Syrische sportheld groeit uit tot verzetsheld

Dat is dus wat oorlog met slachtoffers doet. Oorlog is, behalve een doodsfabriek, een grote vlakschaaf. Voor de buitenwereld berooft oorlog zijn slachtoffers van hun individualiteit, hun eigenheid – juist door hun slachtofferschap, hun uitzichtloze ontreddering, hun aanhoudende noodkreten.

En dat is puur de oppervlakte. De daaronder liggende werkelijkheid is volkomen anders: elk oorlogsslachtoffer heeft een eigen verhaal, en de extreme omstandigheden die in een oorlog van kracht zijn kunnen eigenschappen in mensen naar boven brengen die anders verborgen blijven, en die hen tot bij uitstek unieke individuen transformeren.

Neem de jongeman in bovenstaand filmpje. Voor de oorlog had hij het niet slecht getroffen: hij was doelman van zowel het Nationale Syrische voetbalelftal onder 23 jaar als van een van de oudste Aziatische sportclubs: Al-Karameh uit Homs. Een jonge sportheld die een zekere landelijke faam genoot en dankzij zijn keeperstalent de gelegenheid kreeg wat van de wereld te zien.

Verzetsicoon
Zijn leven veranderde op slag toen hij op 15 maart 2011 aan zijn eerste grote demonstratie tegen het regime van Bashar Assad deelnam. Homs heette in die dagen ‘de hoofdstad van de revolutie’ en Abdelbaset Saroot was vanaf dat moment bij geen enkele grote demonstratie meer weg te slaan. Al snel groeide hij uit tot icoon van het verzet, met zijn opzwepende speeches en slogans en niet in de laatste plaats zijn gepassioneerd gezongen revolutionaire liederen, waarvan hier een fragment is te beluisteren.

Even gezwind kwam het Syrische bewind met de beschuldiging dat hij een salafist was die in Homs een emiraat wilde vestigen. Eerder al had de nationale Syrische sportfederatie zich gehaast hem voor het leven te royeren. ‘Daar zit ik mee,’ was zijn sarcastische repliek. ‘Dagelijks worden er mensen vermoord en zij denken dat ze me met een royement kunnen treffen.’

Hij is niet vrij van teksten als ‘ik zal het als een voorrecht ervaren wanneer God mij uitverkiest als martelaar te sterven’. Nochtans spreekt hij alle aantijgingen van islamitisch extremisme tegen. Nadrukkelijk rept hij van zijn christelijke en alawitische broeders. En zusters, niet te vergeten. Met de actrice Fadwa Solimandie, ofschoon alawitisch, zich tegen de Assad-clan heeft gekeerd – heeft hij samen op een podium gestaan. ‘Als actrice is het haar beroep om een rol te spelen, maar dit was de echte Fadwa, hier kwam geen acteren aan te pas,’ zou hij daarover zeggen.

Het zijn onder meer dit soort hartverwarmende oneliners die Saroot zo geliefd hebben gemaakt. Zo zei hij over zijn vroegere teamgenoten: ‘Zij hebben zich door het volk laten toejuichen, maar nu is het tijd dat zij aanhangers worden van het volk.’ Op zijn manier deinst hij nergens voor terug. In november 2011 kwam een broer van hem om het leven bij een bomaanslag op hun huis. Luttele momenten later liet hij zich tussen de brokstukken filmen en zei hij schijnbaar onbewogen: ‘Dit is het bloed van mijn broer, dit zijn de hersenen van mijn broer.’

Het is het allemaal waard, hield hij Al-Jazeera twee jaar geleden voor. ‘Ik ben vrij. Als voetballer heb ik de hele wereld bereisd. Maar vrijheid heeft niet alleen met reizen te maken. Hoe zit het met alle anderen? Vrijheid is een groot woord. Wanneer je iets ziet dat verkeerd is, dan is vrijheid de mogelijkheid om daar iets van te zeggen.”

Inmiddels heeft Abdelbaset Saroot al zijn vier broers en een oom aan de oorlog verloren en weet hij dat er een prijs op zijn hoofd staat. In het belegerde centrum van Homs blijft hij nooit lang op één plek en verplaatst hij zich bij voorkeur ’s nachts. Zijn aanhangers hebben zich allang voorbereid op een overlijdensbericht, en halen steeds opgelucht adem als er een recente foto of video van hem opduikt. Want al zegt hij zelf het martelaarschap te ambiëren, anderen gunnen hem en zichzelf toch iets anders. ‘Habibi Abdelbasset, moge God je beschermen’, zingen kinderen hem toe in de verminkte straten van Homs.

Zou Abdelbasset Saroot het nog steeds allemaal de moeite waard vinden, zich nog altijd een vrij mens voelen? Zou er nog veel over zijn van het aandoenlijke, onstuimige idealisme dat hem in het begin kenmerkte? Ooit benadrukte hij het vreedzame karakter van zijn verzetsactiviteiten, maar inmiddels heeft hij zich vaak met een granaatwerper over zijn schouder laten zien.

In het filmpje boven dit verhaal ijkt hij tot het uiterste getergd door de vredesonderhandelingen in Genève, waar de strijdende partijen niet verder kwamen dan geharrewar over humanitaire hulp.

‘We willen dat er een einde komt aan de belegering, we willen niet enkel wat voedselpaketten,’ schreeuwt hij. ‘Ze mogen ons niet vernederen met het al dan niet toelaten van voedsel, zonder een einde te maken aan de belegering. Niemand mag ons in zijn politieke spelletjes betrekken en in onze naam spreken. Niemand kan ons zeggen wat we moeten doen. Als de oppositie geen doorgang voor ons kan garanderen, dan sterven wij liever hier, we hoeven jullie medelijden niet. Als jullie alleen daar zijn om te onderhandelen over voedselhulp, laat ons dan in volledige waardigheid van de honger omkomen.’

Op zeker moment lijkt hij de controle een beetje te verliezen: ‘Zonder vrije doorgang gaan wij ZELF de humanitaire hulpverlening aanvallen ! Dit is onze stad. Wij zijn jihadisten met een goddelijke plicht. Die plicht staat helemaal los van de politieke oppositie. Wij sterven hier en er wordt in ons bloed gehandeld. Maar zolang als wij kunnen, blijven wij vechten.’

Eén ding staat vast: als Abdelbaset Saroot te langen leste een jihadist is geworden, dan heeft Bashar Assad daar voor een heel groot deel de hand in gehad.

* Met dank aan Reda Aissa voor de vertaling.

 

Turkije, de clichés voorbij

In hun boek maken de auteurs duidelijk waar het bij al die omstreden kwesties om gaat. Maar ook dat Turkije een complex, verwarrend land is dat niet eenvoudig te duiden is, omdat het midden in een radicaal transformatieproces zit. De oude kemalistische machthebbers (aanhangers van Atatürk), met hun westerse levensstijl, verliezen hun invloed en kijken angstig naar de toekomst. De nieuwe politieke en economische elite van vrome moslims verzet de bakens en bouwt aan een nieuw Turkije. “Daarbij maakt ze regelmatig dezelfde fouten als haar voorgangers”, aldus Lagendijk.

Ook de Amerikaanse antropoloog Jenny White, die sinds 1975 onderzoek doet in Turkije, analyseert in haar uitstekende boek Muslim Nationalism and the New Turks de veranderingen. Zo maakt zij duidelijk dat het populaire cliché over een machtsstrijd tussen seculiere kemalisten en islamisten geen hout snijdt. De meeste praktiserende moslims in Turkije zijn niet anti-seculier, maar verzetten zich tegen de autoritaire interpretatie van secularisme. Een van haar andere goede observaties is dat ‘veel sociaal conservatieve, vrome moslims voorstanders zijn van globalisering, een liberale economie, en wetten gebaseerd op individuele rechten, terwijl de sociaal liberale kemalisten daar tegenstanders van zijn’. De politieke islam heeft plaatsgemaakt voor een culturele moslim-identiteit, vooral onder jongeren. Deze moderne moslims kiezen hun eigen identiteit en levenswijze, beïnvloed door social media, tv, en mode. Zij zitten niet langer in het keurslijf van de kemalisten noch in dat van de politieke islam.

