In Egypte dreigt een macabere herhaling van zetten
Dat het in Egypte niet pluis is, was al een tijd pijnlijk duidelijk. Maar nu onze eigen Rena Netjes het land heeft moeten ontvluchten, is de maat vol. Wat is daar in godsnaam aan de hand? Enkele vragen en antwoorden.
In Egypte staat het zogeheten Al-Jazeera-proces tegen een twintigtal journalisten op stapel. Zij worden onder meer beschuldigd van banden met het terrorisme. Klinkt niet echt geloofwaardig. Wat hebben de militaire machthebbers tegen Al-Jazeera?
Laten we beginnen met een simpel schema: Al Jazeera komt uit Qatar en krijgt veel geld van Qatar. Qatar is ook al tientallen jaren de thuisbasis van sjeik Yoesoef al-Karadawi, een Egyptische theoloog die in 1961 door president Nasser het land uit werd gezet. Al-Karadawi is een van de belangrijkste ideologen van de moslimbroeders. Diezelfde moslimbroeders zijn door de Egyptische militaire machthebbers tot doodsvijand verklaard. Laat nu Karadawi een programma op Al-Jazeera hebben, dat door 60 miljoen mensen wordt bekeken. Ergo: Al-Jazeera en de moslimbroederschap zijn twee handen op één buik! Althans: zo stellen de Egyptische militaire machthebbers het graag voor.
De diepere oorzaak voor de afkeer van Al-Jazeera is dat deze oudste onafhankelijke Arabische nieuwszender al sinds zijn ontstaan in 1996 de nagel aan de doodskist is van dictators, dwingelanden, bulldozer-politici en bullebakken in het Midden-Oosten. In Egypte is Al-Jazeera het werken onmogelijk gemaakt, maar eerder sloot het gezag in Jordanië en Koeweit al eens de kantoren van deze zender en werden vestigingen in Afghanistan en Irak door Amerikaanse raketten getroffen, hoewel de coördinaten van deze vestigingen aan de Amerikanen waren doorgegeven.
Ook riep Al-Jazeera de toorn van Israëlische leiders over zich af door als enige de verschrikkingen te tonen die het Israëlische leger in de Gazastrook aanrichtte. Anderzijds was deze zender de eerste in de Arabische wereld die Israëlische politici aan het woord liet. Evenzo mochten kopstukken van Hamas hun zegje doen, en daarover uitte de Palestijnse president Mahmoud Abbas dan weer publiekelijk zijn misnoegen. Kortom: Al-Jazeera is de eerste zender die het Arabische publiek een venster op de wereld heeft geboden, in al zijn bonte verscheidenheid, en alleen al daarom wordt Al-Jezeera gehaat door de macht.
Er is maar één conclusie mogelijk: up with Al-Jazeera!
Maar Rena Netjes heeft nooit voor Al-Jazeera gewerkt! Wat hebben de militaire machthebbers tegen Rena Netjes?
De militaire machthebbers hebben iets tegen Rena Netjes omdat ze iets hebben tegen buitenlanders die denken te kunnen uitleggen wat er in Egypte aan de hand is – in het bijzonder westerlingen. Het heeft er alle schijn van dat nogal wat Egyptenaren deze afkeer van buitenlanders inmiddels delen. De tijd dat westerse verslaggevers gastvrij in het warme bad van het Tahrir-plein werden opgenomen lijkt lang voorbij.
Uiteraard is hier sprake van manipulatie. Autoritaire leiders fabriceren graag buitenlandse complotten om iedereen de mond te snoeren. Journalisten van elders heten dan al snel spionnen en infiltranten te zijn.
Maar er speelt nog meer. Toen het leger in juli gehoor gaf aan de smeekbeden van een deel van de bevolking om de regering van moslimbroeders af te zetten, spraken westerse commentatoren hierover hun afkeuring en onbegrip uit. President Morsi was ‘democratisch gekozen’ en dan was het goed.
Het democratisch proces is voor de westerse publieke opinie heilig. Maar in een land als Egypte wordt ‘democratie omwille van de democratie’ als volstrekt irrelevant beschouwd. En in beginsel is dat te begrijpen. Wat is het democratisch proces waard als het mensen aan de macht helpt die naar de stellige overtuiging van velen volstrekt ondemocratisch denken? Hitler kwam ook democratisch aan de macht.
Uiteindelijk hebben veel inwoners van landen zonder democratische traditie meer vertrouwen in het leger dan in het democratisch proces, want met het leger weet je wat je hebt en dat is meer dan je van zo’n nieuwbakken democratisch proces kunt zeggen.
In feite staat het leger in dergelijke landen voor hetzelfde als waarvoor het democratisch proces in het westen staat, namelijk voor enige mate van stabiliteit en bestuurbaarheid. Militaire dictators worden niet zelden gehaat, maar tegelijkertijd is het leger het enige instituut dat een zeker respect geniet. Geen enkel ander instituut wekt de indruk op een stevig fundament te rusten, behoorlijk georganiseerd te zijn, en – misschien nog het belangrijkste – iets te belichamen. Het leger belichaamt althans nog nationale trots, weerbaarheid en eenheid in tijden van nood.
In Nederland zijn soldaten ietwat beklagenswaardige padvinders die soms, om duistere redenen, naar een ver en onherbergzaam buitenland worden gestuurd voor een vredesmissie die vooral geen vechtmissie mag zijn, en is heelhuids terugkeren het hoogste doel; maar in een derdewereldland met weinig samenhang is het leger het meest tastbare bewijs dat het land geen fictie is.
