Grote schoonmaak met slachtoffers in de Sinaï

Na de val van president Mubarak ontwikkelde de Sinaï zich tot een jihadistische vrijhaven. Daar genoten de extremisten relatief veel vrijheid onder de SCAF, de opperste militaire raad die Egypte tussen februari 2011 en juli 2012 regeerde. En onder Morsi was het niet anders. De machthebbers werden te zeer in beslag genomen door wat er in Caïro en andere steden gebeurde.

Het huidige regime heeft de jacht op de jihadisten in het noorden van de Sinaï echter geopend. Maar bij deze schoonmaakactie van het leger is er al veel collateral damage te betreuren: onschuldige burgers worden opgepakt, of hun huizen worden vernield, of ze komen in het ergste geval om bij de niet altijd even precieze bombardementen.

De vraag rijst of hiermee niet weer een nieuwe generatie terroristen wordt gekweekt. En of de Egyptische strijdkrachten meer zullen bereiken dan dat de jihadisten uit de Sinaï worden gejaagd om elders in het land hun verwoestende werk voort te zetten. Wat dat betreft is de aanslag in Mansoura, op 120 kilometer van Caïro, wellicht een angstaanjagende voorbode.

Wie vanaf Suez langs de prachtige, azuurblauwe zee naar Sharm El-Sheikh rijdt, komt langs ongeveer acht controleposten van leger en politie. De meeste lijken een niet al te grote hindernis voor militanten, alleen vlak voor de provinciehoofdstad El Tur moeten identiteitsbewijzen worden getoond.

Op 7 oktober ging in El Tur , honderd kilometer voor Egypte’s belangrijkste badplaats Sharm El-Sheikh, een zware autobom af. Er vielen twee doden, ruim vijftig mensen raakten gewond. Het was de eerste aanslag in het zuiden van de Sinaï in jaren. Ansar Bait Al-Maqdis, ook wel Ansar Jerusalem (‘Aanhangers van Jeruzalem’) genoemd, eiste net als een week geleden de aanslag op.

‘Die aanslag in El Tur was een wake up call,’ vertelt Mahmoud Ashraf, werkzaam op het provinciehuis in Sharm, waar hij de toeristische portefeuille beheert. ‘We staan helemaal op scherp. Het is verwarrend, we kunnen nu overal door een aanslag worden getroffen’

Dat klinkt erg eerlijk als je bedenkt dat de minister van Binnenlandse Zaken, die zelf een aanslag in Caïro overleefde, kort geleden nog in Sharm verklaarde dat het er compleet veilig was. ‘Ik sta hier op straat te filmen,’ zei hij er triomfantelijk bij. De minister van Toerisme en de premier lieten zich in eensluidende bewoordingen uit. ‘Wat wil je, ze moeten dat wel zeggen. Het gaat zo slecht met de economie, we hebben de toeristen heel hard nodig’, aldus Mahmoud.

Sinds op 3 juli president Morsi werd afgezet, zijn er zo’n tweehonderd aanslagen op politie en leger gepleegd in de Sinaï. Toegegeven, bijna allemaal waren ze in de noordelijke strook El-Arish – Rafah. Anders dan in de jaren negentig lijken westerse toeristen geen doelwit en is het in het zuidelijke deel van de Sinaï , waar ook Sharm ligt, rustiger. Maar hoe lang nog?

Dit is het territorium van de Muszaina, een van de pakweg tien stammen op het schiereiland. El Tur ligt net buiten hun gebied.
In Nuweiba, in een witte tent op het strand, zitten vertegenwoordigers van de stam. Abu Nasaim en Abu Faisal dragen witte dardasha’s (witte jurken in saoedi-stijl) en rood-witte bedoeïenensjaals, en spreken perfect Engels.

‘Na de aanslag in El Tur bewaken wij onze vijftig valleien extra goed,’ zegt Abu Nasaim. ‘We hebben op al die plekken continu mensen op wacht staan, zodat niemand het zuiden binnen kan sluipen via de woestijnpaden. We maken ons wel zorgen over de checkpoints van het leger en de politie. Die zijn uitgerust met bomdetectiemateriaal, maar je hebt daar wel alerte politieagenten bij nodig. Tussen El Tur en Sharm zijn nu enorm veel militairen, je ziet ze niet vanaf de weg, maar ze zijn er wel.’

Het optreden van de politie zint Abu Nasaim niet: ‘Ze controleren de auto’s alleen maar op bedoeïenen. Die worden op grove wijze ondervraagd. Dat leidt tot ruzies en vechtpartijen, waarbij doden zijn gevallen.’

‘Bedoeïenen accepteren het gezag van de politie niet,’ vertelt Hilde S., een Noorse die een toeristenkamp in Nuweiba bezit. ‘Agenten houden hen aan als ze dronken achter het stuur zitten, vorderen hun drank en dat kan leiden tot gevechten, arrestaties, of een wraakactie: het doodschieten van een agent bij een checkpoint, bijvoorbeeld.’

Abu Nusaim beaamt het. ‘Er zijn veel redenen waarom mensen wraak nemen. Bijvoorbeeld een broer die onterecht in de gevangenis zit. Je moet het niet allemaal onder terrorisme scharen. Het probleem van de stammen in de Sinaï is niet dat president Morsi is afgezet, maar wat er daarna is gebeurd: het brute optreden van de politie.’

Maar Abu Nasaim laat zich niet alleen geringschattend over de wetshandhavers. Ook van terreurgroepen als Beit Al-Maqdis en de Furqan-brigade heeft hij geen hoge pet op. Volgens hem wordt er flink gebluft met verklaringen en filmpjes, al ontkent hij niet dat er extremistische groepen bestaan, waar vooral gehersenspoelde jongeren zich bij aansluiten, volgelingen van sjeiks die na de revolutie zijn ontsnapt of vrijgekomen. Maar, zo blijkt uit zijn betoog, dat is allemaal in het noorden, niet hier.

Abu Faisal neemt het over: ‘Het leger zal nog wel even doorgaan, hier in de Sinaï, het is een machtsspel. Uiteindelijk moet er worden onderhandeld, maar eer het zover is willen de militairen hun machtspositie zo veel mogelijk versterken. Mensen in het noorden zijn kwaad omdat er veel onschuldige slachtoffers vallen, vrouwen en kinderen.’

Het leger is volgens Abu Faisal een zone aan het creëren bij de grens, en wil daar veel meer soldaten stationeren. ‘Daarom hebben militairen en de media de mond vol van Al-Qaida in de Sinaï, om zo het grote aantal manschappen voor de buitenwereld, waaronder Israël, te rechtvaardigen. Maar wij weten precies wie hier in ons gebied is. Het is onmogelijk voor groepen als Hezbollah, of Iraniërs, of Al-Qaida, om hier te zijn zonder dat wij het weten. En wat de Hilal-bergen betreft, waarover ze praten alsof het een nieuw Tora Bora is – nou, die zijn leeg.’

In de jaren tachtig pakte de Egyptische overheid grond af van de Muszeina, en gaf die aan hoteleigenaren. Nu profiteren de bedoeïenen indirect van het toerisme, als taxichauffeurs, en als begeleiders op woestijntrips. Toerisme is de voornaamste bron van inkomsten, dat verklaart volgens velen dat er in het zuiden nog geen aanslagen zijn geweest als in het noorden. Er gebeurt wel eens wat, maar dat is van een andere orde. ‘Toen hier in Nuweiba een Noorse toeriste en Palestijnse chauffeur werden ontvoerd, wisten we heel snel wie er achter zaten. Een sjeik van de Muszaina ging direct met een sjeik van de stam van de kidnappers praten, en zo zijn ze snel vrijgelaten,’ aldus de Noorse Hilde.

‘De stammen lossen hun eigen problemen wel op,’ aldus Abu Nusaim.

Toch lijkt er op dit moment sprake van een wankel evenwicht.

Waarom de islamitische wereld science fiction nodig heeft

Smeuïge openingszinnen, afkomstig uit Hawjan, een roman van de Saoedische schrijvers Jasser Bahjat en Ibrahim Abbas. De hoofdpersoon Hawjan is een djinn: een bovennatuurlijke, uit vuur geschapen geest die deel uitmaakt van de islamitische verhalencultuur – denk aan ‘Alladin en de wonderlamp’ – en die ook voorkomt in de Koran.

Toch is Hawjan geen boek dat veilig voortborduurt op oeroude verteltradities – het wil juist een genre vestigen dat in de Arabische literatuur nog praktisch onontgonnen is: science fiction. De schrijvers leggen een direct verband tussen de bovennatuurlijke eigenschappen van de djinn in hun verhaal en moderne natuurkundige begrippen als parallelle werelden en de snaartheorie. Dat dit niet te hoog gegrepen is blijkt uit het voor Saoedische begrippen zeer hoge aantal van 25 duizend verkochte exemplaren. Opvallend is dat de vertelling vooral tienermeisjes aanspreekt.

Natuurlijk zou het Saoedische Comité ter bevordering van de deugd en voorkoming van het kwaad niet zijn wat het is als het hier niet iets verkeerds in zag. En dus werd dit op het oog onschuldige boek verboden op verdenking van aanzet tot hekserij. Er volgde een stormachtige twittercampagne van lezers en sympathisanten tegen deze beslissing, en zie: in een zeldzaam blijk van buigzaamheid trok het Comité het verbod in. Helaas is het boek nu weer verboden in Koeweit en Qatar.

Interessante vraag is ondertussen waarom een dergelijke roman weerstand oproept bij de autoriteiten en hoeveel kwaad een verbod aanricht. Twitteraarster ‘Ally’ (‘laugh more, worry less’) lijkt de vinger op de zere plek te leggen: ‘Het in diskrediet brengen van een groot werk der verbeelding door (een) vernieuwende auteur(s) is precies de reden dat Saoedi’s de motivatie missen om uit te blinken.’