“De meeste praktiserende moslims in Turkije zijn niet anti-seculier, maar verzetten zich tegen de autoritaire interpretatie van secularisme”

De drijvende kracht achter het transitieproces is de partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (AKP) van premier Erdogan. Dat is een centrum-rechtse conservatieve partij die islamitische normen en waarden propageert, maar tevens voorstander is van een markteconomie.

Turkije heeft zich sinds 1983 ontwikkeld van een in zichzelf gekeerde, wantrouwige en agrarische samenleving, naar een dynamisch, zelfbewust en ambitieus land dat in 2023 wil doordringen tot de top tien van de grootste economieën ter wereld. Hoe fascinerend snel die transformatie gaat, blijkt uit gegevens over de aard en omvang van de export. In 1980 bedroeg het volume van de uitvoer 3 miljard dollar en was voor 90 procent landbouwproducten zoals katoen, tabak en hazelnoten. In 2011 was het volume van de export 130 miljard dollar en bestond voor 90 procent uit industriële producten zoals auto’s, koelkasten, vaatwassers, tv-schermen, meubels en machines.

De ontwikkelingen in Turkije zijn ingewikkeld en zijn soms tegenstrijdig, zo wordt in beide boeken duidelijk. Vaak gaan ze schoksgewijs. Een beetje zoals de militaire Mehter-kapel marcheerde in de Ottomaanse tijd: twee stappen vooruit, een stap achteruit. Dat leidt tot paradoxen. Zo zijn er vrijwel geen taboes meer, maar zitten wel meer journalisten achter de tralies. Er is meer democratie, maar ook een steeds autoritairder optredende en intolerante premier, die desondanks steeds meer stemmen krijgt; 34% in 2002; 47% in 2007; en 50% in 2011. Minder discriminatie van Koerden, soennitische moslims en niet-moslimse minderheden zoals Joden, Grieks-Orthodoxen en Armeniërs, maar nog steeds geen gelijke rechten voor Alevieten, terwijl nog altijd wordt geweigerd om het enige Griekse seminarie te heropenen.

Oprukkend ‘Ottomanisme’
Om de ontwikkelingen te kunnen begrijpen, is het belangrijk aandacht te schenken aan een nieuw paradigma dat zich de afgelopen jaren opdringt: het post-Ottomanisme, zo benadrukt White in haar boek.

Nostalgie naar een geromantiseerde versie van de Ottomaanse tijd begint langzaam maar zeker talloze aspecten van het leven in Turkije te beïnvloeden. De visie van minister van buitenlandse zaken, Ahmet Davutoğlu, is ervan doordrongen. Hij droomt ervan dat het nieuwe Turkije weer zo veel mogelijk economische, culturele en politieke invloed krijgt in de voormalige Ottomaanse gebieden: de Balkan, het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

Wie door de straten van Istanbul loopt, ziet hoe alomtegenwoordig het fenomeen van post-Ottomanisme of Ottomania, begint te worden. Steeds meer winkels, restaurants en hotels hebben namen uit de tijd van de sultans. In hippe wijken voor de upper middle class vind je juwelen, kleding, decoraties en andere producten met Ottomaanse stijl en kleuren. De verovering van de christelijke stad Constantinopel in 1453 wordt met steeds groter vertoon gevierd. Televisieseries gebaseerd op de intriges in de Ottomaanse paleizen zijn stuk voor stuk giga populair. Niet alleen in Turkije. De soap “Muhteşem Yüzyil”, over het leven van sultan Suleyman de Prachtlievende, is al aan 50 landen verkocht.

In Istanbul, Ankara en Mersin gaan Turken in groten getale naar opera’s en dansvoorstellingen over het leven van de sultans. Dat zou tien jaar geleden, onder de oude kemalistische elite en staatsideologie, ondenkbaar zijn geweest.

Islamitische broederschap
De nostalgie naar de tijd van de sultans heeft soms verrassende implicaties. In een poging een politieke oplossing te vinden voor de bijna 30 jaar durende oorlog met de PKK grijpt Ankara terug op een Ottomaans concept: islamitische broederschap. Zelfs de gevangen leider van de PKK, Abdullah Öcalan, herformuleert zijn eisen voor vrijheid en zelfbestuur nu in Ottomaanse termen en niet langer in een separatistisch discours. In zijn aankondiging op 21 maart van een wapenstilstand had hij het over de gezamenlijke strijd van Turken en Koerden in de Eerste Wereldoorlog tegen het Westen. Turken en Koerden dienen zich volgens de PKK-leider te ‘verenigen onder de banier van de Islam’. Het gaat niet langer om ‘onafhankelijkheid’ maar om ‘samenleven’. Sommige analisten noemen Öcalan daarom al een ‘neo-Ottomaan’ en de voorgestelde vrede een ‘pax Ottomana’. Premier Erdoğan heeft in dit verband een ander taboe – de nationale eenheidsstaat – ondergraven door te zeggen dat de Turken ‘niet bang moeten zijn voor federalisme’ om de Koerdische kwestie op te lossen ‘want in de Ottomaanse tijd had Koerdistan ook zelfbestuur’.

De panelen zijn aan het verschuiven in Turkije. Soms duidelijk. Vaak minder zichtbaar. Beide boeken bieden handvaten om het complexe veranderingsproces beter te begrijpen.

De Turken komen eraan!, Joost Lagendijk en Nevin Sungur, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2013.

Muslim Nationalism and the New Turks, Jenny White, Princeton: Princeton University Press, 2013.

Een ingekorte versie van dit essay verscheen eerder in het Financieele Dagblad

Een droomhuis in Zuid-Libanon

Tijdens de oorlog in 2006 tussen Israël en Hezbollah ontdekte hij dat er een Israëlische raket was ingeslagen in het dak van het huis dat zijn overgrootvader honderd jaar geleden voor zijn gezin had gebouwd. Shadid besloot een jaar vrij te nemen en het familiehuis helemaal op te knappen, terug te brengen in de oorspronkelijke staat.

Daarover gaat het boek: over het renoveren van een huis zoals dat nu niet meer wordt gemaakt. Over de familie die het bouwde en bewoonde, en over Marjayoun, het stadje in zuid-Libanon dat ooit een kruispunt was van handelaren en reizigers, maar nu is leeggelopen. De bevolking die rest is teleurgesteld en wantrouwig.

Wat een mooi maar treurig verhaal. Oorlogen, migratie, nieuwe grenzen, toenemende religieuze onverdraagzaamheid. Nog meer oorlog, nog meer migratie. Libanon is een land vol persoonlijke pijn, wonden, verlies. Er is nooit tijd om daarvan te herstellen, er dreigen altijd nieuwe oorlogen. In Beiroet eiste een bomaanslag nog maar vier dagen geleden vier levens. En in Tripoli, de tweede stad van het land, staken islamisten enkele weken geleden een unieke christelijke bibliotheek met 78.000 boeken in brand. Houdt het ooit nog eens op? En wat doen die eeuwigdurende conflicten, die voortdurende oprispingen van geweld, met mensen?

De inwoners van Marjayoun herinneren zich de Levant in Ottomaanse tijden wellicht te rooskleurig, bijna mythisch. Maar ik voel zelf ook heimwee naar die tijd die ik nooit heb meegemaakt. Toen je van Damascus naar Haifa naar Beiroet kon reizen. De huidige grenzen zijn cultureel en historisch gezien volstrekt onnatuurlijk.

