Ooit komt het goed in het hervonden vaderland
Hij is net dertig, maar woonde al in Dubai, Syrië, Jordanië, Tunesië, Libië, Koeweit, Saoedi-Arabië en België. Zijn familie heeft zich over alle continenten verspreid. Maakt dit de journalist Majd Khalifeh tot een wereldburger? In ieder geval was zijn officiële status tot voor kort die van een stateloze, en kwam hij dus formeel overal en nergens vandaan.Maar iedereen komt ergens vandaan, ook Majd Khalifeh. Majd Khalifeh is afkomstig van het staatkundige niemandsland Palestina.
In mei 2013 kreeg hij eindelijk een nationaliteit: de Belgische. Het betekent dat hij dit jaar voor het eerst in zijn leven mag stemmen: een recht waaraan menig West-Europese kleinburger van vandaag de dag weinig waarde zegt te hechten, maar dat Majd in dankbaarheid heeft aanvaard: ‘Het is een bijzonder gevoel,’ zegt hij. ‘Een combinatie van vreugde en zelfwaardering. Bovendien woon ik in Brussel. In tegenstelling tot Belgen in Vlaanderen en in Wallonië, heb ik de vrijheid om zowel voor Vlaams- als Franstalige kandidaten te stemmen.’
Het spreekt echter vanzelf dat België, waar hij inmiddels al tien jaar verblijft, een kunstmatig of ‘adoptief’ vaderland is. Palestina blijft het ‘biologische’ vaderland. Twee jaar geleden bezocht hij het voor het eerst, op een toeristenvisum dat hij de Israëlische ambassade na lang aandringen wist te ontfutselen.
Op bezoek in je eigen land – op een toeristenvisum nog wel. Hij maakte er het beste van. Wat heet, samen met collega-journalist Pieter Stockmans, fotograaf Xander Stockmans en film- en televisieregisseur Senne Dehandschutter schiep hij een tv-documentaire van een uur, die door honderdduizenden mensen werd bekeken en lovende recensies kreeg.
Persoonlijke ontdekkingstocht
‘Stateless’ is dan ook niet de zoveelste documentaire over een in de media uitgekauwd conflict. Het is het verslag van een persoonlijke ontdekkingstocht – lichtvoetig en levenslustig, onbevangen en ontwapenend jongensachtig, maar tegelijkertijd vol tragiek. Majd vindt in Haifa het geruïneerde huis dat zijn grootvader in 1948 moest ontvluchten. Vanuit daar, in een reeds lang in verval geraakte woonkamer met uitzicht op zee, belt kleinzoon met opa, die inmiddels in Damascus woont. Het gesprek verloopt echter moeizaam: laatstgenoemde lijdt aan Alzheimer en komt vier maanden later, in de eerste week dat de documentaire wordt vertoond, te overlijden.
Het telefoongesprek is de ijzersterkte slotscène, die je niet onberoerd laat. Bijna even aangrijpend zijn Majds pogingen om niet alleen de Palestijnen in Israël en in de bezette gebieden te leren kennen, maar ook de Joden. De film dient geen politiek-activistisch doel: vrede en verzoening zijn het thema. De hoofdpersoon, die zelf geen enkel geloof praktiseert, neemt zich voor de heilige plaatsen van moslims, joden en christenen te bezoeken, om er samen met hen bidden.
Bij de al-aqsa moskee in Jeruzalem levert dat geen problemen op omdat Majd officieel moslim is – dat dit niet geldt voor de overige crewleden betekent wel dat zíj moeten achterblijven. Bij de Klaagmuur, op een steenworp afstand van de moskeeënesplanade, ontstaat er een twistgesprek met een rabbijn die zo uit een western kon zijn weggelopen met zijn Amerikaanse accent en grimmige opvattingen over zelfverdediging. Uiteindelijk vindt Majd een jood die bereid is samen met hem te bidden, en die zelfs niet terugdeinst voor een broederlijke omhelzing. Het is echter geen autochtone Israëliër maar een toerist. In de Geboortekerk in Bethlehem, tenslotte, wordt het ploegje hardhandig uit een orthodoxe gebedsdienst gezet.
Pijn
Hoe kijkt Majd Khalifeh op dit alles terug? Hij voelt pijn: ’Omdat ik zo graag wilde wegblijven van de politiek, maar dit onmogelijk bleek. Ook in mijn eigen hoofd sloop het steeds naar binnen, hoezeer ik me ertegen verzette.’
