Rafi liet zijn hart achter in Helmand, maar kan niet terug
Bijna vijf jaar lang had Rafi Akbari, afkomstig uit de Afghaanse provincie Helmand, het leven van een normale Hollandse jongen geleid. Een jongen die naar school ging en in een normaal huis woonde. Maar toen werd hij alsnog een asielzoeker, een potentieel ongewenste vreemdeling, die zijn woning moest inruilen voor een AZC.
Dat gebeurde na een telefoontje dat hij wel had verwacht en gevreesd, dat wel moest komen na zijn 18de verjaardag. Rafi was sinds die verjaardag geen kind meer en viel daardoor niet meer onder de onvoorwaardelijke bescherming van de Nederlandse staat. Als volwassene was de Nederlandse staat hem liever kwijt dan rijk, zo bleek.
Zijn positie is niet uniek. Voor veel Afghanen in Europa dreigt uitzetting, nu de aandacht sterk is gericht op Syrië. Dat de Afghaanse vluchtelingencrisis, die eigenlijk permanent is, een piek beleeft door de verslechterende situatie in het land, komt niet uit. De EU is van plan tienduizenden Afghanen te deporteren. Rafi kreeg te horen – en dat viel hem wel rauw op zijn dak – dat zijn procedure was ‘gesloten’, zoals hij het uitdrukt tijdens een gesprek in een drukke horecagelegenheid in Rotterdam.
‘Gesloten’, dat klinkt als slecht nieuws. ,,Dat was het ook, het was heel slecht nieuws,” zegt Rafi, nu 19, een stevige, redelijk goed Nederlands sprekende jongeman die een opvallend volwassen maar ook nerveuze indruk maakt. ,,Het betekende dat ik illegaal was geworden, dat ik eigenlijk geen recht meer had in Nederland te zijn.’’
Rafi was geen kind meer en viel daardoor niet meer onder de onvoorwaardelijke bescherming van de Nederlandse staat. Als volwassene was de Nederlandse staat hem liever kwijt dan rijk.
Het zuurste – als het woord ‘dramatisch’ niet beter op zijn plaats is – was wel dat hij net niet in aanmerking kwam voor het kinderpardon. Dat kun je eventueel krijgen wanneer je, op het moment dat je volwassen wordt, al vijf jaar in Nederland woont. Rafi was nog maar vier jaar en tien maanden in Nederland, hij kwam dus twee maanden tekort, en daarom wees staatssecretaris Teeven zijn verzoek om voor het kinderpardon in aanmerking te komen af.
De willekeur van deze bureaucratische regelgeving is des te schrijnender wanneer je weet dat Rafi’s precieze leeftijd onbekend is. Zijn ouders hadden hem gezegd dat hij dertien was toen hij Afghanistan ontvluchtte. Hij had geen geboortebewijs en geen paspoort, want op het platteland van Helmand is de moderne maatschappij amper doorgedrongen. Ons kent ons in Helmand, en dat is genoeg. Zodoende besliste de Immigratie- en Naturalisatiedienst dat hij op 1 juli jarig was. Had de Immigratie- en Naturalisatiedienst besloten dat hij op 1 september jarig was, dan zou het telefoontje twee maanden later zijn gekomen, met ditmaal goed nieuws. Overigens zijn 1 januari en 1 juli de enige verjaardagsdata die de IND te vergeven heeft, en in die keuze zit een zekere, zij het alweer arbitraire logica: ze vallen aan het begin en in het midden van het jaar.
Er was nog een mogelijkheid voor Rafi geweest om te blijven: indien de IND zijn reden het land te ontvluchten terecht had gevonden. Maar dat vond de IND niet. De argumentatie luidde dat hijzelf de beslissing om te vluchten niet had genomen, dat hadden zijn ouders gedaan. Hij wist dus zelf niet waarvoor hij was gevlucht. De Taliban? Tja, hij mocht dan zijn gevlucht voor de Taliban, maar de Taliban hadden hem niks gedaan, zo zou de IND Rafi volgens hemzelf hebben gezegd.
Het lijkt een typisch gevalletje Catch 22: ,,Als de Taliban mij wel iets hadden gedaan, dan zat ik hier toch niet?” zegt Rafi. Mogelijk bedoelde de IND dat de Taliban hem niet rechtstreeks bedreigden. Maar is dat wel in alle redelijkheid staande te houden?
De argumentatie luidde dat hijzelf de beslissing om te vluchten niet had genomen, dat hadden zijn ouders gedaan.
Rafi komt naar eigen zeggen uit een ‘rustig’, vijfkoppig gezin – hij heeft twee jongere broers. Zijn vader was boer, met een tamelijk groot stuk land waarop amandelen, abrikozen en tarwe werden verbouwd. Stromend water en elektriciteit waren schaars, maar verder heerste er geen gebrek.