Een uitspraak die aansluit op een TED talk van een van de twee schrijvers, Jasser Bahjat. Hij betoogt dat er een rechtstreeks verband is tussen bloeiende science fiction en technologische vooruitgang, en dat elke technologische vinding die tegenwoordig voorhanden is ooit in een boek, film of tv-serie is voorspeld. Zo schreef Jules Verne halverwege de 19de eeuw al over glazen wolkenkrabbers, over machines die erg lijken op faxapparaten en over een grenzeloze wijze van communiceren die veel weg heeft van internet. Spock uit Star Trek kon enkel door gebaren allerlei wonderbaarlijks op beeldschermen toveren, in een tijd dat computers nog met ponskaarten moesten worden gevoed.

Schrijnende achterstand
Science fiction is dus niet alleen leuk, maar ook bittere noodzaak, een integraal onderdeel van de ‘vooruitgang’. Dat het genre nauwelijks bestaat in de islamitische wereld is dan ook veelzeggend. Creatief en innovatief denken worden er onvoldoende gestimuleerd. Op het gebied van onderzoek en ontwikkeling is sprake van een schrijnende achterstand. De wereld telt 1.6 miljard moslims, maar slechts twee wetenschappers uit islamitische landen hebben ooit een wetenschappelijke Nobelprijs gewonnen. De 46 islamitische landen zijn tezamen slechts goed voor 1 procent van de wetenschappelijke literatuur in de wereld. Volgens de Amerikaan Steven Weinberg, winnaar van de Nobelprijs voor de Natuurkunde in 1979, zijn er genoeg getalenteerde wetenschappers van islamitische komaf actief in het Westen, maar hij zegt in veertig jaar tijd niet één lezenswaardige publicatie te hebben gezien van een in een islamitisch land werkende natuurkundige of astronoom.

Ooit dronk ik in Teheran met een Iraniër een blikje ZamZam-Cola – ZamZam is de naam van de bron bij Mekka in de buurt waarvan de heilige Ka’aba ooit werd opgericht. Hij wees me op het ouderwetse lipje dat je met een zekere kracht moest los rukken om het blikje open te krijgen. Deed je dat te hard, dan liep je kans dat de inhoud eruit gutste of dat je je in je vingers sneed. De Iraniër was onlangs in Europa geweest en had daar blikjes gezien waarvan je de lipjes niet hoefde los te trekken, maar moeiteloos kon indrukken – dat was niet alleen gemakkelijker, maar ook veiliger.

‘Zoiets simpels,’ sprak hij bewonderend. ‘Maar bij ons zouden ze er in geen honderd jaar op zijn gekomen.’

Het tragische is dat de islamitische wereld niet altijd verstoken is geweest van wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Het is misschien een van de meest intrigerende historische raadsels dat ze ooit op de drempel stond van vrijwel alle wetenschappelijk ontdekkingen die later in het Westen zouden worden gedaan, maar vervolgens stokte, als het ware terugdeinsde voor wat er achter die drempel lag.

De Afghaanse schrijver Tamim Ansary noemt in zijn boek Destiny Disrupted een aantal in de vergetelheid geraakte islamitische wetenschappelijke wapenfeiten: in de elfde eeuw, zes eeuwen voor Newton, kwam Ibn Sina met een mathematische analyse van beweging. In de 13de eeuw, drie eeuwen voor Vesalus, beschreef ibn al-Nafis de bloedsomloop. De theorieën dat materie bestaat uit atomen en dat het heelal door mechanische wetten wordt geregeerd waren moslimse geleerden ook bekend, al hadden ze die van de Indiërs overgenomen. De basisbeginselen van de moderne wiskunde hebben ook een oosterse oorsprong, zoals het begrip ‘nul’. Van het Arabische woord hiervoor – sifr – is het woord ‘cijfer’ afgeleid. ‘Algebra’ is ook een Arabisch woord, en dat is niet voor niets.

De islamitische wereld kende dus ooit briljante geleerden. Het verschil met het Westen is dat het wetenschappelijk denken zich niet blijvend in de samenleving nestelde en uiteindelijk uitstierf. Waarom? Het voert te ver om daarover op deze plek te speculeren. Maar dat het probleem wordt onderkend bewijzen de schrijvers van het boek Hawjan. Inmiddels hebben zij Jatakhajaloen (letterlijk: ‘zij die zich verbeelden’) opgericht: een uitgeverij en bond van science fiction-auteurs ineen. Maar dat ook zij de noodzaak inzien van voorzichtig manoeuvreren in een zeer conservatieve samenleving blijkt uit de tweet waarin Ibrahim Abbas verzekert dat zijn beschrijving van djinns niet in tegenspraak is met wat de Koran hierover te melden heeft. Het zal, kortom, nog wel een tijd duren eer de verbeelding werkelijk aan de macht komt in het Saoedische Koninkrijk.

Onderzoek doen is… lesgeven op de Shari’a Faculteit

Normaal hebben de meiden op dit tijdstip les over de hadith, overleveringen over handelingen en uitspraken van de profeet Mohammed. Maar vandaag krijgen ze – tot zowel hun als mijn eigen verbazing – mij voor hun neus. Hun docent, die ik eerder op de dag interviewde voor mijn onderzoek, heeft me gevraagd haar studentes te vertellen over mijn ervaringen en bevindingen in Saoedi-Arabië, en een discussie te leiden over mijn onderzoeksonderwerp: ikhtilat, ofwel, het “mengen” tussen mannen en vrouwen in het openbare leven.

Het nieuwe academisch jaar is drie maanden geleden van start gegaan, en deze eerstejaars studentes zijn dus net aan hun nieuwe opleiding begonnen. Studentes, want hoewel op de campus van de universiteit jongens en meiden door elkaar lopen worden op deze staatsuniversiteit de meeste colleges gescheiden gegeven. Alleen in enkele laatstejaarsvakken wordt “gemengd” tussen mannelijke en vrouwelijke studenten: nood breekt wet als je het vak nodig hebt om af te studeren maar er te weinig vrouwelijke studenten zijn om een aparte groep te creëren.

Dit pragmatisme is echter niet van toepassing op de shari’a faculteit: hier wordt niet “gemengd”. De campus heeft gescheiden ingangen en aparte gebouwen voor de colleges. Hier zitten jongens en meiden niet bij elkaar in de klas, en luisteren studentes naar een mannelijke docent via een televisiescherm, terwijl hij in het gebouw ernaast een groep mannen les geeft. Ook worden alle colleges op deze faculteit in het Arabisch gegeven – dus ook door mij.

Hun docent introduceert mij. Ze vertelt de groep dat ik uit Nederland kom, daar promoveer aan de universiteit van Niemaygoen (= Nijmegen), en dat ik eerder interviews met activistes, zakenvrouwen, en islamitische prediksters heb gedaan in Saoedi-Arabië.

Nieuwsgierig zijn ze, deze 55 nieuwsgierige Koeweitse shari’a-studentes, naar mijn onderzoek hier in Koeweit, en naar mijn bevindingen in Saoedi-Arabië. Meestal vragen mijn gesprekspartners mij de oren van het hoofd over Nederland, de Nederlandse politiek, geloofsbelevenis, en de positie van hun islamitische broeders en zusters. Maar nu is de tijd kort, en de meiden zitten te popelen om hun mening te geven. Hun aandrang om te zorgen dat ik een “goed begrip” krijg van de situatie hier in Koeweit is groter dan hun nieuwsgierigheid naar de precieze achtergrond en het land van deze Nederlandse onderzoekster.

Deze jonge vrouwen weten natuurlijk dat Saoedi-Arabië een stuk conservatiever en geslotener is dan hun eigen land. Maar als ik vertel over de ideeën van Saoedische vrouwen over, en manieren van omgaan met, aparte universiteiten voor vrouwen, aparte banken voor vrouwen, aparte rijen voor mannen en vrouwen in de food courts van malls, en over vrouwen die geen mannelijke Facebook-vrienden accepteren, vliegen er zoveel handen de lucht in dat ik meteen weet dat, net als bij hun Saoedische leeftijdsgenotes, dit onderwerp lééft bij deze meiden.

Een studente op de achterste rij brandt los zodra ik haar kant op kijk: “Ik zal je zeggen, op de universiteit is gescheiden college volgen fijn. Het is meer ontspannen voor ons als er geen jongens in de klas zitten. Sommigen van ons zijn verlegen als er jongens bijzitten en durven dan niks te zeggen. Dus op deze manier leren we beter.”

Ze vervolgt haar verhaal: “Maar verder is hier in Koeweit mengen tussen mannen en vrouwen gewoon normaal hoor. Dat is hoe de maatschappij hier werkt. Op school en op de universiteit zijn de lessen gescheiden, maar verder is het echt geen issue.”

“Is dit zo voor iedereen? Of is er ook iemand voor wie mengen tussen mannen en vrouwen wél een issue is?” vraag ik aan de groep.

Zes handen gaan omhoog. “Ik ben helemaal tegen mengen. Er kan zomaar iets gebeuren tussen een man en een vrouw. Of een man kan je lastigvallen” roept iemand nog voor ik goed en wel ben uitgesproken. “Ja, we zijn er niet aan gewend.” valt haar buurvrouw haar bij. “In de familie mengen we ook niet, mijn neven zien nooit mijn gezicht. Voor mij is mengen niet normaal”.

“Zouden jullie twee dan ook meer gescheiden plekken willen in Koeweit, apart voor mannen en apart voor vrouwen?” vraag ik de twee meiden.

