Een oriëntalistische dromer en romanticus , maar nooit blind
Bij zijn laatste bezoek aan Istanbul in 1913 werd Pierre Loti begroet door een juichende menigte. Sultan Mehmed V Reşad nodigde hem uit voor een diner in het Topkapi-paleis. Een zeldzame eer voor een Europeaan. Op de dag van zijn begrafenis, op 16 juni 1923 in Frankrijk, gingen de vlaggen in Istanbul halfstok. Er was een staatsbegrafenis voor hem in Frankrijk. Geen enkele schrijver behalve Victor Hugo ontving ooit deze eer. Behalve in Turkije en Frankrijk is deze excentrieke 'Turkofiel' nauwelijks bekend. Wie was Pierre Loti, die eigenlijk Julien Viaud heette?
Voor velen blijft de schrijver Pierre Loti een romanticus en een dromer, en met name ook een vreemde snuiter die van verkleedpartijen hield. Hij goot de tijdgeest van het oriëntalisme in een literaire vorm. Zijn autobiografisch geïnspireerde romans schilderen het getransfigureerde beeld van een mysterieuze Oriënt, en getuigen van een verlangen naar het exotische.
De Franse kunstenaar Henri Matisse (1869-1954) was zeer enthousiast over Loti’s beschrijvende gaven, waarvan hij de pracht besefte toen hij getuige was van taferelen die de schrijver Loti literair had vastgelegd. Die taferelen getuigen van realisme, zijn minutieus beschrijvend. Pierre Loti reisde in het voorjaar van 1869 als cadet van de Franse marine door de steden Fez en Meknes in het binnenland van Marokko. Zijn talenten en beroep maakten Julien Viaud alias Pierre Loti tot een globetrotter. Hij was een Franse marineofficier en schrijver. Enkele van zijn ontelbare romans groeiden in de late 19e en vroege 20e eeuw uit tot bestsellers.
‘Au Maroc’
Loti was 39 jaar oud toen hij in april en mei 1889 voor de Franse ambassade diende bij het hof van sultan Moulay Hassan in Marokko. Hij publiceerde zijn aantekeningen over deze tijd in 1890 in zijn werk ‘Au Maroc’. Loti, die door Franse ambassadeur Jules Patenôtre was uitgenodigd om mee op reis te gaan en daarvan verslag te doen, deed eigenlijk veel meer dan dat. Hij was toen al een schrijver met een zekere faam – hij werd in 1891 verkozen in de prestigieuze, in 1635 opgerichte Académie Française. Het Marokko dat hij ‘ontdekte’, had geen spoorwegen, auto’s of wegen, schreef hij; het was een Marokko waarvan hij hoopte dat het nog lang vrij zou blijven van al deze moderne ontwikkelingen.
Het half-autobiografische liefdesverhaal ‘Aziyadé’
Op het moment dat hij Marokko binnenkwam, had hij al negen boeken geschreven, waarvan er drie geheel of gedeeltelijk waren gebaseerd op zijn ervaringen in Turkije, Senegal en Algerije. Het eerste is waarschijnlijk het bekendste van alle werken, het semi-autobiografische liefdesverhaal ‘Aziyadé’, dat begon in en Istanbul, hoofdstad van het Ottomaanse rijk.
Zijn voorliefde voor de Oriënt kwam al snel tot uiting in zijn werk. ‘De Oriënt heeft mij een magie geschonken waarvan ik mij nooit zal kunnen bevrijden,’ schreef hij in zijn roman uit 1892, ‘Fantômes de L’Oriënt’. Met deze woorden schetste hij zijn levenslange fascinatie voor de Oriënt zoals hij die ziet: ondoorgrondelijk, sensueel en statisch. Loti ondervond voor het eerst de aantrekkingskracht van de moslimwereld tijdens zijn reis naar Algerije in 1869. Degenen die ‘Au Maroc’ lazen, ‘zouden mij zelfs kunnen verdenken,’ zo schreef hij, van een ‘voorkeur voor moslimlanden.’ Hij gaf toe dat hij altijd het gevoel had ‘een halve Arabische ziel’ te bezitten.
Fervent verzamelaar
Vanaf 1880 werd Loti ook een fervent verzamelaar van voorwerpen die hij op zijn reizen verwierf. De meeste van deze souvenirs werden overgebracht naar zijn ouderlijk huis in Rochefort, aan de Franse Atlantische kust. In 1895 kocht hij het naastgelegen huis om zijn verzameling in onder te brengen, en ook hier was het snel te klein. De gemeente Rochefort kocht het huis van Loti in 1969 en bouwde het om tot museum. De structuur van drie verdiepingen – bescheiden van buiten maar prachtig van binnen met voorbeelden van islamitische architectuur, kunst en handvakwerk die Loti zo bewonderde en zo uitgebreid verzamelde – bevinden zich uiteraard aan de Rue Pierre Loti.
Het museum bevat een appartement met kamers die werden ontworpen door Loti, waarvan de inrichting zijn romantische fascinatie voor de islamitische wereld weerspiegelt: de Turkse salon, met een subtiel gegraveerd cederhouten plafond dat doet denken aan de Alhambra in Andalusië in Zuid-Spanje, de Arabische kamer, karakteristieke ramen in Arabisch design en Turkse tegels uit de 17e eeuw, evenals een minbar (spreekgestoelte). Dit laatste is een gerestaureerd deel uit de door brand beschadigde Umayyaden-moskee in Damascus dat Loti in 1894 kocht toen de autoriteiten op het punt stonden het te slopen. Hij bracht het naar Rochefort met een ploeg Syrische ambachtslieden. Tussen zijn dienst bij de marine door bracht Loti een groot deel van zijn vrije tijd thuis in deze kamers door, zittend op de lage banken, om zijn herinneringen vast te houden en om te schrijven.
