers plots haar pijlen op die missie. Als bij toverslag vertoonden regering en media een grote eensgezindheid: waar bemoeide de EU zich mee? Opgerot! Toen de Europarlementariërs zich lieten intimideren en zelfs een aan hen overhandigde brief van het Islamitisch Heilsfront – te vergelijken met de moslimbroeders – niet durfden open te maken, werden ze onbarmhartig uitgelachen.

Klassieke slotvraag: hoe nu verder?

Voor democratie zijn drie dingen nóg belangrijker dan verkiezingen: maatschappelijke instituties die iets kunnen afdwingen, staatsinstellingen die aanzien genieten en de overtuiging dat samenwerken meer oplevert dan elkaar op leven en dood bestrijden. Wat de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld betreft gaat het in het Midden-Oosten overal de goede kant op. Maar het ene land is verder dan het andere. In Tunesië nam het parlement vorige week na twee moeizame jaren van onderhandelingen en twee schokkende moordaanslagen op politici de modernste grondwet in de Arabische geschiedenis aan. Dit gebeurde onder verantwoordelijkheid van een uit islamisten en seculieren bestaande coalitieregering .

Waaraan dit kleine wonder te danken is? Waarschijnlijk aan een vakbondswezen dat wat voorstelt, een relatief ontwikkelde middenklasse, een krachtige vrouwenbeweging, én het afschrikwekkende voorbeeld van het buurland Algerije, waar een burgeroorlog tussen leger en islamisten 150 000 levens eiste. Daarom hield het Tunesische leger zich koest en stelden de islamisten zich minder agressief en arrogant op dan het Islamitisch Heilsfront destijds in Algerije.

Voor Egypte ziet de toekomst er ondertussen zeer dreigend uit. Militaire machthebbers zijn niet per definitie slechter dan burgerpolitici. Toen de Pakistaanse generaal Musharraf de democratisch gekozen premier Nawaz Sharif in 1999 afzette, werd dat wereldwijd met besmuikte instemming begroet, want Nawaz Sharif was een schurk die knokploegen op zijn eigen rechters afstuurde. Maar wanneer generaals te lang als politieke leiders aanblijven – en dat doen ze bijna per definitie – is rampspoed, vroeg of laat, gewaarborgd. Musharraf genoot veel krediet, totdat hij dat op verbijsterende wijze verkwanselde – hij was toen al bijna 10 jaar aan de macht. Zo zal het generaal Al-Sisi ook vergaan, als hij zich net als Musharraf na verloop van tijd gaat verbeelden dat hij de belichaming van de natie is.

Daarnaast dreigt een macabere herhaling van zetten. Ook Egypte leed in de jaren negentig onder bloedige aanslagen van moslim-extremisten. Deze werden gepleegd door de Islamitische Jihad en de Islamitische Groep: organisaties die zich van de moslimbroeders hadden afgesplitst omdat ze geweld zagen als de enige manier om iets te bereiken. De Islamitische Jihad is opgelost in de pan-islamitische jihadistsche beweging Al-Qaeda, de Islamitische Groep heeft de gewapende strijd afgezworen. Maar indien die moslimbroeders weer blijvend de illegaliteit in worden gedwongen, ligt radicalisering andermaal in het verschiet.

Generaal Al-Sisi wordt veel wijsheid toegewenst.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.