“Ja, dat zou ik heel fijn vinden. Zoals in Saoedi-Arabië. We gaan tijdens de vakantie daar soms heen, omdat het meer ontspannen is voor ons om apart van vreemde mannen te kunnen zitten. Ik wou dat dat hier ook zo was. Dat we bijvoorbeeld verenigingen hadden die activiteiten organiseren die alleen voor vrouwen zouden zijn. ”

Deze opmerking brengt veel rumoer teweeg. Een medestudente zegt: “Saoedi-Arabië? Hier? En dan ook die mannen met lange baarden zeker, van de religieuze politie, die je gaan vertellen hoe je je hoofddoek moet dragen? Ik dacht het niet. Laat ze dat maar mooi in Saoedi-Arabië houden. Dat land heeft toch een andere positie, zij hebben Mekka en Medina.”

Het meisje dat zojuist verklaarde dat ze zich prettiger voelt bij de Saoedische sekse-scheiding wil juist wel een religieuze politie in Koeweit: “Alle islamitische landen zouden een religieuze politie moeten hebben. Moet je eens kijken hoeveel en hoe vaak vrouwen worden lastiggevallen op straat. Die situatie zou een stuk beter worden met religieuze politie op straat.”

Maar ze is de enige in de groep die dit vindt, en de rest van de klas laat zich dit niet zomaar zeggen: “Moeten wij als vrouwen dan niet gewoon onze zonen goed opvoeden in de gezinnen? Het is toch niet aan de staat om dit te bepalen? Het is toch ook de keuze van de vrouw of ze zich bedekt of niet, dat is toch niet aan de religieuze politie om op te leggen? Het is iets tussen de vrouw zelf en God. Echte zedelijkheid komt van binnenuit, uit overtuiging. Niet omdat een man van de zedenpolitie zegt hoe je je moet gedragen en hoe je je hoofddoek om moet doen.”

Eén van de meiden die de abaya (lange zwarte overjas) draagt voegt toe: “Ik ben het met haar eens. Ik wil mijn abayaalleen dragen omdat ik het zelf wil. Dáárom draag ik de abaya. Niet omdat het verplicht is zoals in Saoedi-Arabië en een strenggelovige man van de religieuze politie erop toeziet dat ik ‘m draag en hoe ik ‘m draag. Ik wil mijn abaya aan kunnen trekken omdat ik ervan overtuigd ben dat het goed is voor mij en voor mijn relatie met Allah.”

De meiden zijn, zo onder elkaar, dus allesbehalve verlegen. Op elke vraag die ik stel schieten minstens tien handen de lucht in. Iedereen wil haar zegje doen: “Ik wil nog even wat zeggen over het samen studeren met jongens. Ik vind dat het beter is als je mengt tussen mannen en vrouwen op de universiteit. Want dan leer je andere ideeën kennen, en hoe mannen denken. Het is dus veel beter voor vooruitgang.”

Een ander meisje schaart zich achter haar: “Ik zou het ook prima vinden om met jongens in de klas te zitten. Wanneer ik straks ga werken dan wordt er ook overal gemengd tussen mannen en vrouwen. Net als op straat, en in restaurants. Dus waarom zou het niet normaal zijn op de universiteit? Straks moet ik toch ook met mannen in één ruimte zijn om te werken?”

Opvallend is dat er slechts een enkeling is die tegen het werken met mannen is. Een verschil met Saoedi-Arabië, en dat zeg ik de groep ook. Dan komen de classificaties: “Ten tijde van de Profeet Mohammed werd er ook gemengd tussen mannen en vrouwen, maar wel binnen bepaalde grenzen en onder bepaalde voorwaarden. Zolang wij het ook zo doen is er geen reden om níet te mengen.”

Binnen welke grenzen en onder welke voorwaarden is mengen dan toegestaan?” vraag ik de groep. We maken klassikaal een lijstje, krijtje in de hand:

Omgeving: werk is een professionele, formele omgeving: “Het gaat het erom dat je je werk doet, het gaat niet om socialisen met mannen.”

Noodzakelijkheid: in een ziekenhuis is mengen geen probleem: “Als je een dokter nodig hebt dan maakt het niet uit, ook niet binnen de Islam, of de arts een man of een vrouw is. Het principe is, als het noodzakelijk is, zoals voor medische dingen, dan is het helemaal niet erg om te mengen.”

Gedrag: lachen met mannen is verkeerd. De grenzen worden aangegeven door goede manieren. Zolang je je netjes gedraagt en die grenzen niet overschrijdt is er niks mis met mengen: “Mengen om het mengen zelf, om te lachen en te praten en te flirten met mannen, nee, dat gaat tegen ons geloof en onze cultuur in.”

Kleding: het dragen van zedige kleding is noodzakelijk: “Mijn hoofddoek geeft mij het groene licht naar buiten te gaan en met mannen om te gaan die geen directe familie van me zijn.”

Tijdens de discussie over het juiste gedrag stelt één meisje dat het niet alleen OK is om te mengen met mannen, maar dat het zelfs béter zou zijn: “Want als je een groep meiden bij elkaar zet dan wordt er altijd heel luid gepraat en gelachen, en ook geroddeld. Als er mannen in de groep zijn dan gedragen vrouwen zich veel respectvoller en rustiger. Dat is beter.”

We naderen het eind van de collegebijeenkomst. Eén van de studentes wil nog dringend wat zeggen. Ze haalt het Facebook-voorbeeld uit mijn introductie aan. De meeste studentes in deze groep blijken op Facebook te zitten. Vrijwel allemaal hebben ze ook mannelijke Facebookvrienden.

“Ik vind onze Saoedische zusters die geen mannelijke Facebookvrienden willen een beetje te streng,” zegt ze. “Maar je moet wel oppassen met Facebook. Ik laat bijvoorbeeld alleen mannen toe die ik ken en van wie ik weet dat het goed volk is. Want weet je, al zou je het willen, je kunt mannen en vrouwen nooit helemaal scheiden, want zelfs in die gescheiden ruimtes hebben mannen en vrouwen toch telefoons? Dan kunnen ze elkaar toch bellen? Ik zeg je, mensen vinden toch wel een weg, het is niet natuurlijk om mannen en vrouwen zo uit elkaar te houden.”

Op deze pragmatische noot sluiten we de discussie af. De docent geeft nog even vlug het huiswerk op voor de volgende bijeenkomst. Meedoen? Beantwoordt dan de volgende twee vragen:

1) “Waar is God?”

2) “Wat zijn goede werken?”

‘Waar mensen strijden voor vrijheid en geluk, daar zal ik zijn’

Waar een Syrisch kind in de kou takken sprokkelt om het huis of de tent van zijn gezin te verwarmen, en met eetbonnen aanschuift bij de voedselbedeling; daar is Bouazizi’s ziel.

Waar een Syrische familie opgejaagd wordt en van land tot land trekt op zoek naar werk, veiligheid, inkomen en leven; daar is Bouazizi’s ziel.

Onder het puin van de vernielde huizen en levens van 8 miljoen Syriërs; daar is Bouazizi’s ziel.

In een tent van een Syrische vluchteling in Jordanië, die zich afvraagt of Syriërs de nieuwe Palestijnen zijn, ver van huis, een volk uiteengeslagen; daar is Bouazizi’s ziel.

Waar een Syrische moeder haar waardigheid vertrappeld ziet door smokkelaars en Europese grensbewakers; daar is Bouazizi’s ziel.

Waar Syrische activisten strijden in de geest van de gelukzalige bevrijding van het begin, ondanks de overweldigende kaping van vreedzaam protest door gewelddadige onderdrukking en burgeroorlog; daar is Bouazizi’s ziel.

Ook waar angst en haat woeden in de harten van Syrische soldaten, jihadisten, Libanese Hezbollah-strijders, Egyptische generaals, Saoedische autocraten en alle anderen die in naam van het volk strijden om het behoud van macht en privilege, of die een opportunistisch eigen belang nastreven op het lijk van zijn lichaam; ook daar is Bouazizi’s ziel.

In de smalle steegjes van een arme volkswijk in Caïro, waar een Egyptische familie elke pond omdraait sinds hun kostwinner door de ordetroepen op straat werd dood geschoten; daar is Bouazizi’s ziel.

In het hart van de Egyptische activisten van de eerste revolutie die altijd hebben geweten dat het oude regime een contrarevolutie zou gaan leiden onder het mom van de revolutie; daar is Bouazizi’s ziel.

Maar ook in het hart van de Egyptenaar die twijfelt en die, verscheurd door richtingloze angst voor de toekomst, zijn blinde steun geeft aan die contrarevolutie; ook daar is Bouazizi’s ziel.

In de straten van Caïro, waar Egyptenaren met getrokken messen tegenover elkaar staan, gemanipuleerd door machthebbers; daar voert Bouazizi’s ziel een strijd met de verdeeldheid in hun harten.

In de hoop van de Egyptenaar die een tegel legt in de onverharde straten van zijn verwaarloosde wijk, en die zijn eigen wijk ontwikkelt ondanks de apathie van miljoenen en de corruptie van de kleine elite; daar is Bouazizi’s ziel.

In de stoffige straten van vergeten Tunesische steden, waar jongeren verstikken van uitzichtloosheid, waar islamisten hen rekruteren voor de jihad of smokkelaars voor de overtocht naar het paradijs, waar gezinnen drie jaar lang van hoop naar nieuwe wanhoop worden geslingerd en geen vruchten zien van de offers van het volk; daar is Bouazizi’s ziel.

In de strijdkreten van vakbondsleiders en arbeiders die tegen machtige belangen van staten en bedrijven in ijveren voor menswaardig loon en werk; daar is Bouazizi’s ziel.

Waar het geloof deze ontvoogdingsstrijd ondersteunt in plaats van onderdrukt; daar is Bouazizi’s ziel.

Ook in de vergaderzalen van Europese en Amerikaanse leiders die Noord-Afrika en het Midden-Oosten opdelen in bondgenoten en vijanden, en zo bevolkingen verdelen in plaats van ondersteunen op het pad naar meer vrijheid en geluk; ook daar is Bouazizi’s ziel.

