Global Middle East – Into the twenty-first century: een pleidooi voor kosmopolitisme
Wat is het toch heerlijk als wetenschappers leesbare boeken schrijven! Als ze hun kennis delen met een breed publiek zonder te vervallen in theoretische onderbouwingen of eindeloos verwijzen naar collega’s die wij niet kennen. Global Middle East – Into the twenty-first century is zo’n boek.
Het Midden-Oosten wordt vaak afgeschilderd als een geïsoleerde regio, een moeizame of complexe regio, onveranderlijk, twistziek en tribaal. Dat het onzin is om een regio los te zien van zijn omgeving (want zo is geen enkele regio, zelfs eilandjes in de Grote Oceaan worden beïnvloed van buitenaf) wordt duidelijk uit een zeer uitgebreide reeks essays, onderverdeeld in zes hoofdstukken (‘Nations without borders’, ‘Home and the world’, ‘Food, Film, Fashion, Music’, ‘Geopolitics of goods’, ‘Human flows’, en ‘Politics and movements’). Elk essay laat vanuit een andere invalshoek zien hoe sterk de regio verbonden is met de rest van de wereld.
Het frappante is: in de meeste gevallen wisten we dat eigenlijk al lang. Neem het eerste essay: ‘God’. Een groot deel van de wereldbewoners heeft een Godsbeeld dat ontstond in het Midden-Oosten. Ook is ondertussen lang en breed bekend dat wetenschappers uit de regio een grote rol hadden in de ontwikkeling en verspreiding van onder andere algebra en astronomie.
De schrijvers herinneren ons eraan hoe het komt dat landen/staten in de MENA zijn wat ze zijn, en waarom ze functioneren zoals ze functioneren. Daar ligt eindeloze bemoeienis van buitenaf aan ten grondslag. In het gebied dat we nu het Midden-Oosten noemen (een koloniale term, door de Engelsen geïntroduceerd tijdens hun bezetting van Egypte), lagen eerder grote Islamitische rijken: van de Fatimiden, de Safividen, en de Ottomanen. Hoogleraar Hamid Dabashi beschrijft hoe er sinds koloniale tijden met geweld een geografie is opgelegd, en hoe Europa en de VS zichzelf als het centrum van de wereld zijn gaan zien: ‘The West and the Rest’. In het Westen bestaat bij veel mensen bijvoorbeeld een neiging om Westerse artiesten, denkers, schrijvers als universeel te zien, en niet-Westerse artiesten, denkers en schrijvers als ‘lokaal’. Het bizarre is dat postkoloniale natiestaten in het Midden-Oosten zelf óók zijn meegegaan in dat narratief. Deze gefabriceerde, lineaire geschiedenis van hun land wordt gebruikt om het staatsbestuur te legitimeren en oppositie uit te schakelen. Ben je tegen mij? Dan ben je tegen de onafhankelijkheidsstrijd! Op die manier vernauwt de lineaire geschiedschrijver het wereldbeeld van burgers in het Midden-Oosten, en ontneemt het hen een kosmopolitische blik.
Iemand die de stereotypen over Moslims en Arabieren doorbreekt, gewoon door zichzelf te zijn, is de Egyptische stervoetballer Mohamed Salah. Volgens schrijver en socioloog Amro Ali heeft hij grote invloed, niet zozeer omdat hij een topspeler is, maar omdat hij een soort morele held is geworden. Hij verbergt nooit dat hij een vroom moslim is, wat in combinatie met zijn sympathieke uitstraling een bijzonder effect had. Een studie door de Universiteit van Stanford liet zien dat (mede) door de voetbalster Islamofobe haatmisdaden met bijna twintig procent, en de anti-Moslim tweets met de helft afnamen. Voor Arabieren, en in het bijzonder Egyptenaren, geeft hij hernieuwde betekenis aan de begrippen waardigheid, menselijkheid en vriendelijkheid. Het feit dat hij bedankte voor een luxe villa, en liever een donatie deed aan zijn geboortedorp, zette de toon. Hij laat zien, beschrijft Ali, dat ‘het alternatief voor nationalisme niet verraad is, maar burgerlijke verantwoordelijkheid. Het alternatief voor verstikkend religieus conservatisme hoeft niet perse apathie of bespotting van het heilige te zijn, maar vertrouwen geven aan een stevig systeem van waarden’. Zo appelleert Salah, zowel in het Westen als in Egypte en de rest van de Islamitische wereld aan onze menselijkheid.
Er is een mooi essay opgenomen van Edward Said, “Reflections on Exile”, dat, hoewel het natuurlijk is geïnspireerd door zijn eigen ballingschap als Palestijn, niet speciaal gaat over het Midden-Oosten. Hij beschrijft hoe de pijn van het van huis en haard verdreven zijn een existentiële pijn is, en dat die die bij schrijvers vaak een belangrijke inspiratie vormt in hun werk. Hij noemt James Joyce en Joseph Conrad, die hun ballingschap ook koesterden. In Nederlandse context moet ik meteen denken aan Rodaan al Galidi. Juist het feit dat ze niet thuis zijn, nergens thuis zijn, maakt hun kijk op de wereld zo origineel en de moeite waard.
Bayat en Herrera, die het boek redigeerden, zijn geen onderzoekers zonder mening. Tijdens een bijeenkomst in 2018 in Den Haag, over wat we vanuit Europa kunnen doen om jongeren in het Midden-Oosten meer perspectief te bieden, legde Herrera haarscherp uit dat de Westerse ‘focus’ op het stimuleren van ondernemerschap in de MENA-regio niet eerlijk is. Dat legt de verantwoordelijkheid bij het individu, en doet niets tegen corrupte en onrechtvaardige nationale en internationale systemen.