Terug naar het huis. Shadid bracht het weer in oude staat, met liefde voor de stenen, de tegels, het vakmanschap. Lang heeft hij er niet van kunnen genieten. Op 16 februari 2012 overleed hij aan een astma-aanval in Syrië, waar de tweevoudige winnaar van de Pulitzer Prize tegen zijn zin door zijn werkgever naartoe was gestuurd.

Hij werd slechts 43 jaar en stierf dus voortijdig. Des te ontroerender dat hij, in zijn korte leven, zijn voorvaderlijk huis in oude luister heeft weten te herstellen. Wie weet hoe lang het nu nog stand houdt. Eeuwen misschien, want daar waren dergelijke huizen op gebouwd, zo waren ze bedoeld: als een duurzame veilige haven.

“A House of Stone” verscheen postuum. Zijn weduwe schrijft in het nawoord dat Shadid de waarden van zijn overgrootvader als essentieel zag voor het Midden-Oosten, als daar ooit weer vrede is. Die waarden vind je terug in de muren van het huis: gastvrijheid, kosmopolitisme, tolerantie.

Ik word altijd een beetje high als ik in zo’n huis ben. Dan slaat mijn fantasie op hol en ga ik serieuze plannen maken om mijn eigen droomhuis te zoeken. Wie weet, ooit.

Ook in het kleine, kalme Jordanië is de geest uit de fles

‘Hirak’
Tegelijkertijd met de buurlanden ging het in Jordanië borrelen. Vanaf 2010 begonnen zich politieke bewegingen te vormen, hirak genoemd, die de straat op gingen en om hervormingen vroegen. Sommige van die bewegingen hebben een lokale agenda, of een tribale. Andere hebben een nationale politieke agenda, veelal gericht op sociale en economische rechten. Vanaf januari 2011 werd er wekelijks gedemonstreerd, kleinschaliger dan in Egypte of Syrië, maar wel door het hele land. Na verloop van tijd gingen ook geregistreerde politieke partijen mee de straat op. De gemeenschappelijke boodschap aan het regime was, naast de oproep tot politieke hervormingen, dat de economische situatie flink moest verbeteren en dat er een eind moest komen aan de wijdverbreide corruptie.

Deze week werd in Amman een uitgebreid overzicht gepubliceerd van politieke partijen (20) en hirak (26) die in de afgelopen twee jaar actief waren, deelnamen aan demonstraties en op andere manieren van zich lieten horen. Het is met name de golf aan nieuwe bewegingen die interessant is. De opstanden in de buurlanden hebben in Jordanië tot oppositie geïnspireerd en oude taboes doorbroken. Er zijn er zelfs die vragen durven te stellen over de positie van de koning. Dat was tot voor kort ondenkbaar.

Koning Abdullah reageerde snel. Hij stelde een nieuwe regering aan en beloofde politieke hervormingen. Een historische zet was de instelling van een onafhankelijke verkiezingscommissie. Er kwamen wijzigingen in de kieswet en een nieuwe wet op politieke partijen. Abdullah liet weten dat hij van Jordanië een parlementaire democratie wilde maken, met een meerpartijenstelsel.

Nu heeft Jordanië geen traditie van politieke partijen, Ze waren tot 1990 verboden en er waren jarenlang geen parlementsverkiezingen. De enige politieke organisatie die was toegestaan waren de Moslimbroeders. De vorige koning Hussein zag ze als een stabiliserende factor, naast de communisten en Arabisch nationalisten. Nadat begin jaren ’90 voorzichtig werd gedemocratiseerd en er weer verkiezingen werden gehouden, deed de regering er vervolgens alles aan om oppositiepartijen in te dammen en te beperken. Een nieuwe kieswet voorkwam allianties tussen kandidaten. Het systeem “Single Non Transferable Vote” (SNTV) werkt met districten. Elke kiezer heeft één stem, en wie de meeste stemmen binnenhaalt wint. Het SNTV-systeem leidt tot een minderheidsvertegenwoordiging, het bevordert individuele kandidaten (zoals vertegenwoordigers van stammen) en een zwak parlement zonder ideologische blokken. Dat het SNTV-systeem verder alleen bestaat in Afghanistan zegt eigenlijk al genoeg. Daarnaast was door de indeling van de kiesdistricten de stedelijke bevolking, waar de meerderheid van de Jordaanse Palestijnen en de meeste aanhang van de partij van de Moslimbroeders te vinden zijn, ondervertegenwoordigd.

Een nieuwe kieswet, in 2012 ingesteld als reactie op de roep om hervormingen, is nog maar ten dele gebaseerd op het SNTV-systeem, maar nog altijd totaal niet bevorderlijk voor een functionerend meerpartijensysteem. De verkiezingen die in 2013 met veel bombarie en onder het mom van democratisering plaatsvonden werden daarom geboycot door de enige politieke partij die echt iets voorstelt, het Islamitisch Actiefront ( IAF) van de Moslimbroeders. Zo is het parlement weer grotendeels samengesteld uit stammenvertegenwoordigers, loyalisten en conservatieven.

Het is onduidelijk wat koning Abdullah nu echt wil – of hij werkelijk een parlementaire democratie nastreeft. In de vijftien jaar dat hij aan de macht is heeft hij heel vaak hervormingen beloofd en het leek nu menens. Maar nadat velen openlijk hun meningen en kritiek waren gaan spuien, legden nieuwe wetten de digitale media sterk aan banden. De koning bewees zichzelf geen dienst met een uitgebreid profiel dat in 2013 in het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic verscheen. Het was met zijn medewerking geschreven door Jeffrey Goldberg en bevatte enkele pijnlijke citaten: Abdullah noemde stammenleiders ‘dinosaurussen’ en vergeleek de Moslimbroeders met vrijmetselaren. Hij suggereerde bovendien dat de geheime dienst zijn pogingen tot hervorming dwarsboomde. Hij was zich er blijkbaar niet van bewust dat het artikel niet alleen in het Westen zou worden gelezen, maar ook in Jordanië. Zijn expliciete kritiek op grote delen van zijn volk en op zijn eigen mensen werd hem zeer kwalijk genomen.

Zwakke schakel in het politieke proces
De opheffing van het verbod op politieke partijen in 1990 maakte geen einde aan hun problematische positie. Zowel de bevolking als de regering zijn gewend om rechtstreeks met stammen of andere belangengroepen zaken te doen. Het parlement is daarom een zwakke schakel in het politieke proces. Jordaniërs hebben heel weinig fiducie in politieke partijen. Ze hebben niet echt de indruk dat die enig gewicht in de schaal leggen. De partijen, waarvan de meeste trouwens totaal onbekend zijn bij de burgers, zouden bovenal de belangen van hun leiders dienen, in plaats van die van het volk. Van een toekomstige rol wordt ook weinig verwacht. Het Islamitisch Actie Front van de Moslimbroeders heeft in de loop der jaren als enige de kans gehad zich te organiseren en een landelijk netwerk op te bouwen, maar boycot regelmatig formele politieke processen als verkiezingen.

De hirak willen zich niet omvormen tot politieke partijen, juist omdat die een negatief imago hebben. Iets dergelijks gebeurde ook bij volksbewegingen in Latijns Amerika. Dat die bewegingen zich nu helemaal gedragen als partijen is ironisch.

Regionale onrust
Voordat echt duidelijk kon worden hoe het verder zou gaan met democratisering, liep het helemaal uit hand in de buurlanden. Daarmee viel alles wat er aan hervormingen was in Jordanië stil. De Syrische opstand heeft geleid tot een vluchtelingenstroom, en voor de derde keer in zijn recente geschiedenis moet Jordanië grote groepen vluchtelingen opnemen (na eerder Palestijnen en Irakezen). Voor een land met een kleine bevolking en zeer beperkte bronnen van inkomsten is dat heel ingrijpend.