In de harten van Europeanen, die grensbarrières opwerpen en die gevangen zijn in hun angst voor de opstand van de zwakken en onderdrukten, die de geschiedenis aan zich laten voorbijgaan en blind zijn voor het lot dat ze delen met alle volken in de Middellandse Zee-regio; daar is Bouazizi’s ziel.

In de woonkamers van de Palestijnse activisten in Israël, Palestina en de buurlanden van Palestina, die strijden voor de val van het regime dat hen bezet: Israël-Hamas-Palestijnse Autoriteit-VS-EU-Iran-Hezbollah; daar is Bouazizi’s ziel.

In het protest Israëli’s die samen met Palestijnen één strijd voeren voor sociale rechtvaardigheid; daar is Bouazizi’s ziel.

In het lied van Israëlische en Palestijnse muzikanten die elkaars cultuur beleven en grenzen van angst verbrijzelen die hun leiders in harten hebben geplant; daar is Bouazizi’s ziel.

In het licht van de ogen van de kinderen, die het felst schijnen, die echt vertellen wat er op het spel staat, die het onmogelijke kluwen van conflict in een oogopslag ontrafelen, die immuun zijn voor alle krachten die ons verdelen en afleiden van de waarheid, die je nog kan herkennen als een mens, die nog echt voor het leven kiezen en aan wie het lot zou moeten gehoorzamen, zodat wij hen zouden (h)erkennen als onze verantwoordelijkheid in deze wereld, om hen niet te laten verdrinken in de duisternis van de geschiedenis en hen onze fouten te laten herhalen, maar hen in staat te stellen om hun land en de wereld te hernieuwen als sterke en bewuste burgers; in de ogen van de kinderen, daar is Bouazizi’s ziel.

Mohamed Bouazizi heeft het nooit bedoeld, maar zijn daad deed bevolkingen ontwaken. Waar mensen strijden voor vrijheid en geluk, daar zal hij zijn.

Bouazizi’s wanhoopsdaad was een “gouden gedicht geschreven met een eendenveer”. Drie jaar later zijn er te veel mensen die opnieuw “met een gouden balpen enkel de woorden van de eend neerschrijven”. Dit citaat komt uit een gedicht van de Tunesische dichter Moncef Mezghani (lees het gedicht hier).

Dit artikel verscheen ook bij MO* Magazine

De ’tough love’ van Recep Tayyip Erdogan

Grootste politiemacht ter wereld
Meer repressie en minder rechten. Dat is de trend na de grootschalige Gezi-park protesten in juni. De rechten en de omvang van het politiecorps nemen wel toe. Na Rusland heeft Turkije de grootste politiemacht ter wereld met 475 agenten per 100.000 inwoners. Columnist Burak Bekdil spreekt al van de ‘Democratische Politierepubliek van Turkije’.

Opmerkelijk is ook de aankondiging van de minister van justitie om de komende vijf jaar 207 nieuwe gevangenissen te bouwen. Een steeds groter deel van de Turkse burgers brengt tijd door achter tralies. In 1992 waren dat 54 verdachten en veroordeelden per 100.000 inwoners. In 2004 was dat opgelopen tot 81. En nu is het al 173 per 100.000. Dat is een groei van meer dan 100% in amper tien jaar.

De paradox van het Turkije onder Erdogan is dat er minder taboes zijn dan voor zijn AKP in 2002 aan de macht kwam, maar er meer journalisten achter tralies zitten. Dat zijn Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling veel discriminerende maatregelen tegen religieuze en etnische minderheden, zoals de Koerden, heeft opgeheven; democratische hervormingen heeft doorgevoerd, en een eind heeft gemaakt aan de politieke invloed van de bemoeizuchtige generaals – maar dat er tegelijkertijd vrijheden worden ingeperkt en er nieuwe taboes zijn ingevoerd, zoals het kritiseren van Erdogan en zijn beleid.

Er is nog steeds geen vrijheid van meningsuiting en geen democratie in de AKP. Van de ongeveer 70 Koerdische afgevaardigden in de AKP wordt nooit iets vernomen. Zij zijn door Koerden in het parlement gekozen, maar mengen zich niet in het debat over een politieke oplossing voor de Koerdische kwestie. Als er bij hoge uitzondering een dissident in de partij opstaat, zoals parlementariër Idris Bal, dan wordt hij aan de schandpaal genageld.

Slaafse houding
De mainstream media durven de groeiende corruptie bij de overheid niet openbaar te maken, omdat de uitgevers onderdeel zijn van grote conglomeraten die afhankelijk zijn van overheidscontracten. En het parlement kan de uitgaven van de regering en 150 andere overheidsinstellingen niet controleren doordat de Turkse Algemene Rekenkamer geen medewerking en amper informatie krijgt. Schokkend is de slaafse houding van de 327 AKP-parlementariërs en hun gebrek aan plichtsbesef: zij protesteren niet tegen de gecensureerde en onvolledige rapporten van de Rekenkamer. Het zijn geen volksvertegenwoordigers die de regering controleren, maar ja-knikkers zoals de bedienden in de hofhouding van de Ottomaanse sultans.

Turkije heeft het daarom nog steeds niet verder geschopt dan een derderangsdemocratie, volgens de Democracy Index van The Economist. Het is een ‘hybride regime’, waarin de bevolking wel de regering kiest, maar de openbaarheid van bestuur beperkt is en de fundamentele vrijheden en rechten van het volk niet volledig worden gerespecteerd. Veel hoop dat Erdogan Turkije verder wil democratiseren is er niet. Daarvoor is zijn AKP te veel een status-quo-partij geworden, die aan de leiband loopt van de gewiekste en charismatische ‘Büyük Lider’ (Grote Leider) Erdogan. Hij geniet van zijn bijna ongecontroleerde macht.

Erdogan is van plan alleen te luisteren naar wat hij de ‘nationale wil’ noemt (zijn conservatieve achterban) en niet naar de rest van de bevolking, die een westerse levensstijl heeft. Hij ziet zichzelf als een strenge, maar liefdevolle vader die doet wat goed is voor het volk. Dat is vaak niet leuk, maar ‘tough love’ is nodig om de Turken op het rechte, islamitische pad te brengen en te voorkomen dat ze bezwijken voor de zondige en perverse verleidingen van de hedonistische, westerse levensstijl. God en gezin als hoekstenen van de samenleving. En een paternalistische overheid die daarvoor de randvoorwaarden creëert middels wet- en regelgeving. Dat is zijn visie voor het Turkije van de toekomst.

Recep Tayyip Erdogan wordt gehaat en aanbeden. Voor zijn aanhangers is hij de man die van Turkije een groot, welvarender en beter land maakt, een land waarop ze trots kunnen zijn. Die een eind maakte aan ruim 80 jaar discriminatie van praktiserende moslims en moslima’s door de autoritaire kemalistische staat. Vrome moslima’s mogen door zijn hervormingen nu met hoofddoek naar de universiteit, zijn voor het eerst sinds het begin van de seculiere republiek (1923) welkom in het parlement, en kunnen werk vinden bij de overheid.

Zijn tegenstanders haten hem. ‘Hij breekt alles af wat Atatürk heeft opgebouwd,’ zo zeggen ze. ‘Tayyip gedraagt zich als een dictator die steeds autoritairder optreedt en dissidenten laat opsluiten of aandringt op hun ontslag,’ is een andere veelgehoorde klacht. Dat de onrust groeit bij de tegenstanders van de ‘islamitische democratie’ die Erdogan voor ogen staat, bleek ook op 10 november toen ruim 1 miljoen Turken het mausolem van Mustafa Kemal Atatürk bezochten ter hedenking van de 75e verjaardag van zijn dood. Tanil Bora, een onderzoeker en schrijver zei tegen de krant Radikal: ‘Mensen proberen zo hun ongenoegen te uiten over de AKP en de premier wegens de arrogante, autoritaire en fascistische manier waarop ze het land besturen.’

Het buitensporige en massale geweld van de politie tegen de betogers in het Gezi park in juni maakte voor iedereen duidelijk dat Turkije nog een lange weg te gaan heeft. Die indruk werd versterkt door het standpunt van Erdogan dat democratie zich beperkt tot de stembus. “De meerderheid heeft voor ons en ons programma gestemd, dus mogen wij dat uitvoeren”, is zijn standpunt. “Degenen die het daar niet mee eens zijn kunnen de volgende keer tegen ons stemmen. Dat is democratie”, vindt de premier. Degenen die tussentijds de straat opgaan om tegen de regering te protesteren of haar aftreden te eisen zijn in zijn ogen illegaal bezig. Het zijn ‘interne vijanden’ die samen met buitenlandse media en duistere krachten samenspannen om de AKP-regering ten val te brengen, zo luidt de komplottheorie die in regeringskringen in Ankara zo populair is.

Man met twee gezichten
De polarisatie over de premier en zijn beleid zal alleen maar toenemen. Hij is een man met twee gezichten. Zijn felste critici noemen hem een ‘dictator’ of ‘een nieuwe sultan’. Zijn kiezers dragen hem op handen als de reïncarnatie van de glorieuze sultan Mehmet de Veroveraar.

Onder leiding van Erdogan (59) boekt Turkije sinds 2002 het ene na het andere succes op economisch en politiek gebied. In 2005 waren de hervormingen zo ver gevorderd dat de Europese Unie onderhandelingen begon over de toetreding van Turkije. De voormalige burgemeester van Istanboel en oud-activist van de fundamentalistische Welvaartspartij is een raspoliticus. Een natuurtalent die met zijn dadendrang, charisma, conservatieve normen en waarden, en taalgebruik van de man in de straat, vrome moslims aan zich bindt. Elke verkiezing kreeg zijn islamitische partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (AKP) daardoor een hoger stempercentage. In 2002 won de AKP met 34 procent. In 2007 kreeg de partij 47 procent, en in 2011 stemde 50 procent van de Turkse kiezers op de regeringspartij.

