Een Palestijns lied van volharding
Het is dezer dagen niet eenvoudig een tevreden ondernemer te vinden in Palestina, zeker niet in Hebron, maar… het kan.
Neem Hirbawi Textiles, gesitueerd op een helling met uitzicht op de grootste stad van de Westelijke Jordaanoever. Ooit was Hebron een belangrijk regionaal handelscentrum, maar de aanwezigheid van enkele honderden joodse kolonisten – op 160 000 Palestijnen – heeft dat centrum al lang geleden zwaar verminkt. Een groot deel van de traditionele souk is veranderd in een no-go area voor Palestiijnen – alleen is dat treurige verhaal al vaak verteld.
Veel minder bekend is hoe de enige fabriek in Palestina waar de iconische, geblokte Palestijnse sjaal (kufiyeh) wordt gemaakt het hoofd boven water heeft kunnen houden. Het in 1961 opgerichte bedrijf raakte in de jaren negentig in de problemen, maar wist op haast miraculeuze wijze te overleven.
Bij het betreden van de fabriek is het moeilijk niet onmiddellijk te worden overweldigd door de zestien Suzuki-weefgetouwen die er staan te pronken. Ze zien er antiek uit, maar lijken in goede staat, en ze brengen een indrukwekkend, zwaar ritmisch geluid voort dat de hele hal vult – je zou het als een Palestinijns lied van volharding kunnen opvatten.
Het verhaal in een notendop: eens was Hirbawi Textiles een bloeiende onderneming. Maar toen kwamen in 1993 de vredesakkoorden van Oslo die het ‘vredesproces’ in gang zetten. De Palestijnse markten werden opengesteld voor wereldwijde concurrentie en Chinese producenten verschenen op het toneel. Hun kufiyehs waren naar verluidt van inferieure kwaliteit: ze bestonden voornamelijk uit polyester in plaats van uit katoen. Maar ze waren ook een stuk goedkoper. Juda Hirbawi, die de dagelijkse leiding over het bedrijf van zijn vader Yasser had overgenomen, probeerde te concurreren, maar tevergeefs.
Zijn onderneming was niet bepaald de enige die destijds in de problemen raakte: de bescheiden maar levendige Palestijnse nijverheidsindustrie die voorafgaand aan ‘Oslo’ bestond, werd weggevaagd nadat de akkoorden in werking traden.
Tussen 2004 and 2010 was Hirbawi Textiles praktisch dood: het aantal geproduceerde kufiyehs was te verwaarlozen. Maar toen raakte de Palestijnse sjaal, met dank aan onder anderen Sting en David Beckham, in zwang en ontdekte de Angelsaksische pers de kleine fabriek. Er verschenen aandoenlijke verhalen in Engelse en Amerikaanse kranten, die Juda Hirbawi en zijn partners tot het inzicht brachten dat zij een uniek product in handen hadden. ‘We deden concessies aan de kwaliteit om de prijs laag te houden, maar die tactiek was tot mislukken gedoemd’ zegt Juda. ‘We beseften dat we de Chinezen nooit konden verslaan met waar ze zelf goed in waren en besloten tot een tegengestelde koers: voortaan moest kwaliteit ons handelsmerk worden. We zijn nu duurder dan de Chinezen, maar ons product is superieur omdat het bijna helemaal van katoen is. We hebben klanten die dit weten en waarderen en bereid zijn ervoor de betalen – met name in Frankrijk en de Verenigde Staten.’
Eind goed, al goed? Nou nee. De productiecijfers steken bleekjes af bij die uit de hoogtijdagen. ‘Het gaat redelijk, maar het is niet zo dat we nu weer een hoop verdienen,’ zegt Hirbawi . ‘Dat geldt trouwens voor de meeste Palestijnse ondernemers en werkers. Inkomsten en lonen zijn vreselijk laag, iedereen die de kans heeft en geen principiële politieke bezwaren heeft, gaat voor de Israëliërs werken. Naar wat ik heb gelezen is er veel geld gepompt in de Palestijnse economie. Waar is dat geld dan nu?’
Dat zullen veel Palestijnen zich afvragen. De economie op de Westelijke Jordaanoever beleefde vanaf 2007 een onstuimige opmars en dat was mede dankzij westers donorgeld. Het kon niet op: double digit groeicijfers, luxe hotels en restaurants in Ramallah, en een consumptiepatroon dat westerse vormen begon aan te nemen.