Daarnaast zijn de Jordaniërs erg geschrokken van de ontwikkelingen in Syrië en Egypte zelf. De deelname aan de protesten was al minder dan in de buurlanden, en de animo voor oproer nam verder af. De politieke bewegingen zelf raakten verdeeld door wat in de buurlanden gebeurde. De Moslimbroeders steunden zowel Morsi in Egypte als de Syrische oppositie. Veel linkse en nationalistische Jordaniërs daarentegen waren juist tégen Morsi en vóór Assad. De Moslimbroeders zijn, net als in andere landen, erg beschadigd door de slechte ervaringen met de regering van Moslimbroeders in Egypte en houden zich gedeisd.

Stabiliteit voor alles
Het Jordaanse koninkrijk bestaat bij de gratie van een precaire balans tussen de grootste bevolkingsgroepen, en het belang dat het heeft als buffer in een onstabiele regio. Het land kan niet overleven zonder donaties uit het buitenland. Vanaf de vorming van het koninkrijk in de jaren ‘50 is er veel geld in gepompt, met name door de Verenigde Staten. Recent heeft Jordanië grote giften ontvangen van Qatar en Saoedi Arabië.

Democratisering zou vooral de Jordaniërs van Palestijnse afkomst ten goede komen. Officiële cijfers ontbreken, maar onafhankelijke deskundigen zijn het erover eens dat zij rond de 60% van de bevolking vormen. Zij zijn traditioneel ondervertegenwoordigd in staatsinstellingen en vooral werkzaam in de economische sector. Maar dat ook Jordaniërs van lokale afkomst (de East Bankers, van de Oostkant van de rivier de Jordaan) deelnamen aan protesten, is veelzeggend. Het betekent dat ook zij zich tekort gedaan voelen.

De overgrote meerderheid van de Jordaniërs beseft echter dat het land bijeen wordt gehouden door het Hasjemitische koningshuis. Met meer dan een half miljoen Syrische vluchtelingen die werk, onderwijs, water, voedsel, huisvesting nodig hebben, is het land totaal ontregeld. Alle aandacht gaat naar hun opvang en het zoeken naar oplossingen voor de economische problemen die zijn ontstaan. Oppositiegroepen zijn niet meer te verenigen rond nationale agenda’s, de Jordaniërs verlangen terug naar de relatieve rust en stabiliteit die koning Abdullah voorstaat. Hoe het met de politieke partijen en hirak verder gaat zal dan ook helemaal afhangen van de ontwikkelingen in de buurlanden. Jordanië heeft voor de zoveelste keer de bufferrol, waarbij de belangen van de eigen bevolking op de tweede plaats komen.

De hirak doen nu niets. Toch is er een groot verschil met de tijd voor 2011. De hirak hebben laten zien dat ze mensen kunnen mobiliseren. Er zijn discussies op gang gekomen, het taboe van de koning is doorbroken. De geest is uit de fles, ook in het kleine, voorzichtige Jordanië, en die is niet zomaar terug te stoppen.

Een overzicht van politieke partijen en bewegingen in Jordanië is via dit webadres te krijgen: http://identity-center.org/en/publications 

Turkse imam: it’s only rock’n roll but I like it

Het begon met een rockconcert in augustus voor een paar honderd mensen op plastic tuinstoeltjes in het Turkse kustplaatsje Kaş, aan de Middellandse Zee. De zanger trad op in zijn officiële gewaad van gebedsvoorganger, ten teken dat rock’n roll en religie wat hem betreft goed samengaan. ‘Het voelde aan als een bevrijding’, zei hij later. Maar het Dinayet was minder amused en begon naar aanleiding van deze kleinschalige uitvoering een onderzoek.

De kwestie werd nog dringender voor de Turkse religieuze autoriteiten toen een clip van FiRock, Mevlaya Gel (‘Kom tot God’) de maanden daarop tienduizenden bezoekers op YouTube trok. Het is een wat zoete ballad, niet representatief voor het repertoire van de band, dat misschien nog het beste als ‘psychedelische rock’ valt te typeren, met teksten geïnspireerd door het soefisme – die lankmoedige, vrijzinnige, mystieke volksislam waartegen fundamentalistische en islamistische leiders scherp gekant zijn, al was het maar omdat ze weten dat ze in populariteit door de soefi’s ver voorbij worden gestreefd. Twee jaar geleden begon de imam uit het gehucht Pinarkoy, in het zuidoosten van Turkije, zich in het soefisme te verdiepen. Gaandeweg kreeg hij zijn bekomst van de preken die hij wekelijks op last van zijn Dinayet-bazen moest afsteken voor een handvol gelovigen.

Daarnaast had Ahmet Musin Tüzer altijd al belangstelling voor zingen gehad. Hij was zelfs een volleerd muezzin, een oproeper tot het gebed, en had in die hoedanigheid gewerkt in Sultanahmet, de meest historische en toeristische wijk van Istanbul. Het ten gehore brengen van de klagerige klankmodulaties die met de oproep gepaard gaan is een kunstvorm op zich.

En zo kwam Tüzer op het idee een band op te richten. Daartoe zocht hij contact met Doğan Sakin, een bekende Turkse hardrockgitarist, die, inmiddels 53, zich had teruggetrokken in de eerder genoemde, nabijgelegen kustplaats Kaş. Doğan was verbaasd: niet eerder had een imam hem benaderd (‘ik heb nooit geluisterd naar imams, zij hebben nooit geluisterd naar mij’).

De ruige muzikant, die er geen geheim van maakt dat religie hem gestolen kan worden, besloot samen met wat andere oudgedienden op het aanbod van Tüzer in te gaan – omdat ‘alles wat uit het hart komt tot iets moois kan leiden’ en de keuze voor moderne in plaats van traditionele instrumenten de boodschap universeel maakt. Dat laatste is ook precies wat Tüzer drijft. Met FiRock beoogt hij muziek te maken waarmee hij zijn religieuze gevoelens kan uitdragen, maar die tegelijkertijd een seculier en uiteindelijk internationaal publiek aanspreekt en zodoende islamofobie zal helpen bestrijden.

Het Dinayet heeft ondertussen concrete actie ondernomen. Het directoraat, dat 80 000 moskeeën onder zijn hoede heeft, bezat al de macht van een ministerie voordat de islamistische partij AKP van premier Erdoğan op het toneel was verschenen, en die macht is sindsdien alleen maar groter geworden. Enkele functionarissen hebben Tüzers gehucht Pinarkoy bezocht en mensen ondervraagd. Op een opmerking dat de rockende imam gelovigen en ongelovigen samenbrengt zouden ze verbaasd hebben gereageerd en driftig aantekeningen hebben gemaakt.

In de jaren dat hij als muezzin in Istanbul werkte was Tüzer ook al in aanvaring gekomen met het Dinayet door met een Roemeense toeriste te trouwen. Promoties gingen sindsdien aan hem voorbij, wat hem deed besluiten ontslag te nemen. Ruim tien jaar later pas keerde hij terug in de schoot van het directoraat, dat nu zegt te willen vaststellen of Tüzer als werknemer oneigenlijke commerciële activiteiten heeft ontplooid of niet. Smoesjes, meent de imam: ‘Andere imams verdienen ook geld met concerten. Maar dan gaat het om traditionele muziek. Ze hebben simpelweg iets tegen rock’n roll.’

Gezagskwestie
Volgens sommige Turkse commentatoren speelt religie helemaal geen rol in dit potentiële conflict, maar is het meer een gezagskwestie. Turkije is geen onversneden dictatuur – het land mag met nogal wat goede wil zelfs een onvolkomen democratie worden genoemd – maar overheidsinstellingen kennen desalniettemin een oerconservatieve, autoritaire cultuur en staan niet zomaar toe dat ondergeschikten een eigen weg inslaan.