De successen zijn Erdogan mogelijk naar het hoofd gestegen. Sinds de stembuszege van 2011 domineren de minder plezierige karaktertrekken van de eerste-minister en zijn gebrek aan hervormingsdrang het debat. Hij heeft lange tenen en een kort lontje. Kan met zijn scherpe tong iedere politieke opponent vloeren, maar mist het talent om kritiek te incasseren. Als meester tacticus weet hij hoe hij zijn conservatieve achterban moet bespelen en zijn tegenstanders moet demoniseren. Nogal eens lijkt het alsof hij de adviezen van de middeleeuwse Italiaanse politiek filosoof Niccolò Machiavelli toepast. Zoals in de tijd van de Gezi protesten. ‘Het woord vrijheid zal altijd dienen als voorwendsel voor oproer. Om de heerschappij te behouden bestaat er geen zekerder middel dan volkomen vernietiging.’

Door het gebrek aan visie en kracht bij de oppositie groeit bij veel AKP politici de arrogantie van de macht. Egemen Bagis, de minister voor Europese Zaken, zei kortgeleden: “De komende tien jaar zijn we ook nog aan de macht”. Uitgesloten is dat niet, maar zeker is het evenmin. En aan die strohalm van hoop klampen de tegenstanders van Erdogan zich vast. Of zoals een van hen zegt: ‘Hoogmoed komt voor de val’.

Het ‘kleine’ Oman dwarsboomt grote Saoedische plannen

Saoedi-Arabië heeft het tij tegen. De door het land gepropageerde militaire interventie in Syrië is van tafel. Het nucleaire akkoord tussen de VS en het gehate, sji’itische Iran stuit de Saoedi’s eveneens tegen de borst. En nu dwarsboomt ook nog het schijnbaar onbeduidende Oman de plannen van het koninkrijk om zijn statuur in de regio op te vijzelen.

Wat is er aan hand? Saoedi-Arabië heeft plannen om de samenwerkingsraad van de Golflanden (Gulf Cooperation Council – GCC) te versterken. Die samenwerkingsraad bestaat sinds 1981 maar heeft nooit veel om het lijf gehad. Tijd om daar verandering in te brengen, vinden de Saoedi’s, die het vleugellamme gezelschap tot een confederatie willen omvormen. Zo kan een Arabische vuist worden gemaakt tegen de verafschuwde Perzen. Vanzelfsprekend zal Saoedi-Arabië als grootste olieproducent de eerste viool spelen in dit nieuwe politieke verbond.

De plannen bestaan overigens al sinds 2011, en stuitten in het begin reeds op weerstand van Oman. Vorige week, aan de vooravond van een GCC-top in Koeweit, liet de Omanische minister van Buitenlandse Zaken Youssef bin Alawi op verrassend onverbloemde wijze weten dat zijn land niet van standpunt is veranderd en zal weigeren tot een dergelijke confederatie toe te treden.

Tijd om de schijnwerpers te richten op deze weinig bekende, maar in de internationale diplomatie opmerkelijk invloedrijke Golfstaat.

Oman, ooit een zeemogendheid die reikte tot Zanzibar, kiest voor een onafhankelijke en neutrale koers. Daar is het land met zijn betrekkelijk beperkte oliereserves het meest bij gebaat.

Diep in de 20ste eeuw was de regionale grootmacht tot achterlijkheid vervallen. Het sultanaat was volstrekt onderontwikkeld en werd verscheurd door stammentwisten. De Britse reiziger James Morris beschreef de bevolking in 1955 als ‘mager, gebogen, kreupel en pokdalig’. Vooral de ‘erbarmelijke kinderen, met hun uitpuilende ogen’ wekten zijn medelijden.

Morris was een van de weinige buitenlanders die erin slaagden door te dringen tot Oman, dat de heremiet was van het op zich al ontoegankelijke Arabische schiereiland. Westerse invloeden werden tot in het extreme geweerd: geen radio, geen tv, geen kranten, in een land zo groot als Italië. Geen zonnebrillen zelfs. En erger nog: geen ziekenhuizen en geen scholen – op een kliniekje met twaalf bedden en twee lagere scholen voor jongens na.

Er waren slechts enkele kilometers verharde weg. Het aantal auto’s was dus letterlijk op de vingers van een hand te tellen. Alleen in de hoofdstad Muscat, waar de stadspoorten ’s avonds dicht gingen, hadden enkele huizen generatoren. De jaarlijkse staatsbegroting bedroeg 50.000 pond Sterling. Dit alles op een bevolking van destijds een half miljoen.

De zaken keerden ten goede toen de Britten sultan Qaboes bin Said hielpen om in juli 1970 een staatsgreep te plegen tegen zijn vader. In ijltempo moderniseerde hij de economie en de infrastructuur. Dat gebeurde volgens strakke vijfjarenplannen, waarbij zuinig werd omgesprongen met de olievoorraden. Qaboes drukte een al onder zijn vader begonnen marxistische opstand in het zuiden de kop in. Hij bond de bevolking vervolgens aan zich door te investeren in het gebied en stammen te betrekken bij zijn besluiten. Met de inmiddels ter ziele gegane socialistische republiek Zuid-Jemen, die de opstand had gesteund, sloot hij een vredesverdrag.

Dat was nog niet alles: hij onderhield vriendschappelijke betrekkingen met de sjah van Perzië, maar wist hetzelfde te bewerkstelligen met het Iran van de ayatollahs. Tegelijkertijd weigerde hij de diplomatieke banden te verbreken met Egypte, nadat president Sadat in 1979 vrede had gesloten met Israël. In de Eerste Golfoorlog stelde Oman zijn militaire bases ter beschikking van geallieerde troepen. In een tijd dat het ‘vredesproces’ nog niet in diskrediet was geraakt, ontving sultan Qaboes de Israëlische kopstukken Peres en Rabin en opende hij een Omaans-Israëlisch handelskantoor, dat overigens al lang weer is gesloten.

In 1998 kreeg Sultan Qaboes een Internationale Vredesprijs voor zijn rol in het handhaven van vrede en stabiliteit in de regio. De onderscheiding was een Westers blijk van waardering voor zijn diplomatieke diensten. De ontdekking dat hij ook een faciliterende rol heeft gespeeld in de recente Amerikaans-Iraanse onderhandelingen die tot het nucleaire akkoord hebben geleid, heeft de Saoedi’s naar verluidt bijzonder ontstemd, maar kan hen onmogelijk hebben verbaasd.

Democratie heeft de sultan zijn land niet gebracht – verre van dat – maar daar staat het nodige tegenover: een Wirtschaftswunder zonder weerga dat toch kwetsbaar is en dat hij dus zeker niet in de waagschaal zal stellen ten behoeve van een Saoedische politiek die niet alleen agressief is, maar mogelijk ook getuigt van zelfoverschatting. Uit protest tegen het uitblijven van een interventie in Syrië weigerde Saoedi-Arabië het aanbod van een niet-permanente zetel in de VN-Veiligheidsraad te aanvaarden. Een handelwijze die door sommige waarnemers als ‘infantiel’ is gekenschetst.

Oman drukt Saoedi-Arabië met de neus op de feiten. De positie van het koninkrijk, dat voor niemand een role model is, dreigt verder te verzwakken. Want de kans is groot dat ook andere GCC-landen een vreedzame lijn verkiezen als het gaat om Iran, al was het maar omdat zij daar economisch voordeel bij zullen hebben.

Saoedi Arabië zal nog eens goed moeten nadenken over zijn regionale beleid.

Lees meer in dit artikel in Al Monitor.

Op een steenworp van de gevangenis

Om drie uur ’s nachts forceerden ze de voordeur van zijn ouderlijke woning in Bethlehem. Of hij ‘tien minuutjes’ wilde meekomen. Zo jong als hij was, voorzag hij het ergste. “Ik weet niet wanneer je me weer zult zien,’’ zei hij tegen zijn moeder.

De tien minuten werden vijftien maanden. En nog was het Israëlische leger niet op hem uitgekeken. Hij werd opnieuw opgepakt en tot acht maanden gevangenisstraf en een boete van 2000 shekel (400 euro) veroordeeld. De aanklacht? Niet moeilijk te raden: stenengooien.

Het moet een inktzwart intermezzo in zijn adolescentenleven zijn geweest, hem opgelegd voor een betrekkelijk gering vergrijp, maar de inmiddels twintigjarige student politieke wetenschappen lijkt een en ander redelijk te hebben doorstaan. Het is een goed geklede, zelfbewuste jongeman die zich voorstelt in het ontvangsthalletje van een gemeenschapshuis in een vluchtelingenkamp bij Bethlehem: zwart haar strak in de gel, modieus grijs vest, glanzende iPhone in de hand. In vlot tempo, soms met een vleugje humor, verhaalt hij over zijn ervaringen met het Israëlische militaire gezag.

Hoe de soldaten hem in een jeep duwden, blinddoekten en de polsen achter de rug bonden met die beruchte, diep in de huid kervende plastic handboeien. Hoe hij drie militaire gevangenissen van binnen leerde kennen. Hoe er tijdens urenlange ondervragingen stoelen naar zijn hoofd werden gesmeten en hij stompen in de zij kreeg te verduren, ook nadat hij had gezegd dat hij aan een nieraandoening leed. Hoe hij alle beschuldigingen dapper bleef tegenspreken en zijn ondervragers zelfs geestig van repliek diende. Zoals toen ze dreigden ook zijn moeder gevangen te zetten: ‘Doe dat, ik mis haar.’

Waarom zijn ondervragers al die moeite namen, als hij echt maar een handvol stenen had gegooid? ‘Een jongen van vijftien uit wie ze niks los kregen, dat waren ze niet gewend. Dat konden ze niet op zich laten zitten. Ze gingen zo ver dat ze niet meer terug konden.’