Vorig jaar stortte die economie in. Dat kwam wellicht mede door de wereldwijde crisis, maar vooral ook door het stokken van buitenlandse geldstromen. En die stokten vanwege de – uiteindelijk succesvolle – pogingen van de Palestijnse Autoriteit om haar status bij de VN te verhogen. Israël, de VS maar ook Nederland waren daar erg tegen gekant en de gevolgen voor de Palestijnse economie bleven niet uit – waaruit blijkt dat die economie geheel aan de leiband loopt van de politieke stand van zaken.
Inmiddels poogt de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kerry de Palestijnse economie weer vlot te trekken, in het kader van hernieuwde vredesonderhandelingen, maar dat is een herhaling van zetten, een opnieuw aanbrengen van het infuus dat de vorige periode van economische groei had bewerkstelligd. Doen zich andermaal ongewenste politieke ontwikkelingen voor, dan kan dat infuus weer even zo vrolijk worden losgekoppeld.
Valse ideologie
Volgens de Palestijnse econoom Naser Abdelkarim werd de economie in Palestina de afgelopen tien jaar beheerst door de valse ideologie van het Fayyadisme. Deze term is afgeleid van Salam Fayyad, een internationaal zeer gerespecteerde ex-functionaris van de Wereldbank die tussen 2007 en april 2013 de Palestijnse premier was, maar daarnaast van 2002 tot halverwege 2012 – met enkele tussenpozen – ook minister van Financiën. Het Fayyadisme schrijft voor dat economische groei, veiligheid en institutionele kracht de pijlers zijn onder een toekomstige Palestijnse staat. Wie zou dat willen tegenspreken?
Nou, de econoom Naser Abdelkarim dus. Volgens hem zijn de inmiddels achterhaalde fraaie economische cijfers altijd al misleidend geweest. ‘Het Fayyadisme gaat uit van een vrije markteconomie. Maar dat model gaat niet voor ons op. Palestina heeft niets gemeen met Groot-Brittannië en Zweden. Een vrije markteconomie veronderstelt vrije mensen, maar Palestijnen zijn niet vrij, ze leven in bezet gebied. Een vrije markteconomie veronderstelt voorts een min of meer homogene markt, zonder interne belemmeringen. Welnu, als onze economie iets niet is, dan is het wel homogeen. Er is een economie in het noorden, het midden en het zuiden van de Westelijke Jordaanoever, er is een economie in de Gazastrook, er is een economie van Palestijnse vluchtelingen, er is een economie van Palestijnse diaspora en er is – niet te vergeten – een economie van illegale joodse nederzettingen.’
En zelfs al was de Palestijnse economie wél homogeen, dan nog zou er niet aan alle voorwaarden van een vrije markteconomie zijn voldaan. ‘Hoe kun je zeker zijn van een vrij verkeer van personen en goederen wanneer je niet eens baas bent over je eigen grenzen? We zijn niet vrij om handel te drijven met wie wij willen, dat bepaalt Israël. Net zoals Israël bepaalt wat wij mogen invoeren. Kijk, Fayyad ging ervan uit dat Israël zich constructief zou opstellen. Dat Israël de Palestijnse economie graag ziet groeien en bloeien. Wat een nonsens: Israël is geen goede buur, maar een hele slecht buur. Economie is een integraal onderdeel van de oorlog die Israël tegen de Palestijnen voert. Onze economie blijft gegijzeld door de eigen Israëlische economische belangen en welhaast onverzadigbare wensen op het gebied van veiligheid. Het woord ‘vredesdividend’ dat Netanyahu en Blair (speciaal gezant voor het Midden-Oosten van de VS, de VN, de EU en Rusland, CS) zijn gaan gebruiken, zegt het eigenlijk al. Indien wij ons geheel conformeren aan de Israëlische wensen en belangen, krijgen wij dat dividend uitgekeerd en is kunstmatige economische voorspoed ons deel. Conformeren wij ons niet, dan wordt het dividend ingetrokken en dondert onze economie in elkaar. Een situatie van totale afhankelijkheid.’