Anderzijds lukt het hem nog altijd om onderscheid te maken tussen politiek en gewone mensen. Slaagt hij er nog altijd in om gewone mensen niet de schuld te geven van een destructieve politieke situatie, ook al zijn ze medeplichtig door leiders te steunen die voor deze situatie rechtstreeks verantwoordelijk zijn.
‘Het is moeilijk uit te leggen, ook voor mijzelf, maar moet je horen: stel, ik woonde in de jaren veertig in Haifa, en ik zag een boot met joden aankomen, en ik zou op de hoogte zijn van de verschrikkingen van de Holocaust. Weet je wat ik hoop dat ik dan zou hebben gedaan? Mij als vrijwilliger aanmelden om deze mensen op te vangen. Betekent dit dat ik de sindsdien gevoerde Israëlische politiek ondersteun? Geenszins. Het een heeft naar mijn gevoel niets met het ander te maken.’
Wie in dit soort conflicten begrip voor alle kampen weet op te brengen, is vaak bij iedereen de gebeten hond. Majd heeft het toch anders ervaren: ‘De meeste reacties waren positief. En de overige reacties zou ik eerder als wanhopig dan als negatief willen kenschetsen. De vredesboodschap wordt wel verstaan, maar het geloof dat het iets zal uithalen ontbreekt. Vaak zit de religie in de weg. Hoe dan ook, deze film ging niet zozeer over conflict, maar over contact: en dan bedoel ik vooral contact van burger tot burger. Ik ben niemand uit de weg gegaan, ging met iedereen die ik tegenkwam in gesprek. En dat sprak kennelijk aan.’
Hij beseft wel dat het voor een incidentele bezoeker makkelijker is zich vredelievend op te stellen dan voor mensen die dagelijks de vernederingen van de bezetting moeten ondergaan. ‘Ik heb gezien en gehoord hoe een soldaat van een jaar of achttien vanachter een microfoon een pakweg vijfendertigjarige moeder met een klein kind tergde met zijn kille instructies. Zo van: “Niet met schoenen aan door het poortje. Allebei terug. Allebei schoenen uit. Eerst het kind door het poortje. Nee, wat zei ik nou? Eerst het kind. Terug.” Enzovoort. Ja, dat is moeilijk te verdragen.’
En toch, ondanks dit soort confrontaties met de barre werkelijkheid van de bezetting, wil het niet uit zijn kop: het idee dat vrede mogelijk is en dat zijn generatie die zelfs nog zal meemaken. Let wel: geen vrede onder de voorwaarden die de Israëliërs graag zien, maar een rechtvaardige vrede, waarbij alle Palestijnse vluchtelingen en hun nakomelingen, als zij dat willen, kunnen terugkeren naar een land waar ieder voortaan gelijke rechten heeft. Een land dat dus niet meer in de eerste plaats een Joodse staat is, maar ook geen enkel ander religieus stempel draagt. Een seculiere, werkelijk moderne democratie.
Wat voor naam dat land moet hebben, zal Majd een worst wezen. ‘Wolk’ of ‘Tafel’, oppert hij in de documentaire. ‘Voor mijn part noemen ze het Brussel,’ zegt de jonge Palestijn Ibrahim die hij spreekt in Oost-Jeruzalem.
Is het niet naïef te geloven dat dit binnen afzienbare tijd te realiseren is, gezien de verhoudingen? Majd geeft geen rechtstreeks antwoord. Hij begint te vertellen dat hij wel eens in joodse wijken in Antwerpen komt. ‘En het breekt mijn hart dat ik daar geen contact met de mensen kan leggen. Juist omdat ik zo’n verwantschap voel. Omdat hun warme familiale cultuur, die ook zo typisch Arabisch is, mij zo aantrekt. Ik heb met geen enkele religie problemen, maar jodendom en islam hebben zo veel gemeen, in tal van gebruiken, in de manier van leven. Ik weet nog wat mijn grootvader zei: als je in een stad komt en je zoekt een slager, maar er is geen islamitische slager: ga dan naar de joodse.’
Het is dit gevoel van verbondenheid, dit koppige besef van gemeenschappelijkheid, dat Majd blijft sterken in zijn geloof dat er ondanks alles een gedeelde bestemming in het verschiet ligt. Dat het in zijn biologische vaderland goed kan komen. Nee, wacht even: goed zal komen.
Bekijk de documentaire Stateless: https://vimeo.com/67665395
Meer over de documentaire hier.
Deel dit bericht via
Recente reacties