Het waarheidsgehalte van dit verslag zou twijfel kunnen oproepen als de stoere presentatie van Moehannad niet af en toe veelzeggend zou hebben gehaperd. Wanneer zijn veertig dagen in een isoleercel ter sprake komen, stokt de woordwaterval, wordt de ademhaling zwaarder, en begint de stem licht te beven. Hij voelde zich ‘erg triest’ in die kleine cel, klinkt het met neergeslagen blik. Alles was vies: het matras, de WC, de muren. Het eten? Oud, bedorven. Er was geen verschil tussen dag en nacht, ramen ontbraken. Wanneer hij voor een zoveelste ondervragingssessie werd opgehaald, betekende dat haast een bevrijding uit een verstikkend luchtledig.

Moehannad zwijgt en even valt er een ongemakkelijke stilte. Dan klaart zijn gezicht op: soms betrad een ‘mooie vrouw’ zijn troosteloze alkoof, herinnert hij zich, om hem te vertroetelen. In zijn dromen.

Lang bleef de behandeling van Palestijnse minderjarigen door het Israëlische militaire gezag onderbelicht. Dat lijkt nu te veranderen, ook in Nederland. CDA-Kamerlid Omtzigt stelde op 16 januari 2013 schriftelijke vragen over de kwestie aan minister van Buitenlandse Zaken Timmermans. De aanleiding: een in 2012 verschenen, zeer kritisch rapport van Britse juristen die de regio bezochten.

Structurele wantoestanden
Dit document staat niet op zichzelf: de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’tselem, alsmede Defence voor Children International (DCI) en Save the Children brachten in 2011 en 2012 eveneens gedetailleerd verslag uit over structurele wantoestanden bij de arrestatie, berechting en detentie van minderjarigen op de Westelijke Jordaanoever, van wie er jaarlijks 500 tot 700 worden opgepakt, meestal op verdenking van stenengooien. Begin maart kwam daar een UNICEF-rapport met gelijkluidende bevindingen bij.

Geen enkel rapport laat onvermeld dat het leger de kinderen vaak midden in de nacht van hun bed licht en hen, veelal geblinddoekt en de handen pijnlijk op de rug gebonden, naar een onbekende plek voor ondervraging brengt. De arrestaties gaan niet zelden gepaard met verbaal en lichamelijk geweld, alsmede met vernederingen en bedreigingen. Anders dan hun Israëlische leeftijdgenoten blijft de Palestijnse kinderen begeleiding van een ouder onthouden en gaat er geen juridische bijstand aan de ondervragingen vooraf. Noch worden zij altijd op de hoogte gesteld van hun zwijgrecht.

Wat de rechtsgeldigheid van de bekentenissen vooral discutabel maakt is de eenzame opsluiting waaraan naar schatting 12% van de opgepakte kinderen tot nu werd onderworpen: een onacceptabele praktijk, menen UNICEF- en andere VN-deskundigen, aangezien het in 1989 opgestelde VN-Kinderrechtenverdrag stipuleert dat de belangen van kinderen, ook bij vervolging, altijd voorop dienen te staan en zij slechts in extreme gevallen dezelfde strafrechtelijke behandeling mogen ondergaan als volwassenen.

‘Cel 36’
De afgelopen vier jaar verzamelde de Palestijnse afdeling van Defence for Children International 59 onder ede afgelegde getuigenissen van Palestijnse jongens die één tot 24 dagen in een isoleercel zouden hebben doorgebracht. Ongeveer de helft van die getuigenissen stamt van 2012 en 2011. Van een afname is dus geen sprake. Vaak wordt ‘cel 36’ in de Jalame-gevangenis in noord-Israël genoemd: een kamertje zonder ramen van twee bij drie meter; muren met een ruw, onaangenaam in de rug prikkend oppervlak en continu een diffuus, gelig licht dat tot hoofdpijn leidt.

De Israëlische Veiligheidsdienst Shin Bet wijst alle beschuldigingen categorisch van de hand. Maar tientallen jongens kunnen bezwaarlijk los van elkaar kamernummer ‘36’ en muren waartegen je niet kunt leunen hebben verzonnen. En het is ook niet waarschijnlijk dat dergelijke verklaringen onderling konden worden bekonkeld zonder dat organisaties als B’tselem en DCI er lucht van hadden gekregen.

Ayed Abu Eqtaish van de Palestijnse afdeling van DCI verdenkt Israël zelfs van een toenemende voorkeur voor eenzame opsluiting. In zijn kantoor in Ramallah haalt hij het geval aan van een jongen die, na 22 dagen isolement, zijn ondervrager de aardigste man noemde die hij ooit had gekend. ‘Kijk, wanneer je een verdachte fysiek onder druk zet, zal hij al zijn energie aanspreken om zich te verweren. Sluit je hem eenzaam op, dan leg je hem lam. Dan ondermijn je zijn persoonlijkheid. Dat geldt zeker voor minderjarigen, die psychisch kwetsbaarder zijn dan volwassenen. Deze methode is dus veel effectiever om bekentenissen los te krijgen.’

Met wat goede wil zijn daar positieve ontwikkelingen tegenover te stellen. Zo kent de Westelijke Jordaanoever sinds 2009 speciale jeugdrechtbanken. En in 2011 werd de volwassen leeftijd voor Palestijnen van 16 jaar naar 18 jaar opgetrokken, waarmee het militaire recht in bezet gebied na ruim vier decennia deels is geharmoniseerd met Israëlisch burgerrecht en internationaal recht. Helaas is er volgens Eqtaish in de praktijk niets veranderd. ‘Het maakt voor 16- en 17-jarigen geen verschil, omdat de strafmaat tot nu toe niet is aangepast.’

De kern van het probleem, zo zegt Eqtaish het veel Palestijnen na, is de bezetting. Er zijn twee rechtsstelsels: het ene is civiel en bestemd voor Israëliërs in Israël én bezet gebied, het andere militair en bedoeld voor Palestijnen in bezet gebied. Wat Eqtaish vooral stoort is dat de Israëlische belangen altijd als vanzelfsprekend gelden. ‘Zo is het vrijwel onmogelijk voor een Palestijn om op borgtocht vrij te komen. Israël wil dit pas toestaan als de Palestijnse justitie de vervolging voortzet. Alsof de verdachte ook in conflict is met de Palestijnse rechter, in plaats van enkel met de Israëlische. Het probleem is niet enkel juridisch. De Palestijnse overheid wordt geacht taken van de bezetter over te nemen.’

Politisering
In haar reactie op het Britse rapport wijst de Israëlische ambassade in Londen op de politisering van de Palestijnse jeugd, waardoor kinderen al op jonge leeftijd bij ‘militante en gewelddadige activiteiten’ betrokken raken. Persattaché Amir Ofek klaagt bovendien dat het ‘slingeren van steenbrokken’ – een ander had wellicht gekozen voor de wat gematigder verwoording ’gooien van stenen’ – wordt afgedaan als een gering vergrijp, terwijl het levensgevaarlijk zou zijn. Maar vermeldenswaard in dit verband is de blogpost die de Israëlische strijdkrachten publiceerden, getiteld ‘Rocks can kill’, waarin alle dodelijke slachtoffers van stenengooien sinds 1983 worden vermeld. Het gaat om acht personen. Hoe afkeurenswaardig de incidenten die leidden tot deze sterfgevallen ook mogen zijn, het Israëlische leger lijkt hiermee toch vooral te hebben aangetoond dat stenengooien zeer zelden tot de dood leidt.

Hoe het ook zij, Kamerlid Omtzigt leek gevoelig voor het argument dat Palestijnse kinderen tot politiek geweld worden aangespoord. Een vraag aan Timmermans luidde: ‘Deelt u de mening dat hier ook een verantwoordelijkheid bij de Palestijnse Autoriteit ligt, om te voorkomen dat kinderen onderdeel worden van het conflict met Israël?’

Palestijnse kinderen waren de stenengooiende infanteristen van de eerste intifada (1987-1993) en het is een feit dat ze nog steeds vaak voorop lopen in betogingen tegen het militaire gezag. Het hoog in de heuvels gelegen Nabi Saleh, even ten noorden van de officieuze hoofdstad Ramallah, laat zien waartoe dat kan leiden. In dit op het oog onbeduidende dorp van 500 inwoners hangen tot zwarte slingers aangeregen traangasgranaten als cynische versiering in de straten en tuinen.

Op een heiige februarimiddag in 2013 zijn op een tegenoverliggende helling de ordentelijke contouren van de joodse nederzetting Halamish te onderscheiden. De twee gemeenschappen hebben een huwelijk dat in de hel is gesmeed. Zo woedt er een conflict over een bron die kolonisten in 2009 met kennelijk goedvinden van de bezettingsmacht confisqueerden. Het heeft iets oudtestamentisch: ‘De herders uit Gerar maakten ruzie met de herders van Jitschak, door te zeggen: Het water is van ons,’ staat al in het eerste Bijbelboek Genesis.

Sinds december 2009 lopen inwoners van Nabi Saleh elke vrijdag tegen deze situatie te hoop. En ook hier voeren vaak nog jonge kinderen veelal de protestmarsen in de richting van Halamish aan. Ze zwaaien met vlaggen, scanderen leuzen (‘one two three four, occupation no more’), en schelden op de soldaten die hen de weg versperren. Zij die zich het minst onbetuigd laten worden op You Tube bewonderend ten voorbeeld gesteld. Uiteraard wordt er ook met stenen gegooid. Het leger reageert met traangas, met rubber beklede stalen kogels, of erger: ‘live bullets’.

Er lijkt nog meer aan de hand: een vete tussen de Israëlische autoriteiten en een Palestijnse familie, die ten koste gaat van een groot aantal kinderen. De meeste dorpelingen heten Tamimi; de 45-jarige onderwijzer en activist Bassem Tamimi is hun primus inter paris. Al twintig jaar tart hij de bezetter, twaalf keer zat hij gevangen. Meestal was de aanklacht ‘aanzetten tot stenengooien en het organiseren van betogingen zonder vergunning’, maar opmerkelijk genoeg kwam het niet één keer tot een veroordeling. De EU noemt Tamimi een voorvechter van de mensenrechten.

