Sjeik Ibrahim Ibn Abdallah, een ‘deelnemende waarnemer’ in Egypte, Nubië en Arabië (2)
De Zwitser Johann Ludwig Burckhardt (1784–1817) is vooral bekend door zijn herontdekkingen van de historische stad Petra (Jordanië) en het tempelcomplex van Abu Simbel (Egypte). Hoewel hij de lang als verloren beschouwde stad Petra al in 1812 ontdekte, hielden zijn opdrachtgevers in Londen deze sensatie lange tijd geheim; Burckhardt was namelijk als Sjeik Ibrahim Ibn Abdallah op een geheime missie voor de British Association for the Discovery of the Interior Parts of Africa – kort de African Association genoemd.
Burckhardts kennis over Syrië en Egypte, Nubië en Arabië vormde de grondslag voor de koloniale expansie van de Britten in het Midden-Oosten. Honderd jaar na zijn dood kreeg het hele Midden-Oosten met het geheime Sykes-Picot-verdrag een nieuwe indeling die hele gebieden in chaos stortte.
Jarenlang had Johann Ludwig Burckhardt zijn expeditie in opdracht van de African Association in Londen gepland en voorbereid – eerst in Londen en Cambridge, later in het Midden-Oosten en Afrika. Hij reisde tussen 1809 en 1817 naar Syrië, de Hidjaz, de Levant en Egypte. Als ‘deelnemende waarnemer’ en geleerde reiziger studeerde hij Arabisch, verzamelde hij manuscripten, ontdekte en beschreef hij antiquiteiten en oude vindplaatsen, en hield hij een reisdagboek bij met gedetailleerde etnografische, culturele, antiquarische, geografische, economische, politieke en wetenschappelijke observaties.
Zijn gepubliceerde reisverslagen en brieven, maar ook talrijke handgeschreven legaten geven een beeld van zijn persoonlijkheid, zijn contacten en zijn werk. En dat werk is zo veelzijdig, het onderzoek dat hij verrichte zo alomvattend, dat het ruim een eeuw lang niet zou worden overtroffen. De aantekeningen van Burckhardt zijn nog steeds verplichte leeskost voor iedereen die een uitgebreide studie wil maken van bijvoorbeeld de geschiedenis van Saudi-Arabië.
Robinson Crusoe in het Arabisch vertaald
Eigenlijk was het niet de carrière die hij zich in zijn ouderlijke huis in Bazel en later aan de universiteiten in Göttingen en Leipzig had voorgesteld. De omwentelingen in Europa na de Franse revolutie waren een streep door de rekening geweest voor de jonge, in een rijke koopmansfamilie opgegroeide Burckhardt. Hij was voorbestemd het handelshuis van zijn vader in Bazel over te nemen, maar Europa verkeerde de greep van Napoleon.
Het lukte Burckhardt echter om de door Frankrijk opgelegde continentale barrière te trotseren en Engeland te bereiken, waar hij een baan in diplomatieke dienst van Groot Brittannië dacht te kunnen krijgen (toentertijd niet ongebruikelijk). Maar in Londen zat niemand op Burckhardt te wachten. Hij verviel in bittere armoede – wat blijkt uit zijn brieven naar Bazel (Briefe an die Eltern) – tot hij hoorde van een onderzoeksopdracht voor de British Association for the Discovery of the Interior Parts of Africa – kort: de African Association.
De opdracht luidde: verkenning van de handelsweg tussen Cairo en Timboektoe. Daarvoor zou hij zich bij de zogenaamde Fessan-Karavaan moeten aansluiten, die goederen van Egypte naar Centraal Afrika vervoerde. Burckhardt kende overigens een voorganger: de Duitser Friedrich Konrad Hornemann, die in 1797 met dezelfde opdracht vanuit Egypte was vertrokken, maar van wie sinds zijn laatste brief van 5 April 1800 niets meer was vernomen.
Pas zo’n twintig jaar later zou Burckhardt te weten komen wat Hornemann waarschijnlijk was overkomen: hij zou bijna de benedenloop van de Niger hebben bereikt, maar daar aan dysenterie zijn gestorven.