Het definitieve oordeel van het directoraat voor religieuze zaken wordt deze maand verwacht. Het zou wel eens kunnen samenvallen met de lancering van de debuut-CD van FiRock. Tüzer is hoe dan ook vastbesloten door te gaan: desnoods sleept hij het Dinayet voor de rechter.

De rockende imam heeft goed beschouwd grotere vijanden: islamisten van de agressiefste soort hebben hem via de sociale media bestookt met vervloekingen en zelfs gedreigd met onthoofding. En neem de vele religieuze scherpslijpers die online van leer trekken tegen muziek. De site http://www.inter-islam.org/ stelt onomwonden dat muziek, voortgebracht door blaas-, tokkel- en strijkinstrumenten, haram is. Dat blijkt niet zozeer uit de Koran, maar uit enkele hadith, ofwel overleveringen van de profeet Mohammed, waarin muziek in een adem met ontucht wordt genoemd.

‘Ongelovige idee van vrijheid’
‘Het getuigt van grote onwetendheid om muziek te zien als plezier en tijdverdrijf, aangezien de boodschap van de hedendaagse muziek een algemeen thema volgt van liefde, ontucht, drugs en vrijheid,’ staat op de site van www.inter-islam.org te lezen. ‘Wij constateren dat de hele wereld geobsedeerd is door het ongelovige idee van vrijheid, dat wil zeggen: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van verkeer, enz. Op moderne scholen en universiteiten zien we dat onafhankelijkheid, vrijheid van meningsuiting en seculier denken worden aangemoedigd. Dit idee van vrijheid – ‘het is mijn leven en ik doe ermee wat ik wil’ – is een overheersend thema in de hedendaagse muziek. Het wordt gebruikt om de geesten van moslims vol te stampen met moderne ideologieën die volstrekt tegengesteld zijn aan de sjaria en islamitische waarden.’

In het volgende filmpje houdt imam Karim Abuzaid, werkzaam voor de Colarado Muslim Society, een 11-jarig Amerikaans moslim-meisje voor dat muziek haram is omdat Allah dit zegt. ‘Als moslim dicht je Allah wijsheid toe en moet je niet vragen naar het waarom’. In een andere clip stelt Abuzaid dat Koranrecitaties kunnen worden opgevat als gezang dat niet haram is.

Ik weet niet wie de joviale peer hieronder is die muziek als ‘de Koran van Satan’ kenschetst, maar het desbetreffende YouTube-kanaal is verbonden aan Sjeik Feiz Mohammed, een in Australië geboren prediker van Libanese afkomst die ooit heeft opgeroepen tot de onthoofding van Geert Wilders.

Opvallend is dat de predikers hun pijlen vooral richten op de hedendaagse muziek – op de ‘silly baby-baby-stuff”, zoals imam Karim Abuzaid het uitdrukt. Hoe ze tegen oudere muzikale tradities uit hun eigen cultuur aankijken blijft onduidelijk. Laat staan dat we weten of ze enig idee hebben van Bach, Mozart, Schubert, Beethoven, Mahler en wat dies meer zij. En wat zouden ze vinden van Yusuf Islam, alias Cat Stevens, de razend populaire troubadour uit de jaren zeventig, die zich in 1978 bekeerde tot de islam en de muziekindustrie de rug toekeerde, maar sinds 2006 weer CD’s maakt en optreedt?

In 1999 kwam ik Yusuf Islam tegen op de Macedonisch-Albanese grens. Ik wilde naar Albanië om er te schrijven over de nood van vluchtelingen uit Kosovo, hij wilde ernaartoe om die nood te lenigen. Maar hij had verzuimd 60 000 Duitse Mark te declareren op de luchthaven van Skopje en mocht daarom Macedonië niet uit. De Macedonische douane bejegende hem ronduit vijandig, als een potentiële terrorist.

Hij gaf me een cassette cadeau, getiteld ‘The Life of the Last Prophet’, een door hem ingesproken biografie van Mohammed. Het was een van zijn zeer weinige audio-releases in 27 jaar tijd en ik heb het bandje één keer helemaal gespeeld.

Ook Yusuf Islam meende destijds dat muziek haram was, maar daar is hij inmiddels van teruggekomen.

Hij wordt dit jaar zelfs opgenomen in de Rock’n roll Hall of Fame, samen met Kiss en Nirvana. Niet als Yusuf Islam, maar als Cat Stevens – en dat is misschien veelzeggend.

Turkse democratie slachtoffer van machtsstrijd

Toen ik een paar weken geleden het Recep Tayyip Erdoğan stadion van Kasımpaşa bezocht voor de stadsderby tegen Beşiktaş scandeerden de supporters van Beşiktaş de tegen premier Erdoğan gerichte leuze ‘Her yer Taksim, her yer direniş’ (Overal is Taksim, overal is verzet). De fans van Kasımpaşa reageerden daarop met de slogan ‘Her yer Tayyip, her yer Erdoğan’ (overal is Tayyip, overal is Erdoğan).

In deze arme, conservatief-religieuze arbeiderswijk werd de premier geboren, groeide hij op en voetbalde hij als semi-prof. Maar zelfs in zijn eigen wijk en in het naar hem vernoemde stadion wordt opgeroepen tot verzet tegen hem en zijn regering. Kijkers naar betaalzender Lig TV merken daar overigens niets van. De beelden worden met een vertraging van een minuut uitgezonden, zodat de zender het geluid kan wegdraaien zodra er weer politieke leuzen worden geschreeuwd.

Heel zijn leven is Erdoğan een fanatiek supporter van Fenerbahçe. Zijn partij verlaagde in 2011 de maximumstraf voor omkoperij in de sport van 12 jaar naar 3 jaar. Die wetswijziging was vooral bedoeld om de voorzitter van Fenerbahçe een zware straf te besparen. Tot grote woede van Erdoğan toont de harde kern van supporters geen dankbaarheid. Sinds de oproerpolitie de Gezi-protesten in juni met grof geweld en ten koste van vijf doden neersloeg, scanderen zij in elke wedstrijd leuzen tegen de premier.

Omvangrijk corruptieschandaal
De afgelopen weken is daar een nieuwe slogan bijgekomen. Erdoğan en zijn AKP partij worden ook voor ‘dieven’ uitgemaakt. Reden is een onlangs aan het licht gekomen, omvangrijk corruptieschandaal. In een poging de supporters op andere gedachten te brengen, nodigde de premier in zijn kantoor in het Dolmabahçe paleis voetbalanalist Ridvan Dilmen en een bestuurslid van Fenerbahçe uit voor een onderhoud van twee uur. De voormalige Fenerbahçe-spits zei braaf dat politiek en sport gescheiden moeten blijven, en: ‘Ik veroordeel de slogans tegen onze premier’. Voor alle duidelijkheid voegde hij er nog aan toe: ‘Je vindt hem misschien niet aardig en je stemt mogelijkerwijs niet op hem, maar mijnheer de premier is een betere Fenerbahçe-fan dan wie ook. Dit verdient hij niet’.

Het zal allemaal niet baten. Die pleidooien om kritiek achterwege te laten. De groeiende zelfcensuur in veel media. Het intimideren en ontslaan van onafhankelijke opiniemakers en het creëren van angst. Allemaal futiele pogingen om de geest weer terug in de fles te krijgen. De geest van verontwaardiging en verzet tegen de arrogantie van de macht, tegen het steeds autoritairder optreden van Erdoğan wil niet meer terug. De protesten van hoog opgeleide jongeren uit de middenklasse voor het behoud van het Gezi-park in Istanbul en tegen de regering waren een wake-up call voor de premier, maar crisismanagement bleek niet zijn sterkste punt. ‘Aanval is de beste verdediging’ was zijn credo. Hij begon wild om zich heen te slaan, schold alle activisten uit voor çapulcu (plunderaars) en herhaalde keer op keer zijn complottheorie dat de çapulcu, in samenwerking met een obscure ‘rente lobby’, buitenlandse media, en de Lufthansa, de Turkse economie probeerden te verzwakken en zijn regering omver te werpen.