De woning van Bassem en zijn vrouw Nariman is een blokkendoos van grijs uitgeslagen natuursteen op een rommelig erf. Boven de bank in de huiskamer prijken vier posters waarop mannen staan afgebeeld van wie alleen Narimans echtgenoot nog leeft. Ze vertelt met de indringende onbewogenheid die veel Palestijnen kenmerkt wanneer hun ontberingen ter sprake komen hoe haar zwager Mustafa in december 2011 in het dorp omkwam doordat een traangasgranaat hem in het gezicht trof en hoe haar broer Rushdi in november 2012 niet ver van haar woning stierf nadat hij in zijn rug was geschoten.

Een eerder gesneuvelde oom completeert deze droeve portrettengalerij. Daaronder is de 13-jarige Ahed Tamimi inmiddels op de bank neergeploft. Aan de manier waarop ze haar versgelakte rode nagels bestudeert en haar omgeving negeert is niet af te zien dat ze tot nationale heldin is uitgegroeid. Het YouTube-filmpje waarin ze met uitdagend gebalde vuist militairen luidkeels de les leest leverde haar een audiëntie op bij de Palestijnse president Abbas en een ‘Courage Award’ in Turkije.

Pro-Israëlische media bestempelen dit als ‘cynische manipulatie van een kind door haar ouders en politici’. Het Palestijnse kamp spreekt dit fel tegen. De You Tube-tirade tegen de Israëlische militairen zou niet zijn geregisseerd: Ahed had net gezien hoe ze haar 15-jarige broer Waed geblinddoekt wegvoerden. Dat dit op film kwam te staan, is niet verwonderlijk; de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’tselem heeft de afgelopen jaren een groot aantal videocamera’s onder Palestijnen uitgedeeld met als doel de wereld te laten zien wat ze te doorstaan hebben door de bezetting.

Israël blijft Bassem Tamimi graag neerzetten als gewetenloze organisator van bataljons geïndoctrineerde, stenen gooiende minderjarigen. Deze dag is helaas niet zo geschikt om daarover kritische vragen te stellen. Narimans mobiel zit aan haar oor geklonken: als het goed is wordt haar man, die voor de zoveelste keer vastzit, vandaag vrijgelaten en is hij over enkele uren thuis. Wanneer het verlossende bericht eindelijk komt, is er maar even tijd voor tranen: al snel zetten dorpelingen feestelijkheden in gang. Een poster met Bassems triomfantelijk lachende beeltenis verschijnt boven de voordeur, Palestijnse vlaggen worden op de dakrand geplant. De huiskamer vult zich met familieleden, onder wie Waed Tamimi, wiens arrestatie zijn zusje zo van streek bracht. Hij kwam binnen een week vrij, maar niet nadat hij naar eigen zeggen was mishandeld. Een arts bezocht hem, maar toen Waed zei dat hij erge pijn had aan zijn armen, was het antwoord: ‘Daar ga ik niet over.’

Op de procesdag zag hij zijn vader, die ook moest voorkomen. Anders dan Bassem Tamimi kwam de jongen er met een boete van 2000 shekel vanaf. De aanklacht, zoals bijna altijd bij jongeren: stenengooien.

Anan Tamimi (17) kwam eveneens tegelijk met zijn vader – een broer van Bassem – vast te zitten. Daarnaast werd hij slachtoffer van een praktijk die meestal voor volwassenen bewaard blijft: nadat de soldaten hem hadden ondervraagd, lieten ze hem ‘vrij’ – geboeid, in het holst van de nacht, en in kolonistengebied. Struikelend en sidderend van angst vond hij de weg naar huis.

De oogst van drie jaar en drie maanden burgerverzet in Nabi Saleh: heel veel rhaz (traangas), mattat rassas (‘rubber kogels’) en gewone, ‘scherpe’ rassas. Twee martelaren en 117 arrestaties, ook van tientallen minderjarigen. Dat zij door volwassenen actief bij het protest worden betrokken is een feit. Dat het Israëlische leger het speciaal op hen heeft gemunt, lijkt ook zeker: ze zijn het eenvoudigst op te pakken en tot bekentenissen te dwingen, waardoor er weer volwassenen kunnen worden gearresteerd– dat gebeurt vaak op grond van wat kinderen na urenlange ondervragingen en op de rand van geestelijke en lichamelijke uitputting al dan niet naar waarheid opbiechten.

Is er een manier om deze onzalige kruisbestuiving te stoppen? Maartje Berger van de Nederlandse afdeling van Defence for Children International vestigt haar hoop op het VN-Kinderrechtenverdrag, dat door Israël en Nederland is geratificeerd. ‘Zoals elk verdrag had het Kinderrechtenverdrag tijd nodig om ingeburgerd te raken,’ zegt ze, ‘maar je ziet het de laatste tijd aan gewicht winnen. Tot nu toe werd het lot van Palestijnse kinderen overschaduwd door de politiek. Het kinderrechtenverdrag biedt de kans de kwestie boven die politiek uit te tillen. Zo kan – en moet – Nederland Israël confronteren met de schending van Palestijnse kinderrechten. Palestijnse ouders kunnen eveneens aan de hand van dit verdrag op hun verantwoordelijkheden worden gewezen.’

Ongetwijfeld zal deze legalistische benadering nog lang op dorre bodem vallen in een tot op het bot gepolitiseerde omgeving. ‘Je kunt kinderen niet buiten de politiek houden als die hen rechtstreeks raakt,’ zegt Maartje Bergers Palestijnse collega Abu Eqtaish. ‘Waarom zouden kinderen trouwens niet kenbaar mogen maken wat van de situatie vinden?’

Veel Nederlanders, voor wie politiek nauwelijks meer is dan tijdverdrijf en veiligheid – zeker wat kinderen betreft – het hoogste goed, kunnen misschien moeilijk bevatten dat de Palestijnen zichzelf zien als een verzetsgemeenschap. Kinderen, volwassenen en bejaarden: ze zijn er een integraal onderdeel van. Zo’n 750.000 Palestijnen hebben gevangen gezeten, letterlijk elke familie heeft er ervaring mee. De gevangeniscarrière begint vaak vroeg, de kindertijd duurt dus kort.

Het bezoek aan Nabi Saleh wordt afgesloten in de hartverscheurend armzalige woning van een ander Tamimi-gezin. De 13-jarige Karim vertelt er hoe hij twee jaar geleden een Israëlische politiewagen bekogelde en in de kraag werd gegrepen. ‘Wij willen dieven vangen, geen jongetjes,’ zeiden de agenten. Zijn antwoord: ‘Jullie zijn de dieven, jullie stelen mijn land.’ Vader Saleh grijnst goedkeurend boven zijn hooggesloten trui in de steenkoude, donkere huiskamer.

Dan komt Islam Tamimi (16) binnen en volgt er alweer een verhaal van een nachtelijke arrestatie, ruwe ondervragingen, een veroordeling wegens stenengooien, drie maanden in een Israëlische gevangenis, dreiging met deportatie naar Ramallah, en uiteindelijk huisarrest.

Hoe hij dit alles heeft doorstaan? Heeft hij boze dromen?

Op het gezicht van de jongen, dat tot dan geen emotie liet zien, tekent zich nu een uitdrukking van peilloos dedain af. ‘La,’ zegt hij. Nee.

Beste Syriërs, kunnen jullie aub nog eens vluchten?

Beste Elias,

De dossierbehandelaar van de Belgische ambassade in Turkije liet weten dat het dossier van je zus Fatima perfect in orde was. Toch stuurden we het naar de Dienst Vreemdelingenzaken in Brussel. De grensbewakers gingen met een vergrootglas op zoek naar bedriegers lang nadat de VN alle Syriërs als legitieme vluchtelingen hadden bestempeld. Terwijl het geluid van de bommen in Aleppo via Skype je Leuvense huiskamer binnendrong, lieten we je maanden wachten. Al die tijd bleef het bed dat je voor je zus had klaargemaakt, leeg.

We wierpen obstakels op, terwijl jullie er al zoveel op jullie weg hadden gevonden. We hadden Fatima het visum moeten geven, net zoals de andere keren toen ze je in België bezocht. Dan had ze kunnen genieten van het strand van Oostduinkerke, zoals tijdens jullie onvergetelijke zomer in 2006. Maar we pasten strikt de regels toe: je zus kon niet aantonen dat ze nog een inkomensbron had en dus vreesden we dat ze niet naar Aleppo zou terugkeren. Maar hoe had ze dat kunnen bewijzen? Haar restaurant was vernield in de oorlog.

Je huurde voor je zus een appartement in het Turkse Iskanderun, een stad die pas echt overspoeld werd door Syriërs en waar kort daarna in de buurt een bomaanslag plaatsvond. Je had tot dan toe enkel positieve ervaringen met België, maar onze hardvochtigheid was een schokkende ontnuchtering, zeker omdat je zelf Belg bent.

Beste Raed,

Toen je moeder vol verwachting de Belgische ambassade in Beiroet binnenstapte – ze had net onderweg van noord-Syrië bombardementen en milities getrotseerd – hadden we in haar hart moeten kijken. Maar we gingen op zoek naar de bedriegster die ze niet was. Bij elke argwanende vraag die we haar stelden, zonk de moed dieper in haar schoenen. We voerden onze beslissing in onze databank in: “geweigerd”.

Je vertelde ons nochtans dat ze sukkelde met een zwakke gezondheid en dat ze bij jou in Leuven wilde uitrusten van de oorlog. Je zou voor haar instaan, dus er was eigenlijk geen probleem. Maar de oorlog in Syrië deed ons vermoeden dat je moeder niet naar Syrië zou terugkeren en dat is een voorwaarde voor een visum. Zwitserland liet die voorwaarde vallen in september 2013, beter laat dan nooit. We hadden dat ook moeten doen.