In een dergelijk bestel is democratie mooi als het degenen aan de macht helpt op wie men heeft gestemd, en anders moet de democratie weg en mag het leger terug. Het idee dat het volk gekozen leiders na het verstrijken van hun mandaat weer kan wegstemmen wordt helemaal niet als vanzelfsprekend ervaren, en dan is het ook zeker niet vanzelfsprekend. Wellicht kortzichtig, maar het kan gewone mensen niet worden verweten dat het argwanende kortetermijndenkers zijn. Koestering van historische vergezichten is een luxe die zij zich niet kunnen permitteren. Ze kunnen eenvoudigweg niet wachten totdat het democratisch proces over misschien tien jaar, twintig jaar of pas na enkele generaties is ingesleten, is uitgekristalliseerd, betrouwbaar is gebleken en bewezen heeft voor werkelijke stabiliteit te kunnen zorgen. Feitelijk wordt van degenen die het democratiseringsproces op gang moeten brengen gevraagd dat zij zich opofferen.
Zo schiet het natuurlijk niet op en dreigt de mislukking van het democratische project een zichzelf vervullende profetie te worden. Aan de andere kant heeft het geen zin mensen democratie door de strot te duwen.
De Egyptische buikdanseres en actrice Sama el-Masry wil meedoen aan komende parlementsverkiezingen: ‘Are you listen, Obèmè?’
Waar het Arabische publiek helemaal geen zin in heeft is om de les te worden gelezen door westerse betweters. Schrijver dezes heeft dat in de jaren negentig in Algerije al eens mogen ervaren. Algerije, eveneens een militaire dictatuur, werd geteisterd door verschrikkelijke moordpartijen. Haast wekelijks werden dorpjes ’s nachts overvallen door onbekenden – moslim-extremisten naar men aannam, maar ze identificeerden zich nooit – die de kelen van honderden mensen doorsneden. En in Algiers waren er soms drie bomaanslagen op een dag, met tientallen doden. Het hele land was aan de kalmerende middelen. De onverschrokken Algerijnse pers hekelde de militaire machthebbers om hun onvermogen de bevolking te beschermen en verdacht hen zelfs van directe medeplichtigheid. Maar toen de regering tandenknarsend instemde met de komst van een EU-missie, richtte de pers plots haar pijlen op die missie. Als bij toverslag vertoonden regering en media een grote eensgezindheid: waar bemoeide de EU zich mee? Opgerot! Toen de Europarlementariërs zich lieten intimideren en zelfs een aan hen overhandigde brief van het Islamitisch Heilsfront – te vergelijken met de moslimbroeders – niet durfden open te maken, werden ze onbarmhartig uitgelachen.
Klassieke slotvraag: hoe nu verder?
Voor democratie zijn drie dingen nóg belangrijker dan verkiezingen: maatschappelijke instituties die iets kunnen afdwingen, staatsinstellingen die aanzien genieten en de overtuiging dat samenwerken meer oplevert dan elkaar op leven en dood bestrijden. Wat de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld betreft gaat het in het Midden-Oosten overal de goede kant op. Maar het ene land is verder dan het andere. In Tunesië nam het parlement vorige week na twee moeizame jaren van onderhandelingen en twee schokkende moordaanslagen op politici de modernste grondwet in de Arabische geschiedenis aan. Dit gebeurde onder verantwoordelijkheid van een uit islamisten en seculieren bestaande coalitieregering .
Waaraan dit kleine wonder te danken is? Waarschijnlijk aan een vakbondswezen dat wat voorstelt, een relatief ontwikkelde middenklasse, een krachtige vrouwenbeweging, én het afschrikwekkende voorbeeld van het buurland Algerije, waar een burgeroorlog tussen leger en islamisten 150 000 levens eiste. Daarom hield het Tunesische leger zich koest en stelden de islamisten zich minder agressief en arrogant op dan het Islamitisch Heilsfront destijds in Algerije.
Voor Egypte ziet de toekomst er ondertussen zeer dreigend uit. Militaire machthebbers zijn niet per definitie slechter dan burgerpolitici. Toen de Pakistaanse generaal Musharraf de democratisch gekozen premier Nawaz Sharif in 1999 afzette, werd dat wereldwijd met besmuikte instemming begroet, want Nawaz Sharif was een schurk die knokploegen op zijn eigen rechters afstuurde. Maar wanneer generaals te lang als politieke leiders aanblijven – en dat doen ze bijna per definitie – is rampspoed, vroeg of laat, gewaarborgd. Musharraf genoot veel krediet, totdat hij dat op verbijsterende wijze verkwanselde – hij was toen al bijna 10 jaar aan de macht. Zo zal het generaal Al-Sisi ook vergaan, als hij zich net als Musharraf na verloop van tijd gaat verbeelden dat hij de belichaming van de natie is.
Daarnaast dreigt een macabere herhaling van zetten. Ook Egypte leed in de jaren negentig onder bloedige aanslagen van moslim-extremisten. Deze werden gepleegd door de Islamitische Jihad en de Islamitische Groep: organisaties die zich van de moslimbroeders hadden afgesplitst omdat ze geweld zagen als de enige manier om iets te bereiken. De Islamitische Jihad is opgelost in de pan-islamitische jihadistsche beweging Al-Qaeda, de Islamitische Groep heeft de gewapende strijd afgezworen. Maar indien die moslimbroeders weer blijvend de illegaliteit in worden gedwongen, ligt radicalisering andermaal in het verschiet.
Generaal Al-Sisi wordt veel wijsheid toegewenst.
Deel dit bericht via
Recente reacties