Het ‘kleine’ Oman dwarsboomt grote Saoedische plannen
Sultan Qaboes van Oman ontvangt de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kerry, mei 2013
Saoedi-Arabië heeft het tij tegen. De door het land gepropageerde militaire interventie in Syrië is van tafel. Het nucleaire akkoord tussen de VS en het gehate, sji’itische Iran stuit de Saoedi’s eveneens tegen de borst. En nu dwarsboomt ook nog het schijnbaar onbeduidende Oman de plannen van het koninkrijk om zijn statuur in de regio op te vijzelen.
Wat is er aan hand? Saoedi-Arabië heeft plannen om de samenwerkingsraad van de Golflanden (Gulf Cooperation Council – GCC) te versterken. Die samenwerkingsraad bestaat sinds 1981 maar heeft nooit veel om het lijf gehad. Tijd om daar verandering in te brengen, vinden de Saoedi’s, die het vleugellamme gezelschap tot een confederatie willen omvormen. Zo kan een Arabische vuist worden gemaakt tegen de verafschuwde Perzen. Vanzelfsprekend zal Saoedi-Arabië als grootste olieproducent de eerste viool spelen in dit nieuwe politieke verbond.
De plannen bestaan overigens al sinds 2011, en stuitten in het begin reeds op weerstand van Oman. Vorige week, aan de vooravond van een GCC-top in Koeweit, liet de Omanische minister van Buitenlandse Zaken Youssef bin Alawi op verrassend onverbloemde wijze weten dat zijn land niet van standpunt is veranderd en zal weigeren tot een dergelijke confederatie toe te treden.
Tijd om de schijnwerpers te richten op deze weinig bekende, maar in de internationale diplomatie opmerkelijk invloedrijke Golfstaat.
Oman, ooit een zeemogendheid die reikte tot Zanzibar, kiest voor een onafhankelijke en neutrale koers. Daar is het land met zijn betrekkelijk beperkte oliereserves het meest bij gebaat.
Diep in de 20ste eeuw was de regionale grootmacht tot achterlijkheid vervallen. Het sultanaat was volstrekt onderontwikkeld en werd verscheurd door stammentwisten. De Britse reiziger James Morris beschreef de bevolking in 1955 als ‘mager, gebogen, kreupel en pokdalig’. Vooral de ‘erbarmelijke kinderen, met hun uitpuilende ogen’ wekten zijn medelijden.
Morris was een van de weinige buitenlanders die erin slaagden door te dringen tot Oman, dat de heremiet was van het op zich al ontoegankelijke Arabische schiereiland. Westerse invloeden werden tot in het extreme geweerd: geen radio, geen tv, geen kranten, in een land zo groot als Italië. Geen zonnebrillen zelfs. En erger nog: geen ziekenhuizen en geen scholen – op een kliniekje met twaalf bedden en twee lagere scholen voor jongens na.
Er waren slechts enkele kilometers verharde weg. Het aantal auto’s was dus letterlijk op de vingers van een hand te tellen. Alleen in de hoofdstad Muscat, waar de stadspoorten ’s avonds dicht gingen, hadden enkele huizen generatoren. De jaarlijkse staatsbegroting bedroeg 50.000 pond Sterling. Dit alles op een bevolking van destijds een half miljoen.
De zaken keerden ten goede toen de Britten sultan Qaboes bin Said hielpen om in juli 1970 een staatsgreep te plegen tegen zijn vader. In ijltempo moderniseerde hij de economie en de infrastructuur. Dat gebeurde volgens strakke vijfjarenplannen, waarbij zuinig werd omgesprongen met de olievoorraden. Qaboes drukte een al onder zijn vader begonnen marxistische opstand in het zuiden de kop in. Hij bond de bevolking vervolgens aan zich door te investeren in het gebied en stammen te betrekken bij zijn besluiten. Met de inmiddels ter ziele gegane socialistische republiek Zuid-Jemen, die de opstand had gesteund, sloot hij een vredesverdrag.
Dat was nog niet alles: hij onderhield vriendschappelijke betrekkingen met de sjah van Perzië, maar wist hetzelfde te bewerkstelligen met het Iran van de ayatollahs. Tegelijkertijd weigerde hij de diplomatieke banden te verbreken met Egypte, nadat president Sadat in 1979 vrede had gesloten met Israël. In de Eerste Golfoorlog stelde Oman zijn militaire bases ter beschikking van geallieerde troepen. In een tijd dat het ‘vredesproces’ nog niet in diskrediet was geraakt, ontving sultan Qaboes de Israëlische kopstukken Peres en Rabin en opende hij een Omaans-Israëlisch handelskantoor, dat overigens al lang weer is gesloten.
In 1998 kreeg Sultan Qaboes een Internationale Vredesprijs voor zijn rol in het handhaven van vrede en stabiliteit in de regio. De onderscheiding was een Westers blijk van waardering voor zijn diplomatieke diensten. De ontdekking dat hij ook een faciliterende rol heeft gespeeld in de recente Amerikaans-Iraanse onderhandelingen die tot het nucleaire akkoord hebben geleid, heeft de Saoedi’s naar verluidt bijzonder ontstemd, maar kan hen onmogelijk hebben verbaasd.
Democratie heeft de sultan zijn land niet gebracht – verre van dat – maar daar staat het nodige tegenover: een Wirtschaftswunder zonder weerga dat toch kwetsbaar is en dat hij dus zeker niet in de waagschaal zal stellen ten behoeve van een Saoedische politiek die niet alleen agressief is, maar mogelijk ook getuigt van zelfoverschatting. Uit protest tegen het uitblijven van een interventie in Syrië weigerde Saoedi-Arabië het aanbod van een niet-permanente zetel in de VN-Veiligheidsraad te aanvaarden. Een handelwijze die door sommige waarnemers als ‘infantiel’ is gekenschetst.
Oman drukt Saoedi-Arabië met de neus op de feiten. De positie van het koninkrijk, dat voor niemand een role model is, dreigt verder te verzwakken. Want de kans is groot dat ook andere GCC-landen een vreedzame lijn verkiezen als het gaat om Iran, al was het maar omdat zij daar economisch voordeel bij zullen hebben.
Saoedi Arabië zal nog eens goed moeten nadenken over zijn regionale beleid.
Lees meer in dit artikel in Al Monitor.
Deel dit bericht via
Recente reacties