In Cambridge bezocht Burckhardt lezingen over astronomie, chemie, mineralogie, en plantenleer, maar ook verwierf hij basiskennis in medicijnen om zichzelf te kunnen behandelen als hij iets opliep. In 1808 benutte hij de hittegolf in Engeland (met temperaturen van meer dan 35 graden) om zich tijdens lange wandeltochten op het klimaat in het Midden-Oosten voor te bereiden, en sliep hij op harde vloeren. Uiteraard blokte hij ook op het Arabisch, dat hij na zijn aankomst in Aleppo in Syrië drie jaar lang verfijnde, naast het bestuderen van de Koran en de Soenna van de profeet Mohammed. Hij vertaalde Daniel Defoe’s Robinson Crusoe zelfs in het Arabisch.
Natuurlijk had Burckhardt een accent, maar dat kon hij verklaren door zich voor een Indische koopman uit te geven. Uit de brieven naar Bazel blijkt dat hij één keer bewijzen moest dat hij ook Indisch sprak en toen in het Zwitserduits (Schwyzertütsch) wat absoluut onverstaanbare zinnen sprak. Zijn interesse voor het Arabisch ging veel verder dan het leren van de taal: in zijn tijd in Syrië begon hij waardevolle handschriften te kopen en uiteindelijk bedroeg zijn verzameling rond 300 banden die hij per testament aan de universiteit van Cambridge vermaakte.
Onderzoek naar de wortels van de ‘westerse civilisatie’
Zoals in deel 1 al vermeld, was archeologie niet alleen een moderne wetenschap, maar ook een koloniale discipline, geleid door buitenlanders die hun aanwezigheid rechtvaardigden met ‘onderzoek naar de wortels van de westerse civilisatie’. In de tijd van Burckhardt waren de enige aanknopingspunten voor Midden-Oostenstudies nog steeds de Bijbel en oude Griekse of Romeinse teksten. De uitgever van Burckhardts notities, John Murray, merkte in 1822 op: ‘De nieuwe informatie van Burckhardt bevat veel feiten met betrekking tot de geografie en natuurlijke historie, die wellicht nuttig zijn bij het volgen van de Bijbelse route van de Israëlieten van Egypte naar Syrië’.
Zo ontdekte Burckhardt dat de enige plaatsen in de Sinaï waar manna van de tamariskboom wordt geoogst, precies overeenkomen met dat deel van de ‘woestijn van Sin’ (ten zuidoosten van Gaza), waar Mozes zijn volgelingen de zoete substantie die ze ’s morgens hadden verzameld liet meenemen, zodat die hen tijdens hun lange omzwervingen als brood kon dienen. Dat was het voedsel dat God volgens de Hebreeuwse Bijbel aan de Israëlieten gaf toen Mozes hen door de Sinaïwoestijn leidde naar het beloofde Land. Het verhaal staat overigens ook in de Koran.
De Wilderness of Sin was ook de plaats waar de Engelsen Thomas Edward Lawrence (Lawrence van Arabië) en Leonhard Wooley in 1915 begonnen met archeologische opgravingen in opdracht van de Palestine Exploration Fund. De eigenlijke opdracht was echter om dit gedeelte van de woestijn in kaart te brengen teneinde de Britse invasie van Jeruzalem voor te bereiden. Burckhardt was daar al honderd jaar eerder, met een soortgelijke opdracht.
Palestina, Egypte, Nubië, Mekka
Na drie jaar in Syrië was Burckhardt klaar voor het eigenlijke doel van zijn reis: De weg van Cairo naar Timboektoe. Vanaf Damascus reisde hij via Gaza naar Cairo, waarbij hij ongebruikelijke routes nam (waardoor hij de stad Petra herontdekte). Op doorreis in Palestina legde hij even aan in Nazareth, waar hij de beroemde Engelse reizigster Lady Hester Stanhope ontmoette, een opmerkelijke vrouw – bekend als “The desert Queen’ (waar nog geen Netflix-drama van is verschenen) – die een uitstekend netwerk had in Syrië, Arabië en Egypte en over wie intussen meerdere boeken zijn geschreven.