De oplossing? In ieder geval geen BDS-campagne, volgens Abdelkarim. ‘Een internationale boycot van producten uit de nederzettingen zal de kosten van de bezetting opvoeren, maar denkt u dat dit Israël wezenlijk pijn doet? Kom nou!’ Er verschijnt een bitter lachje op het gezicht van de econoom: ‘Het enige wat zou helpen is wanneer Amerika en de EU de geldkraan die ze voor Israël hebben openstaan dichtdraaien. Daarom heb ik de volgende boodschap voor alle westerse activisten die hier tegenwoordig in Palestina rondstruinen: ik vind jullie lief, ik waardeer jullie, ik druk jullie aan de borst, bedankt voor alles. Maar ga hier weg. Het heeft geen zin hier te demonstreren. Ga in Brussel en Washington demonstreren, tegen jullie eigen leiders, want die bepalen onze toekomst.’
Het verhaal eindigt niet hier, maar bij een benzinestation aan de rand van Jenin. Het is een van de drie benzinestations die Abdallah Awwad op de Westelijke Jordaanoever bestiert. In zijn kantoortje trakteert de kleine, gezette en met een vrolijk-cynisch giechellachje gezegende exploitant ons op brood met za’atar, het befaamde oriëntaalse mengsel van gedroogde tijm, oregano en sesamzaad.
Gevreesd publicist
Tijdens ons urenlange gesprek worden we door niet één klant gestoord. De zaken gaan slecht, ja, maar Abdallah haalt zijn schouders op. Hij is ook eigenlijk helemaal geen exploitant van een pompstation. De 56-jarige is een Fatah-activist met een lange staat van dienst en tevens een gevreesd publicist. Al jaren ageert hij in tijdschriften tegen de Palestijnse Autoriteit, hoewel hij op papier en volgens zijn loonstrookje tot voor kort een baan had bij diezelfde Palestijnse Autoriteit. Je zou dat als een opmerkelijk gebrek aan loyaliteit kunnen zien, maar Awwad vertelt proestend dat zijn collega’s niet te beroerd waren zijn hatelijke stukjes in de burelen van de autoriteit op te hangen.
Te langen leste werd dit zijn broodheren te veel. Ze ontsloegen Abdallah niet, maar verzochten hem niet meer op kantoor te komen: scheer je weg, Abdallah, ga in vrede, je mag je salaris houden, maar schei alsjeblieft uit met die ellendige stukjes. Dat deed Abdallah niet, en dus moest hij op zekere dag, na jaren van provocaties, toch naar een andere bron van inkomsten uitkijken: vandaar die benzinestations.
Volgens Abdallah zijn de in 1993 gesloten de Oslo-akkoorden een wangedrocht en is de Palestijnse Autoriteit de nog veel schadelijker nageboorte ervan. ‘De Palestijnse Autoriteit moet zichzelf opheffen,’ zegt hij onomwonden. ‘Waarom niet? De Palestijnse Autoriteit is ooit opgericht met als doel een einde te maken aan de bezetting. En wat zien we nu? Meer dan driekwart van de Westelijke Jordaanoever is in handen van Israël. De nederzettingen hebben zich fors uitgebreid. Onder de Palestijnse Autoriteit is dus precies het tegenovergestelde gebeurd van datgene waarvoor ze was opgericht. Missie mislukt, weg ermee. Ingerukt mars.’
De Palestijnse economie is in de tussentijd bijna geheel te gronde gegaan. De Palestijnse Autoriteit werd met haar 28 ministeries en haar door en door corrupte bureaucratie de grootste werkgever, maar, zo zegt Abdallah Awwad, ‘er was hier, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, een aardige lokale industrie, die het verdiende te worden beschermd. Je had hier echt niet alleen maar sinaasappel- en olijfboomgaarden. In Ramallah was er Silvana, een grote chocolade- en suikerwarenfabriek. Weg! Je had in Hebron een omvangrijke schoenenindustrie. Geen schim meer van wat ze ooit was. Weet je wat het vredesproces ons heeft opgeleverd? Een hoop Aziaten, die de boel hier zoetjesaan hebben overgenomen.’
Awad scheurt een stuk brood met Za’atar af: ‘Afijn, we hebben externe en interne vijanden,’ vervolgt hij met volle mond. ‘De externe zijn haast te talrijk om op te noemen: Israëliërs, Amerikanen, Europeanen, Chinezen, zogenaamde Arabische broeders. Moeilijk om iets tegen te doen. Laten we dus eerst maar afrekenen met onze interne vijanden. Ik pleit voor opheffing van de Palestijnse Autoriteit!’
Hij glundert erbij of hij naar de klus uitziet.
Deel dit bericht via
Recente reacties