Dezelfde tactiek gebruikt hij nu weer nadat tientallen mensen zijn gearresteerd op verdenking van het betalen van steekpenningen en het illegaal verhandelen van goud met Iran. De verdachten hebben allemaal banden met de regerende Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (AKP). Het gaat om zonen van drie ministers (inmiddels ontslagen), om de burgemeester van een deelgemeente in Istanbul, om ondernemers en om Süleyman Aslan, general manager van de staatsbank Halkbank. Bij de laatste werd thuis 4,5 miljoen dollar aan bankbiljetten in schoendozen gevonden. Niet bepaald een moderne manier van met geld omgaan voor een bankier. De zoon van de minister van Binnenlandse Zaken had zoveel met buitenlandse bankbiljetten gevulde schoendozen dat hij een telmachine nodig had om het allemaal bij te houden. Zijn vader brandmerkte het onderzoek naar corruptie als ‘chantage’.

Ook nu weer zijn journalisten om politieke redenen hun baan kwijtgeraakt. Het meest recente slachtoffer van de heksenjacht is de conservatief-islamitische journaliste Nazlı Ilıcak (70), die 11 jaar lang welwillend over de AKP-regering heeft geschreven. Haar regeringsgezinde krant Sabah zette haar aan de kant omdat ze had gepleit voor ontslag van de ministers die worden beschuldigd van betrokkenheid bij het corruptieschandaal.

Schoenendoos symbool van verzet
De schoenendoos is het symbool geworden van protesten tegen de corruptie in regeringskringen. Boze burgers zetten in veel steden lege schoenendozen bij de ingang van kantoren van de Halkbank. Maar de tolerantie voor ludieke protestacties neemt steeds verder af. De politie arresteerde een Turkse vrouw en verhoorden haar twee uur, omdat ze tijdens een toespraak van Erdoğan een lege schoenendoos omhoog hield.

De premier was des duivels toen hij vernam dat de officier van justitie die het corruptieonderzoek coördineerde ook een van zijn zonen wilde laten oppakken. Aanklager Muammer Akkaş werd van de zaak gehaald en de politie weigerde zijn bevel tot meer arrestaties uit te voeren. Erdoğan beschuldigde Akkaş ervan een ‘militant’ te zijn. ‘Wij zijn nog niet klaar met jou,’ voegde hij er dreigend aan toe.

Tientallen politiecommissarissen en officieren van justitie zijn uit hun functie ontheven. Het gaat in de ogen van de premier, zijn ministers en de regeringsgezinde media namelijk niet om een onderzoek naar corruptie maar om een ‘poging tot moord’, een ‘soort juridische staatsgreep’ van een ‘bende binnen de staat’ tegen een democratisch gekozen regering. Daarom hadden de autoriteiten geen andere keus dan in de tegenaanval te gaan. De democratie moest worden gered. Op allerlei manieren moeten politie en justitie worden ‘gezuiverd’ van functionarissen die ‘instructies krijgen vanuit het buitenland’, aldus de premier.

Erdoğan weigert namen te noemen, maar iedereen weet over wie hij het heeft: Fethullah Gülen. Deze 72-jarige, invloedreijke islamitische prediker is volgens de AKP de grote boosdoener.

Sinds 1999 woont Gülen in zelfgekozen ballingschap in het dorpje Saylorsburg, in de Amerikaanse staat Pennsylvania. Aanvankelijk ging hij naar de Verenigde Staten voor een medische behandeling, maar toen de Turkse justitie in 2000 een aanklacht tegen hem indiende omdat hij de ‘seculiere staat omver wil werpen en een islamitische staat wil opzetten’, vond hij het verstandiger om in Amerika te blijven.

Hij is een Turkse ayatollah Khomeini, zo beweren zijn tegenstanders. Net zoals de voormalige Iraanse religieuze leider in 1978 vanuit Parijs deed, probeert Gülen vanuit het buitenland zijn aanhangers te inspireren om in het vaderland een islamitische staat op te zetten. Het bewijsstuk in de rechtszaak was een videoband waarop Gülen zegt: ‘Het bestaande systeem is nog steeds aan de macht. Onze vrienden die posities hebben in de wetgevende macht en in de bureaucratie moeten alle details leren en altijd op hun hoede zijn, zodat ze het systeem kunnen veranderen en productief kunnen zijn in naam van de islam.’

Volgelingen van Gülen beweerden dat er met de band was geknoeid, maar hebben dat nooit kunnen bewijzen. De rechtbank sprak hem in 2008 vrij, maar het wantrouwen is bij de tegenstanders nooit weggenomen. Te meer niet doordat zijn geheimzinnige beweging niet open en transparant is.

Aanhangers van de charismatische Gülen noemen hem ‘Leermeester’ (Hoca Effendi). De zoon van een dorpsimam uit het dorpje Korucuk zat maar een paar jaar op de basisschool. Daarna kreeg hij Koranles van zijn vader en deed hij veel aan zelfstudie. Als tiener begon hij al zijn kennis over de Turkse volksislam te delen. Kenmerkend voor zijn interpretatie is dat ze geïnspireerd is op het soefisme, dat benadrukt dat de geboden en verboden van de Koran en de sharia slechts uiterlijke regels zijn en dat er diverse stadia van innerlijke nabijheid tot God bestaan.

Verder legt de Leermeester de nadruk op het belang van studie, dialoog met christenen en joden, Turks nationalisme, en vrijemarkteconomie. Ondernemerschap, conservatief religieuze normen en waarden – het gezin is de hoeksteen van de samenleving, de vrouw is ondergeschikt aan de man – religieuze opvoeding (tegen de evolutieleer van Darwin), hard werken, discipline, liefdadigheid, zijn kenmerkend voor zijn leer, die wordt onderwezen in de talloze scholen en internaten die zijn aanhangers in zo’n honderd landen hebben opgezet. Wetenschap en techniek staan er ook in hoog aanzien. Leerlingen worden er klaargestoomd voor zo hoog mogelijke posities in de samenleving. De vele vrome ondernemers in Turkije die de beweging financieel steunen worden ‘Anatolische tijgers’ of moslimcalvinisten genoemd.

De beweging heeft grote invloed in Turkije, al is moeilijk vast te stellen hoe groot precies de aanhang is, omdat er geen lidmaatschap bestaat. Medestanders verzwijgen vaak dat ze geïnspireerd zijn door Gülen omdat ze anders op de arbeidsmarkt worden gediscrimineerd. Naar schatting 3 miljoen tot 6 miljoen Turken zouden banden hebben met wat zij zelf de Hizmet (dienstbaarheid) beweging noemen. Het dagblad Zaman, spreekbuis van de beweging, is de grootste krant van Turkije met een dagelijkse oplage van rond 1 miljoen exemplaren.

Gülen-aanhangers trokken lange tijd samen op met de AKP-regering tegen hun gezamenlijke vijand, het leger, dat alles deed om te voorkomen dat vrome moslims belangrijke posities binnen de overheid konden bekleden. Na hun overwinning op de generaals ontstonden er breuklijnen in het verstandshuwelijk. Premier Erdoğan heeft duidelijk gemaakt dat hij geen islamitische beweging duldt die zich onafhankelijk opstelt.