In Cairo aangekomen moest Burckhardt concluderen dat de handelskaravaan van Fessan al een aantal jaren niet was verschenen vanwege een epidemie in centraal Afrika. Om niet zinloos te wachten, besloot hij – met toestemming van de African Association – een reis naar Nubië te maken (Travels in Nubia, in 1819 uitgegeven). Tijdens deze reis in het diepe zuiden van Egypte ontdekte hij de Tempel van Aboe Simbel van farao Ramses II uit de 13de eeuw v.Chr.
In de lente van 1814 ondernam Burckhardt een nieuwe reis. Doel was deze keer een pelgrimstocht naar Mekka. Hij nam de route van Nubië over de Rode Zee naar Djedda. Van daar ging hij als pelgrim naar Mekka, waar hij drie maanden bleef en uiterst precieze notities maakte. In deze tijd ontstond een tweedelige monografie over de Wahabieten, Notes on the Bedouins and Wahabys, Collected During His Travels in the East dat in 1831 werd uitgegeven.
Het leven van de bedoeïenen en de geloofsrichting van de Wahabieten interesseerden hem bijzonder. Zo’n alomvattend onderzoek als het zijne is daarna meer dan honderd jaar niet meer gepleegd. De aantekeningen van Burckhardt zijn nog altijd onmisbaar leesvoer voor wie zich uitgebreid in de geschiedenis van Saoedi-Arabië wil verdiepen.
Ook toen Lawrence van Arabië in 1916 – dus honderd jaar later – de bedoeïenen van de Hidjaz tot een opstand tegen de Osmanen kon bewegen, was Burckhardts werk nog steeds een van de weinige aanknopingspunten.
In Mekka nam hij deel aan alle rituelen, maar bleef hij een ‘deelnemende waarnemer’ die alles nauwkeurig noteerde en ook schetsen maakte van de belangrijkste gebouwen van de stad. Hij stelde zich op de hoogte van aankomende karavanen, hun routes en aankomsttijden.
Burckhardt was nu een ‘Hadji’ – een eretitel voor wie de pelgrimstocht naar Mekka heeft volbracht. De Hadj is één van de vijf zuilen van de Islam, en dus verplicht voor alle gezonde, volwassen moslims die over voldoende geld beschikken – wat rond 1814 voor maar heel weinig moslims gold. Toch waren er tijdens Burckhardts Hadj rond 70.000 pelgrims in Mekka. De Hadj-oorkonde ‘voor Sjeik Ibrahim Ibn Abdallah’ wordt bewaard in de universiteitsbibliotheek van Bazel.
Arabische spreuken en wijsheden
Na de Hadj wilde Burckhardt ook Medina bezoeken, waar het graf van de Profeet Mohammed ligt. Omdat de Sherif van Mekka, Mohamed Ali, een veldtocht tegen de Wahabieten plande moest hij nog een extra maand in Mekka blijven. Daarna pas sloot hij zich aan bij een karavaan naar Medina.
Onderweg probeerden enkele pelgrims uit Maleisië melk te kopen bij bedoeïenen, wat deze weigerden. Burckhardt, die ook al een boek over Arabische spreuken en idiomen had geschreven (Arabic Proverbs, or the manners and customs of the modern Egyptians), wist dat het onder bedoeïenen als schandelijk gold om melk te verkopen, dus ruilde hij zijn meegenomen beschuit in tegen de geitenmelk.
In Medina werd Burckhardt erg ziek. Pas in 1815, nog steeds zwak, reisde hij per schip naar Ras Mohammed in het uiterste zuiden van de Sinaï, waar hij via Sharm El Sjeikh de weg over land naar Cairo nam. Omdat daar en in Suez de pest was uitgebroken, verbleef hij nog een tijd in de oase Tur buiten Cairo.