Toen je vroeg of België zoals Duitsland kwetsbare Syriërs naar België zou halen, moesten we je weer teleurstellen. België had nooit zulke plannen. De EU riep lidstaten op meer Syriërs te hervestigen in Europa. België ging geen extra engagementen aan. Met de lage aantallen pakten we zelfs politiek uit om ons humanitair gelaat te tonen, terwijl het in werkelijkheid ons angstig gelaat was. Slechts zes Belgische gemeentes wilden jullie verwelkomen. De andere 583 waren misschien niet trots genoeg om oorlogsslachtoffers te helpen.

We hadden onze samenleving moeten verrijken met jullie ervaringen, maar we hebben ze verarmd door jullie boot af te houden. We hadden van de geschiedenis kunnen proeven door een uitnodigingsoperatie op te zetten en jullie kinderen op weg te zetten naar een toekomst. Ook al zou het pijnlijk zijn geweest ver van jullie geliefde Syrië te reizen, toch hadden we jullie graag die grote dag bezorgd: de tenten verlaten, op het vliegtuig naar België stappen.

Maar we leefden in een tijd waarin de woorden ‘kom naar Europa’ taboe waren geworden. De solidariteit was afgebrokkeld en onze ministers wilden geen stemmenverlies leiden. Terwijl jullie echte golven trotseerden, surften zij op een hardvochtige golf die hen populair maakte.

Beste Ahmed,

Het moet een schok zijn geweest toen je aan de overkant van de Evros-rivier de grens van de waardigheid dacht te hebben bereikt, en je in het eerste Griekse stadje werd geslagen door politie. Jouw twijfel op dat moment, of je wel in Europa was, is een schandvlek op ons geweten. Je was als demonstrant in Syrië beschoten door een leger. Je had je gezin moeten achterlaten. Je had je laten vernederen door smokkelaars. Je had je blauw betaald aan een vals paspoort waarmee je naar België kwam, want een officieel Schengenvisum was je geweigerd.

Als we naar jou hadden geluisterd, hadden we begrepen dat we smokkelnetwerken beter hadden kunnen bestrijden door makkelijker visa toe te kennen aan oorlogsvluchtelingen. Smokkelaars en bedrijven die investeren in grenscontroleapparatuur waren de grote winnaars van de oorlog en de conflicten achter onze gesloten grenzen. Onze burgers gingen slapen met een vals gevoel van veiligheid, dat hen deed wegkijken van de problemen aan hun voordeur.

Wist je dat jij bij de laatsten was die nog over de Evros zijn geraakt? West-Europese lidstaten waren gaan klagen: ‘De Griekse grens staat open als een schuurdeur. We zullen opnieuw grenscontroles invoeren voor Grieken, als vluchtelingen de EU blijven binnenkomen via de Grieks-Turkse grens. Wanneer één lidstaat iedereen op het Schengen grondgebied toelaat, draagt heel Europa de gevolgen.’

Met de hulp van Frontex sloot Griekenland daarop de landgrenzen met een muur en 1800 grenswachters. Op amper een maand tijd liep het aantal vluchtelingen daar terug van 2000 naar 200. Toen jouw vrienden via de Griekse eilanden kwamen, werden ze gearresteerd door gemaskerde agenten en teruggestuurd naar Turkije, waar toen al een half miljoen Syriërs verbleven in moeilijke omstandigheden. Alle EU-landen samen ontvingen 50.000 Syriërs.

Onze West-Europese regeringen waren stiekem blij dat Griekenland het vuile werk opknapte. De noodkreet van Griekenland – “we worden overspoeld” – werd beantwoord door West-Europa, niet door meer vluchtelingen in de rest van Europa op te nemen, maar door de druk op Griekenland op te voeren om vluchtelingen uit Europa weg te houden. Griekenland antwoordde met de gebruikelijke wreedheid, maar vandaag is het óns geweten, van de West-Europese opdrachtgevers waaronder België, dat in opstand komt.

Toch was je ons dankbaar. Met je volwaardig vluchtelingenstatuut – Syriërs met een tijdelijk statuut moesten wachten op een veroordeling van de Belgische staat door ons Grondwettelijk Hof – kon je je vrouw en kindje laten overkomen, ook al kreeg je het pas na een jaar wachten en duurde de gezinshereniging nog maanden. Waar vond je de kracht, telkens je dochtertje door het computerscherm zei: ‘Papa, waarom zit je aan de andere kant van het scherm?’

Beste Azmi,

in Libië had je er al een odyssee vanuit Latakia opzitten toen je hoorde dat je zwangere vrouw er geen verblijfsrecht kreeg omdat ze Palestijns vluchteling uit Syrië was. Je broer in Vilvoorde nodigde je uit naar België, maar onze ambassade in Tripoli wees je visumaanvraag af. Reden: jullie verbleven niet legaal in Libië, ook al was dat voor je vrouw onmogelijk. Die formaliteit duwde jullie naar de volgende conflicthaard, Egypte, waar Syriërs na de staatsgreep door het leger werden opgesloten. Het tweede leger waarvoor je moest vluchten.

Je kon geen kant uit, behalve de zee op. Na een verschrikkelijke bootreis werd je aangepakt door de bewakers van Fort Europa. Mensen die over grenzen heen moeten om hun leven te beschermen tegen crimineel geweld noemden we in één adem met grensoverschrijdende criminaliteit: ‘Dankzij grenscontroles bestrijden we grensoverschrijdende criminaliteit en kunnen we mensen arresteren die de grenzen clandestien overschrijden’.

We deden zo het idee bij de bevolking ingang vinden dat je vluchtelingen moet bestrijden in plaats van beschermen. We duwden jullie in de vernederende positie om als dieven in de nacht onze controles te omzeilen, waarna angst ons ertoe bracht jullie te ‘spotten’ met peperduur controlemateriaal. Niet om jullie te helpen, maar te ontmoedigen.

Toch hebben de verschillende standaarden in Europa jullie steeds naar het beste land gelokt. Maar West-Europa stuurde mensen als jij terug naar de landen aan de zuidelijke en oostelijke buitengrenzen van de EU, naar landen die al sterk onder druk stonden en die de minst effectieve asielsystemen hadden.

Beste Syriërs,

Nu we kunnen terugblikken, begrijpen we dat jullie vraag naar solidariteit vooral het gebrek aan solidariteit tussen Europese landen onderling onthulde, een ideaal dat ons nochtans aan elkaar bindt sinds onze eigen grote oorlogen.

5 miljoen ontheemden in Syrië, 2 miljoen Syriërs in de buurlanden, amper 50.000 in Europa, een paar duizend in België. In een dringende situatie die geen uitstel verdroeg, gaven we de hete aardappel door. Europese regeringsleiders schoven noodzakelijke beslissingen over concrete acties voor zich uit. Onze creatieve energie en middelen stroomden niet naar het opzetten van veilige wegen naar Europa, maar naar het afsluiten van onze grenzen.

Buiten Europa droegen we het masker van de hulpverlener, binnen het masker van de grensbewaker. Onze humanitaire hulp van meer dan 1 miljard euro was nodig, maar omdat we parallel een hardvochtig gesloten grenzenbeleid voerden werd zelfs de hulp een uiting van onze angst voor jullie in plaats van onze solidariteit met jullie.

Hulp en indamming is niet hetzelfde als hulp en uitnodiging. We hielden jullie op een afstand, in conflictgebied, waar jullie kwetsbaar waren voor extremisme. En dat extremisme kwam als een boemerang terug over grenzen heen: onze “Syriëstrijders”. Spijtig genoeg was zelfs dat geen wake-up call, maar een dankbare bliksemafleider. In plaats van morele verantwoordelijkheid voelden we morele superioriteit. Alle aandacht ging naar welke gevaren dat extremisme voor ons inhield.

Toch droegen we ook binnen Europa het humanitaire masker. Zo goed als alle Syriërs die tot bij ons raakten, kregen een statuut. Maar het asielsysteem was er enkel voor zij die zich arm konden betalen en hun leven nog een laatste keer in de waagschaal durfden gooien om het uiteindelijk te redden. Zij die de Europese grenscontroles omzeilden, beloonden we met een verblijfsstatuut. Maar sommigen verdronken in zeeën of rivieren. Het besef dat Europa een schepje bovenop de meer dan 100.000 doden in Syrië deed, is vandaag ondraaglijk.

Ook al hadden we meer Syriërs kunnen opvangen, toch hebben we de schijn van crisis opgehouden. Dat was een belediging aan het adres van de buurlanden van Syrië die een exodus te verwerken kregen die het weefsel van hun samenleving destabiliseerde. We vroegen Libanon zich niet te mengen in het Syrische conflict, maar als een Syriër beroep deed op onze ambassade in Beiroet, weigerden we hem. En werd hij de miljoenste Syriër in Libanon, een land met 4 miljoen inwoners dat zo net wel in het conflict werd getrokken.

We bewezen dat we niet geloven in een nabuurschapsbeleid, maar in een Fort-Europabeleid. Syrië is nochtans een buur van Europa. De oorlog speelde zich af in onze buurt. Onze xenofobie, aangewakkerd door een economische crisis en populistische politici, verblindde ons voor de realiteit dat stabiliteit in onze buurt in ons eigen belang is.

We hadden jullie graag beter geholpen in jullie overgang naar meer vrijheid. Want jullie strijd is ook de onze, voor een stabiele en welvarende Middellandse Zee-regio. In een tijd waarin historische veranderingen plaatsvonden, waren wij te veel op onszelf gericht. Bij deze herdenking 100 jaar later vragen we jullie om genade: kunnen jullie aub nog eens vluchten? De gemiste kans om goed te doen, verteert ons vanbinnen.

Een Europese leider, 2114.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd bij MO* Magazine

 

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.