Vechtscheiding
De heksenjacht die Erdoğan nu heeft onteketend onder Gülen-aanhangers bij politie en justitie is de meest dramatische uiting van een vechtscheiding tussen deze twee voormalige bondgenoten. Een nieuwe ‘onafhankelijkheidsoorlog’ noemt de premier de machtsstrijd die het land verdeelt, maar de manier waarop hij en zijn aanhangers bezig zijn de ‘democratie te verdedigen’ is in de ogen van veel Turken en westerse bondgenoten totaal verkeerd. Met de propaganda over een ‘poging tot staatsgreep’ en het ‘zuiveren’ van justitie en politie lijkt de AKP-regering er alles aan te willen doen om de macht volledig naar zich toe te trekken, de aandacht af te leiden van het corruptieonderzoek en dat onderzoek te dwarsbomen. Op die manier wordt de zwakke Turkse democratie niet gered, maar is zij het slachtoffer.

In oppositiekringen wordt al hardop gedroomd over ‘het begin van het einde’ van de huidige regering. Maar vriend noch vijand weet wat straks de doorslag zal geven in het stemhokje, eind maart bij de gemeenteraadsverkiezingen en in augustus tijdens de presidentsverkiezingen: de slachtofferrol die premier Erdoğan zich heeft aangemeten of aversie van zijn autoritaire stijl en corruptie.

Voor de conservatieve achterban van de regering is corruptie niet echt een morele kwestie, aldus professor Ersin Kalaycıoğlu. De politicoloog van de Sabancı universiteit in Istanbul benadrukt dat zolang de meeste kiezers er financieel op vooruit gaan, zoals in de afgelopen periode, hun stemgedrag niet erg wordt beïnvloed door verhalen over malversaties. Iedereen weet dat er altijd corruptie was, onder welke regering dan ook. Het feit dat de AKP zichzelf altijd heeft geafficheerd als een ‘AK’ (wit, schoon; dat wil zeggen niet-corrupte) partij wordt vooral door de oppositie uitgebuit.

Mogelijk dat de uitspraken van Cemil Çiçek, de huidige voorzitter van het parlement, tevens AKP-politicus en ex-vice-premier, enige invloed hebben. Hij betreurde het dat justitie in Turkije niet onafhankelijk en onpartijdig is en noemde corruptie een ‘chronische ziekte’. ‘Het maakt sociale waarden kapot, ondergraaft de overheid en de regels, en op die manier het gevoel van rechtvaardigheid. Het heeft drie tentakels: de politiek, de bureaucratie en de zakenwereld – een duivelse driehoek.’

Het gevecht tegen corruptie is een maatschappelijke strijd. Het is niet iets tijdelijks of alleen de verantwoordelijkheid van justitie, zo voegde hij er aan toe. Çiçek riep de Turkse burgers op zich te verzetten tegen corruptie en duidelijk te maken dat ze de praktijk niet goedkeuren. Hoeveel AKP-stemmers hierdoor zullen besluiten de partij de rug toe te keren is ongewis. Voor de twijfelaars komt er nog een probleem bij: geen van de oppositiepartijen biedt op dit moment een inspirerend alternatief.

 

Een Palestijns lied van volharding

Neem Hirbawi Textiles, gesitueerd op een helling met uitzicht op de grootste stad van de Westelijke Jordaanoever. Ooit was Hebron een belangrijk regionaal handelscentrum, maar de aanwezigheid van enkele honderden joodse kolonisten – op 160 000 Palestijnen – heeft dat centrum al lang geleden zwaar verminkt. Een groot deel van de traditionele souk is veranderd in een no-go area voor Palestiijnen – alleen is dat treurige verhaal al vaak verteld.

Veel minder bekend is hoe de enige fabriek in Palestina waar de iconische, geblokte Palestijnse sjaal (kufiyeh) wordt gemaakt het hoofd boven water heeft kunnen houden. Het in 1961 opgerichte bedrijf raakte in de jaren negentig in de problemen, maar wist op haast miraculeuze wijze te overleven.

Bij het betreden van de fabriek is het moeilijk niet onmiddellijk te worden overweldigd door de zestien Suzuki-weefgetouwen die er staan te pronken. Ze zien er antiek uit, maar lijken in goede staat, en ze brengen een indrukwekkend, zwaar ritmisch geluid voort dat de hele hal vult – je zou het als een Palestinijns lied van volharding kunnen opvatten.

Het verhaal in een notendop: eens was Hirbawi Textiles een bloeiende onderneming. Maar toen kwamen in 1993 de vredesakkoorden van Oslo die het ‘vredesproces’ in gang zetten. De Palestijnse markten werden opengesteld voor wereldwijde concurrentie en Chinese producenten verschenen op het toneel. Hun kufiyehs waren naar verluidt van inferieure kwaliteit: ze bestonden voornamelijk uit polyester in plaats van uit katoen. Maar ze waren ook een stuk goedkoper. Juda Hirbawi, die de dagelijkse leiding over het bedrijf van zijn vader Yasser had overgenomen, probeerde te concurreren, maar tevergeefs.

Zijn onderneming was niet bepaald de enige die destijds in de problemen raakte: de bescheiden maar levendige Palestijnse nijverheidsindustrie die voorafgaand aan ‘Oslo’ bestond, werd weggevaagd nadat de akkoorden in werking traden.

Tussen 2004 and 2010 was Hirbawi Textiles praktisch dood: het aantal geproduceerde kufiyehs was te verwaarlozen. Maar toen raakte de Palestijnse sjaal, met dank aan onder anderen Sting en David Beckham, in zwang en ontdekte de Angelsaksische pers de kleine fabriek. Er verschenen aandoenlijke verhalen in Engelse en Amerikaanse kranten, die Juda Hirbawi en zijn partners tot het inzicht brachten dat zij een uniek product in handen hadden. ‘We deden concessies aan de kwaliteit om de prijs laag te houden, maar die tactiek was tot mislukken gedoemd’ zegt Juda. ‘We beseften dat we de Chinezen nooit konden verslaan met waar ze zelf goed in waren en besloten tot een tegengestelde koers: voortaan moest kwaliteit ons handelsmerk worden. We zijn nu duurder dan de Chinezen, maar ons product is superieur omdat het bijna helemaal van katoen is. We hebben klanten die dit weten en waarderen en bereid zijn ervoor de betalen – met name in Frankrijk en de Verenigde Staten.’

Eind goed, al goed? Nou nee. De productiecijfers steken bleekjes af bij die uit de hoogtijdagen. ‘Het gaat redelijk, maar het is niet zo dat we nu weer een hoop verdienen,’ zegt Hirbawi . ‘Dat geldt trouwens voor de meeste Palestijnse ondernemers en werkers. Inkomsten en lonen zijn vreselijk laag, iedereen die de kans heeft en geen principiële politieke bezwaren heeft, gaat voor de Israëliërs werken. Naar wat ik heb gelezen is er veel geld gepompt in de Palestijnse economie. Waar is dat geld dan nu?’

Dat zullen veel Palestijnen zich afvragen. De economie op de Westelijke Jordaanoever beleefde vanaf 2007 een onstuimige opmars en dat was mede dankzij westers donorgeld. Het kon niet op: double digit groeicijfers, luxe hotels en restaurants in Ramallah, en een consumptiepatroon dat westerse vormen begon aan te nemen.

Vorig jaar stortte die economie in. Dat kwam wellicht mede door de wereldwijde crisis, maar vooral ook door het stokken van buitenlandse geldstromen. En die stokten vanwege de – uiteindelijk succesvolle – pogingen van de Palestijnse Autoriteit om haar status bij de VN te verhogen. Israël, de VS maar ook Nederland waren daar erg tegen gekant en de gevolgen voor de Palestijnse economie bleven niet uit – waaruit blijkt dat die economie geheel aan de leiband loopt van de politieke stand van zaken.

Inmiddels poogt de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kerry de Palestijnse economie weer vlot te trekken, in het kader van hernieuwde vredesonderhandelingen, maar dat is een herhaling van zetten, een opnieuw aanbrengen van het infuus dat de vorige periode van economische groei had bewerkstelligd. Doen zich andermaal ongewenste politieke ontwikkelingen voor, dan kan dat infuus weer even zo vrolijk worden losgekoppeld.