Op 24 juni 1815 keerde hij na anderhalf jaar terug naar Cairo. Aldaar liet de Karavaan naar Timboektoe weer op zich wachten, en dus maakte Burckhardt nog meerdere reizen, door de Sinaï maar ook naar Alexandrië, waar hij hoopte dat de zeelucht hem goed zou doen.
In het huis van de Britse Consul ontmoette hij er Ernest Missett, de lijfarts van Lady Hester Stanhope. In diens aanwezigheid uitte hij zich zeer kritisch over het excentrieke gedrag van de Britse edelvrouw, die zich in Saïda (Syrië/Libanon) als lokale heerser opwierp. Dit zorgde ervoor dat Lady Hester Stanhope bij de African Association een lastercampagne tegen Burckhardt begon. De leden van de Association gingen daar niet op in omdat Burckhardt in de jaren ervoor zijn integriteit had bewezen.
In februari 1816 deelde hij de African Association mee dat de Karavaan van Fessan nog steeds niet in Cairo was aangekomen, en ging hij daarom op nieuwe reizen door de Sinaï naar de Golf van Aqaba, maar ook naar het Katharinaklooster. Hij beklom de Mozesberg waar Mozes de Tien geboden van God zou hebben ontvangen. Op het kloosterterrein bevindt zich ook een moskee uit 1106 die het klooster tegen moslims moest beschermen. De moskee wordt echter niet gebruikt; de mihrab (gebedsnis die de gebedsrichting aangeeft) is namelijk niet naar Mekka gericht.
Dood in Cairo
Terug in Cairo in 1817 werd Burckhardt weer ziek. Op 15 oktober liet hij de beroemde Britse reiziger en diplomaat Henry Salt naar zijn huis komen om instructies over zijn erfenis te geven. Nog dezelfde nacht stierf hij en de volgende dag werd de geleerde, Hadj, en sjeik Ibrahim op de begraafplaats Bab el Nasr volgens de islamitische ritus begraven. En zijn graf is daar nog steeds.
Burckhardts reisbeschrijvingen werden in het Duits vertaald omdat ze belangrijke informatie over ‘Bijbelse Geografie’ bevatten. Voor cartografen was het werk ook uiterst interessant. De Nederlandse officier Charles William Meredith van der Velde (1818-1898) schreef herhaaldelijk dat Burckhardts reisberichten essentieel waren voor het in kaart brengen van Palestina.
Burckhardt werd in Europa vooral bekend door de herontdekking van Petra en Aboe Simbel. In 1991 kreeg hij postuum een onderscheiding toegekend door Koningin Nur Al-Hussein van Jordanië die door de Burckhardt- stichting in Bazel in ontvangst werd genomen en in de permanente tentoonstelling in het ouderlijke huis van Burckhardt in Bazel, het Haus zum Kirschgarten, nog steeds te zien is. De opdracht van de African Association – verkenning van handelswegen van Cairo naar Timboektoe – kon Burckhardt nooit uitvoeren (dertig jaar later ontdekten de Britten uit dat de handelsweg van Cairo naar Timboektoe compleet ongeschikt was); maar zijn beschrijvingen over Syrië, het Libanongebergte, Palestina, de Sinaï, Arabië en Nubië zijn zo waardevol dat ze nog vele mensen zullen bezighouden.
Vooral tegenwoordig vragen velen zich af of Burckhardt daadwerkelijk moslim was geworden of dat dit een deel van zijn dekmantel was. Alleen in recente beschrijvingen wordt betwijfeld dat hij het islamitische geloof oprecht had omhelsd. Zo ook in de documentaire over Burckhardt van de Duitse Zender ZDF (Terra X). In brieven naar Bazel schreef hij echter dat hij na beëindiging van zijn missie naar Loden wilde terugkeren omdat ‘ze daar zeker een goede baan voor mij hebben’. In 1816 was dit in ieder geval geen thema. Het interesseerde in Londen maar ook in Bazel niemand welke God Burckhardt aanbad. Dat is de laatste twintig jaar pas een halszaak geworden.
Deel dit bericht via
Recente reacties