Het was, in Rafi’s woorden, een kalm paradijs, ware het niet dat hij niet naar school kon. Scholen in de regio waren ver weg, en bovendien allemaal gesloten. De reden is in één woord samen te vatten: Taliban. De provincie Helmand, gelegen ten westen van de provincie Kandahar (het hartgebied van de Taliban) en ten zuiden van Uruzgan, geldt sinds jaar en dag als zeer onveilig: vraag het de Britten, die hun tanden hebben stukgebeten op de lokale milities. Nu de Britten en andere troepen voor het overgrote deel hun biezen hebben gepakt en de Afghaanse strijdkrachten volgens zo ongeveer alle deskundigen nog niet in staat zijn het stokje over te nemen, hebben die milities meer in de melk te brokken dan ooit. Vijf van de dertien districten in Helmand zouden inmiddels volledig in handen zijn van de Taliban.
Al vele jaren wordt gerept van een opmars van de gevreesde Taliban. Je zou het met een korrel zout kunnen nemen, maar door het vertrek van de internationale gemeenschap en de staat van verlamming waarin de Afghaanse regering lijkt te verkeren, is die opmars nu toch echt onmiskenbaar. Zeker in Helmand. Van de goed gedocumenteerde artikelen op internet die een beroerde toekomst voor het gebied voorspellen, is een dikke map aan te leggen. Was Helmand een stadswijk in plaats van een provincie die bijna anderhalf keer zo groot is als Nederland maar nauwelijks meer inwoners heeft dan Amsterdam, dan zou ze een ‘no go-area’ genoemd kunnen worden.
Toen er berichten kwamen dat er leeftijdgenoten van Rafi in zijn streek waren ontvoerd, sloeg de schrik pas echt toe. Algemeen bekend was dat als je in handen viel van de Taliban, je leven zoals het tot dan was geweest, was afgelopen, voorgoed. Je betrad een ijselijke wereld van gewelddadige hersenspinsels, indoctrinatie en militaire training vanwaar geen weg meer terug was, en waarin je niet meer was dan een pion, een ding, en in het ongunstigste geval een levend stuk ammunitie.
Het was dit gruwelijke perspectief dat zijn familie ertoe bracht het lieve bedrag van 12.000 dollar bijeen te schrapen voor een reis die de oudste zoon naar een veiliger oord moest brengen. Hij werd overgedragen aan een ‘reisagentschap’. Als bestemming werd gekozen voor Nederland, een land waarvan men niet veel meer wist dan dat er een oom woonde. De tocht, die de 13-jarige Rafi in een stemming van hartverscheurend verdriet om het afscheid van zijn ouders en angst om wat komen ging doorbracht, voerde per auto naar Iran, per vrachtwagen naar Turkije, per boot naar Griekenland, per veerboot naar Italië – waarbij Rafi en wat lotgenoten in een laadruimte onder een vrachtwagen waren weggemoffeld – en uiteindelijk per trein naar Nederland. Alwaar hij, zoals hem was geïnstrueerd, de politie aanklampte met de enige woorden die hij buiten de Afghaanse talen Pashto en Dari kende: ,,I am rifoedjie.”
De oom werd opgespoord en ontfermde zich over hem. Rafi, die het Arabisch alfabet kon lezen maar niet vlot kon schrijven, die zich de klanken van de Koran voor een deel had eigengemaakt zonder de betekenis te begrijpen, ging naar school, leerde het Europese alfabet, werd het Nederlands machtig, liep stages waarbij hij onder meer fietsen in elkaar leerde zetten. Het ging hem redelijk voor de wind, behalve dat hij geen contact wist te leggen met zijn familieleden in Helmand. Het Rode Kruis in Afghanistan vroeg naar hen maar kreeg van niemand antwoord. De hemel mag weten wat er met ze is gebeurd. Die vraag kwelt hem, waarbij het besef dat zij zich waarschijnlijk ook afvragen hoe het hem is vergaan, een kwelling extra is.
Naar school gaan mag hij niet meer, laat staan dat hij mag werken, hij heeft weinig anders te doen dan zich zorgen maken. De gedachte aan zelfmoord is hem niet vreemd. ,,Ik heb de energie om te werken, ik wil werken, maar dat kan dus niet. De Taliban – die zullen, als ik terug ben in Afghanistan, wel werk voor mij hebben, maar dat wil ik niet.”
De hemel mag weten wat er met ze is gebeurd. Die vraag kwelt hem, waarbij het besef dat zij zich misschien hetzelfde afvragen over hem, een kwelling extra is.
Over het hele relaas van Rafi Akbari hangt een droevige sfeer van verspilling. Verspilling van een leven, waarvoor nergens plaats lijkt te zijn. Wat zal er met hem gebeuren als hij terugkeert in Helmand? ,,Ze zullen me onmiddellijk herkennen als een buitenstaander. Mijn Afghaans is niet meer hetzelfde als wat daar wordt gesproken, ik spreek het met een accent, en bovendien is het enige Afghaans dat ik ken het Afghaans dat ik als kind sprak, ik heb nooit geleerd om mij erin uit te drukken als een volwassene. Ze zullen trouwens alleen al aan mijn gezicht, mijn houding, mijn manier van lopen kunnen zien dat ik niet meer een van hen ben. In een afgelegen streek als Helmand herken je dat laatste aan hele subtiele dingen. Ze zullen denken dat ik veel geld heb, ik heb immers jarenlang in Europa gewoond. Ze zullen misschien denken dat ik een kafir ben, mij tot het christendom heb bekeerd. En nu ik groot en sterk ben zullen de Taliban nog veel meer belangstelling voor mij hebben dan toen ik dertien was.”