Valse ideologie
Volgens de Palestijnse econoom Naser Abdelkarim werd de economie in Palestina de afgelopen tien jaar beheerst door de valse ideologie van het Fayyadisme. Deze term is afgeleid van Salam Fayyad, een internationaal zeer gerespecteerde ex-functionaris van de Wereldbank die tussen 2007 en april 2013 de Palestijnse premier was, maar daarnaast van 2002 tot halverwege 2012 – met enkele tussenpozen – ook minister van Financiën. Het Fayyadisme schrijft voor dat economische groei, veiligheid en institutionele kracht de pijlers zijn onder een toekomstige Palestijnse staat. Wie zou dat willen tegenspreken?

Nou, de econoom Naser Abdelkarim dus. Volgens hem zijn de inmiddels achterhaalde fraaie economische cijfers altijd al misleidend geweest. ‘Het Fayyadisme gaat uit van een vrije markteconomie. Maar dat model gaat niet voor ons op. Palestina heeft niets gemeen met Groot-Brittannië en Zweden. Een vrije markteconomie veronderstelt vrije mensen, maar Palestijnen zijn niet vrij, ze leven in bezet gebied. Een vrije markteconomie veronderstelt voorts een min of meer homogene markt, zonder interne belemmeringen. Welnu, als onze economie iets niet is, dan is het wel homogeen. Er is een economie in het noorden, het midden en het zuiden van de Westelijke Jordaanoever, er is een economie in de Gazastrook, er is een economie van Palestijnse vluchtelingen, er is een economie van Palestijnse diaspora en er is – niet te vergeten – een economie van illegale joodse nederzettingen.’

En zelfs al was de Palestijnse economie wél homogeen, dan nog zou er niet aan alle voorwaarden van een vrije markteconomie zijn voldaan. ‘Hoe kun je zeker zijn van een vrij verkeer van personen en goederen wanneer je niet eens baas bent over je eigen grenzen? We zijn niet vrij om handel te drijven met wie wij willen, dat bepaalt Israël. Net zoals Israël bepaalt wat wij mogen invoeren. Kijk, Fayyad ging ervan uit dat Israël zich constructief zou opstellen. Dat Israël de Palestijnse economie graag ziet groeien en bloeien. Wat een nonsens: Israël is geen goede buur, maar een hele slecht buur. Economie is een integraal onderdeel van de oorlog die Israël tegen de Palestijnen voert. Onze economie blijft gegijzeld door de eigen Israëlische economische belangen en welhaast onverzadigbare wensen op het gebied van veiligheid. Het woord ‘vredesdividend’ dat Netanyahu en Blair (speciaal gezant voor het Midden-Oosten van de VS, de VN, de EU en Rusland, CS) zijn gaan gebruiken, zegt het eigenlijk al. Indien wij ons geheel conformeren aan de Israëlische wensen en belangen, krijgen wij dat dividend uitgekeerd en is kunstmatige economische voorspoed ons deel. Conformeren wij ons niet, dan wordt het dividend ingetrokken en dondert onze economie in elkaar. Een situatie van totale afhankelijkheid.’

De oplossing? In ieder geval geen BDS-campagne, volgens Abdelkarim. ‘Een internationale boycot van producten uit de nederzettingen zal de kosten van de bezetting opvoeren, maar denkt u dat dit Israël wezenlijk pijn doet? Kom nou!’ Er verschijnt een bitter lachje op het gezicht van de econoom: ‘Het enige wat zou helpen is wanneer Amerika en de EU de geldkraan die ze voor Israël hebben openstaan dichtdraaien. Daarom heb ik de volgende boodschap voor alle westerse activisten die hier tegenwoordig in Palestina rondstruinen: ik vind jullie lief, ik waardeer jullie, ik druk jullie aan de borst, bedankt voor alles. Maar ga hier weg. Het heeft geen zin hier te demonstreren. Ga in Brussel en Washington demonstreren, tegen jullie eigen leiders, want die bepalen onze toekomst.’

Het verhaal eindigt niet hier, maar bij een benzinestation aan de rand van Jenin. Het is een van de drie benzinestations die Abdallah Awwad op de Westelijke Jordaanoever bestiert. In zijn kantoortje trakteert de kleine, gezette en met een vrolijk-cynisch giechellachje gezegende exploitant ons op brood met za’atar, het befaamde oriëntaalse mengsel van gedroogde tijm, oregano en sesamzaad.

Gevreesd publicist
Tijdens ons urenlange gesprek worden we door niet één klant gestoord. De zaken gaan slecht, ja, maar Abdallah haalt zijn schouders op. Hij is ook eigenlijk helemaal geen exploitant van een pompstation. De 56-jarige is een Fatah-activist met een lange staat van dienst en tevens een gevreesd publicist. Al jaren ageert hij in tijdschriften tegen de Palestijnse Autoriteit, hoewel hij op papier en volgens zijn loonstrookje tot voor kort een baan had bij diezelfde Palestijnse Autoriteit. Je zou dat als een opmerkelijk gebrek aan loyaliteit kunnen zien, maar Awwad vertelt proestend dat zijn collega’s niet te beroerd waren zijn hatelijke stukjes in de burelen van de autoriteit op te hangen.

Te langen leste werd dit zijn broodheren te veel. Ze ontsloegen Abdallah niet, maar verzochten hem niet meer op kantoor te komen: scheer je weg, Abdallah, ga in vrede, je mag je salaris houden, maar schei alsjeblieft uit met die ellendige stukjes. Dat deed Abdallah niet, en dus moest hij op zekere dag, na jaren van provocaties, toch naar een andere bron van inkomsten uitkijken: vandaar die benzinestations.

Volgens Abdallah zijn de in 1993 gesloten de Oslo-akkoorden een wangedrocht en is de Palestijnse Autoriteit de nog veel schadelijker nageboorte ervan. ‘De Palestijnse Autoriteit moet zichzelf opheffen,’ zegt hij onomwonden. ‘Waarom niet? De Palestijnse Autoriteit is ooit opgericht met als doel een einde te maken aan de bezetting. En wat zien we nu? Meer dan driekwart van de Westelijke Jordaanoever is in handen van Israël. De nederzettingen hebben zich fors uitgebreid. Onder de Palestijnse Autoriteit is dus precies het tegenovergestelde gebeurd van datgene waarvoor ze was opgericht. Missie mislukt, weg ermee. Ingerukt mars.’

De Palestijnse economie is in de tussentijd bijna geheel te gronde gegaan. De Palestijnse Autoriteit werd met haar 28 ministeries en haar door en door corrupte bureaucratie de grootste werkgever, maar, zo zegt Abdallah Awwad, ‘er was hier, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, een aardige lokale industrie, die het verdiende te worden beschermd. Je had hier echt niet alleen maar sinaasappel- en olijfboomgaarden. In Ramallah was er Silvana, een grote chocolade- en suikerwarenfabriek. Weg! Je had in Hebron een omvangrijke schoenenindustrie. Geen schim meer van wat ze ooit was. Weet je wat het vredesproces ons heeft opgeleverd? Een hoop Aziaten, die de boel hier zoetjesaan hebben overgenomen.’

Awad scheurt een stuk brood met Za’atar af: ‘Afijn, we hebben externe en interne vijanden,’ vervolgt hij met volle mond. ‘De externe zijn haast te talrijk om op te noemen: Israëliërs, Amerikanen, Europeanen, Chinezen, zogenaamde Arabische broeders. Moeilijk om iets tegen te doen. Laten we dus eerst maar afrekenen met onze interne vijanden. Ik pleit voor opheffing van de Palestijnse Autoriteit!’

Hij glundert erbij of hij naar de klus uitziet.

 

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.