Het bezwaar tegen neoliberalisme en kapitalisme zien we bij veel van de schrijvers in het boek terug. Politicoloog en historicus Timothy Mitchell beschrijft in zijn hoofdstuk ‘Cycle of Oil and Arms’ hoe Westerse overheden, in het bijzonder de VS, wapenverkoop aan het Midden-Oosten promootten als manier om het geld dat ze daar aan olie uitgaven weer terug te verdienen. Op die manier ontstond er een sterke link tussen olieproductie en wapenproductie, en ondertussen dragen Westerse overheden bij aan het ontstaan en in stand houden van bijzonder autoritaire regimes in de oliestaten.
Om stabiele olieproductie te garanderen kwam het lokale machthebbers, maar ook de Amerikanen en de Britten, heel goed uit het productiesysteem te laten draaien op tijdelijke arbeidsmigranten. Voor verschillende beroepsgroepen kwamen arbeiders uit verschillende landen. Vandaag de dag is 49% van de bewoners van de Golfstaten buitenlands, hoofdzakelijk Aziatisch. In de Verenigde Arabische Emiraten en in Qatar is dat zelfs 90%. Geen van deze bewoners heeft burgerschapsrechten, of überhaupt rechten. Van het stereotype beeld van een homogene ‘Arabische Golfcultuur’ klopt dus weinig. Vóór het olietijdperk was de regio veel kosmopolitischer, en de variatie aan lokale culturen groot.
Er is ook plek voor mondainere onderwerpen, zoals eten en muziek. Ted Swedenburg, hoogleraar antropologie, droeg een mooi stuk bij over de keffiyeh, de ‘Palestijnensjaal’. Deze sjaal werd als symbool voor de strijd van Palestijnen aanvankelijk geadopteerd door sympathisanten over de hele wereld. Vervolgens werd de sjaal, of het patroon ervan, overgenomen door modeontwerpers, door militairen en door demonstranten voor diverse andere zaken. Zo groeide de keffiyeh uit tot een transnationaal fenomeen.
Palestina komt vaker voor in het boek, omdat ‘de Palestijnse kwestie’ zoveel zegt over prioriteiten en verhoudingen in de wereld zoals die lange tijd waren. Maar ook hoe rechten van Palestijnen deel uitmaken van een bredere roep om rechtvaardigheid in de wereld. Palestina was lang de uitzondering in het landschap van progressieve politiek, schrijft Ilana Feldman, hoogleraar antropologie, in het hoofdstuk ‘Global movement for Palestine’. Daar is zelfs een benaming voor: PEP, Progressive Except for Palestine. Net als de Black Lives Matter beweging, laat de wereldwijde steun voor de Palestijnse beweging Boycot, Divestment and Sanctions (BDS) zien dat er een wezenlijke verandering gaande is. Er lijkt een groeiende herkenning en erkenning van systemen en structuren die bepaalde groepen onderdrukken, en die met elkaar verbonden zijn. Daarom ontvingen demonstranten in Ferguson, Missouri, solidaire tweets vanuit Palestina met advies over hoe om te gaan met traangas. Waarbij ze erop wezen dat het traangas dat het Israëlische leger inzet tegen Palestijnse demonstranten hetzelfde is als dat van de politie in Ferguson, ‘made in the USA’.
Het laatste hoofdstuk van het boek is een interview met de Turks-Joodse filosoof Seyla Benhabib. Haar specialisatie is kosmopolitisme en ‘de rechten van de ander.’ Haar visie is sterk verbonden met de achtergrond van haar eigen familie, vluchtelingen uit 15e eeuws Spanje, en haar jeugd in het kosmopolitische Istanbul van de vorige eeuw. Ze ziet de enorme competitie tussen kapitalistische staten, met leiders als Erdogan, Modi, Duterte, Trump, Poetin en Boslonaro, met lede ogen aan. ‘Terwijl de wereldeconomie en de geopolitiek van supermachten zich hergroeperen, trekken mensen zich terug in dat wat ze kennen, en dat willen ze koste wat het kost verdedigen.’ En dan keren ze zich dus tegen migranten en alles wat van over de grens komt. Terwijl, zegt Benhabib, ‘kosmopolitisme de intelligente menselijke samenwerking benadrukt die nodig is om wereldwijde problemen op te lossen. Ironisch genoeg hebben we in deze tijd dus meer, niet minder, kosmopolitisme nodig.’
Dit boek brengt welkome nuances aan in het beeld dat velen van het Midden-Oosten hebben, en toont onze diepe historische en hedendaagse verbinding met de mensen die er wonen.
Asef Bayat en Linda Herrera werken beiden als hoogleraar aan de Universiteit van Illinois Urbana-Champaign. Eerder woonden ze in Nederland. Bayat was academisch directeur van het inmiddels gesloten Instituut voor de Studie van Islam in de Moderne Wereld (ISIM) in Leiden. Herrera, die gespecialiseerd is in Egypte en in onderwijsbeleid, gaf les aan het International Institute of Social Studies van de Erasmus University.
Global Middle East – Into the Twenty-First Century
Edited by Asef Bayat and Linda Herrera
University of California Press
2021
Deel dit bericht via
Recente reacties