Het is overigens nog maar de vraag of Rafi de provincie zal weten te bereiken als hij wordt uitgewezen. Alle gedeporteerden komen aan in de hoofdstad Kabul. De weg naar Helmand, en andere provincies, is lang en en onveilig. In Kabul worden gedeporteerden twee weken ondergebracht in een faciliteit van de Internationale Organisatie voor Migratie. Daarna zijn ze op zichzelf aangewezen. De Dienst Terugkeer en Vertrek heeft aangeboden Rafi te ‘helpen’, zegt hij. Waarmee? ,,Met wat zakgeld.”
Het inwonertal van Kabul is de afgelopen 15 jaar meer dan vertienvoudigd. Het is een stad van ontheemden geworden, mensen die er zijn aangespoeld en niet weten waar ze elders heen moeten. Soms is hun aanwezigheid het gevolg van ‘hervestigingsbeleid’. Wanneer is vastgesteld dat gedeporteerden echt niet terug kunnen naar hun gebied van herkomst omdat het er te gevaarlijk is, kunnen ze naar veiliger oorden worden overgebracht. En Kabul is ‘veilig’, in de ogen van de EU. Kabul is zo veilig dat het onder zijn demografische gewicht dreigt te bezwijken. Overigens zijn er maandelijks aanslagen in Kabul. ln februari 2013 zei Ashraf Ghani, nu president maar destijds nog presidentskandidaat, dat Kabul de onveiligste hoofdstad ter wereld was. De situatie is sindsdien beslist niet verbeterd, al zal Ghani zich nu niet meer in zulke krasse termen uitlaten, omdat hij daarmee als staatshoofd zijn eigen machteloosheid zou onderstrepen.
Hoe zou het Rafi vergaan, in een stad waar hij nooit is geweest, zonder geld, zonder contacten? Hij schetst het volgende scenario: ,,Stel, ik check in, in een hotelletje. Ik moet ergens slapen, toch? De eigenaar vraagt mij: waar kom je vandaan? Eerlijk antwoord geven, dat ik uit West-Europa kom, is gevaarlijk, want dan denkt hij misschien dat ik veel geld heb. Als ik geen antwoord wil geven, zal dat de eigenaar argwanend maken, en misschien zelfs bang, want waarom wil iemand niet zeggen waar hij vandaan komt?”
Kabul is zo veilig dat het onder zijn demografische gewicht dreigt te bezwijken. Overigens zijn er maandelijks aanslagen in Kabul.
Liegen, een verhaaltje verzinnen? Dat is ook niet bepaald makkelijk. In een samenleving die na dertig jaar oorlog gekenmerkt wordt door een groot wantrouwen en daarnaast door strikte sociale codes, is het voor een eenling niet aan te raden met een verzonnen verhaal te komen, als er niemand is die het wil bevestigen.
Kortom, welk lot iemand als Rafi ook trekt in de miljoenenstad Kabul, het is altijd een verliezerslot, een ‘niet’.
Tegen de beslissingen van de Nederlandse staat jegens Rafi Akbari lopen inmiddels twee beroepsprocedures. Eén tegen de uitsluiting van het kinderpardon, één tegen de afwijzing van asiel. Tot nu toe houdt de IND voet bij de stuk. De onveiligheid in de regio speelt in een heroverweging van de zaak geen rol, volgens de IND, want die is ‘niets nieuws’. Hoe het ook zij, het verhaal van Rafi en zijn advocaat wordt ondersteund door een deskundigenverslag van Liza Schuster, een gezaghebbende Britse sociologe die jaren veldonderzoek deed in Afghanistan. Haar conclusie is ondubbelzinnig: ,,Op basis van de drie jaar die ik heb gewerkt in Afghaanse gemeenschappen en onder Afghanen, maak ik mij zeer ernstige zorgen over de veiligheid van Akbari, mocht hij worden teruggestuurd. Ik ben er zeker van dat hij binnen enkele maanden gedwongen zou zijn uit Kabul en Afghanistan te vertrekken.”
Ik heb mijn hart achtergelaten. Het is een zinnetje dat Rafi enkele keren laat vallen tijdens ons gesprek. ,,Wat denken ze nou?”, klinkt het moedeloos. ,,Dat ik niet terug zou willen, als ik kon, als ik wist dat het veilig voor mij was? Ik ben niet naar Nederland gekomen voor een vakantie. Ik ben hier naartoe gekomen omdat het moest, maar heb mijn hart achtergelaten waar ik ben geboren.”
Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met MARY ANDERSOM
Deel dit bericht via
Recente reacties