Diep in het leven in Istanbul gedoken
Geboren als Louis-Marie-Julien Viaud, het jongste kind van een Hugenotenfamilie uit de middenklasse, was het Loti’s zeevaartdienst die hem voor zijn boeken inspireerde, waaronder ‘Le Manage de Loti’, over Tahiti, ‘Madame Chrysanthème’ en ‘Pêcheur d´Islande’. Na een cruise in de Stille Zuidzee en een periode in Senegal, zeilde Loti in 1876 naar Turkije. Hij bezocht eerst Thessaloniki (nu Griekenland), en reisde vervolgens naar Istanbul. Hij verdiepte zich in het Turkse leven, kleedde zich volgens de tradities, leerde Turks en kocht zelfs een appartement in de Eyüp-wijk aan de Aziatische kant van de Bosporus.
Aan het einde van zijn verblijf in 1877 was hij vrij om te gaan waar hij maar wilde, zonder bijzondere aandacht op zichzelf te vestigen. Officieel als officier, maar ook privé, keerde Loti vele malen terug naar Istanbul en schreef niet minder dan zeven boeken over Turkije. Net onder de oude Osmaanse begraafplaats van Eyüp met een prachtig uitzicht over de Bosporus bestaat vandaag nog het Café Pierre Loti. Bij zijn laatste bezoek aan Istanbul in 1913, toen zijn schip aanmeerde, werd hij begroet door een juichende menigte. Sultan Mehmed V Reşad nodigde hem uit voor een diner in het Topkapi-paleis, een zeldzame eer voor een Europeaan. Hij logeerde in pracht en praal in de oude stad, waar hij erg van hield. Op de dag van zijn staatsbegrafenis op 16 juni 1923 in Frankrijk gingen de vlaggen in Istanbul halfstok.
Reis naar Perzië in ‘Vers Isphahan’
Loti bezocht Marokko, Algerije, Egypte, Palestina, Libanon, Syrië, India, Oman en Perzië, en schreef daarover. In 1894 reisde van Caïro via de Sinaï naar Palestina, maar maakte een omweg via weinig gebruikte karavaanroutes. In het voorwoord van zijn trilogie ‘Le Désert, Jérusalem et Galilée’, die in 1895 in Parijs werd gepubliceerd, legt de auteur uit waarom hij de moeilijkste en gevaarlijke route had gekozen vanaf Suez naar Sinaï (Egypte) en door de Petra-woestijn naar Aqaba (Jordanië). De reden bleek heel eenvoudig en duidelijk: ‘Omdat iedereen mij dat probeerde af te raden.’
Loti bezocht Perzië in 1900. Op weg daar naartoe maakte hij ook een tussenstop in Oman. De sultan in Muscat schonk hem een dolk en een zwaard uit zijn privécollectie. De schrijver voegde ze toe aan zijn verzameling Arabische wapens in Rochefort, samen met de geschenken van de sultan van Marokko in 1889: een verzilverd geweer en een Damasceense sabel. In Perzië reisde hij naar Isfahan en bezocht hij ook Shiraz, Qum en Teheran. ‘Vers Ispahan’ (Naar Isfahan) werd gepubliceerd in 1904. ‘Iedereen die met mij mee wil naar Isfahan tijdens de rozenseizoenen,’ begint Loti, ‘moet zoals vroeger in langzame etappes rijden’… ‘Iedereen die met mij meegaat naar verloren oases in velden met witte papavers en tuinen’… ‘zal een oude stad van ruïnes en geheimen vinden, zijn blauwe koepels en minaretten met het eeuwige azuurblauwe… ‘
In de biografie van Pierre Loti door Leslie Blanch uit 1985 staat: ‘In de hotels en boekhandels van Iran hebben nieuwe edities van ‘Vers Ispahan’ altijd een prominente plaats ingenomen tussen de nieuwste reisboeken en gidsen van de regio.’
Invasie van ‘Cookis’ in Egypte
In 1907 bezocht Loti Egypte als gast van de Khedive (Osmaanse onderkoning) Abbas Hilmi en de Egyptische nationalistische leider Mustafa Kamil Pasha en reisde hij langzaam per schip van Caïro de Nijl op naar Aswan. Deze reis resulteerde in ‘La Mort de Philae’, wat verwijst naar een eerdere tempel op het eiland in Opper-Egypte die onder water kwam te staan doordat er een dam werd gebouwd.
In dit boek betreurt Loti de modernisering van Egypte en hekelt hij de invasie van verwende toeristen die hij ‘Cookis’ noemt – naar de Britse reisorganisatie ‘Thomas Cook and Son’. Loti liet de autoriteiten in Cairo het Egyptisch Museum dag en nacht openen, zodat hij de tentoongestelde voorwerpen bij kaarslicht kon zien. Hij meende zich daar zeker in een eerder leven in een faraonische vorm te zullen vinden. Uiteindelijk zag hij zichzelf in de mummie van Ramses II. Loti ging zo ver om zijn gelijkenis aan te tonen dat hij op een ansichtkaart zijn portret voegde bij de overblijfselen van de Egyptische heerser uit de 14 eeuw voor Chr. Bovenaan schreef hij: ‘Oh! Ik zal binnenkort op hem aan de linkerkant lijken!’
Melancholie, en meer poëzie dan proza
Loti’s Weltschmerz in ‘La Mort de Philae’ is duidelijk in tegenspraak met zijn volgen sommigen naïeve bewondering voor de schoonheid in ‘Au Maroc’. Dit werk bevat meer poëzie dan proza en was Loti’s eerste reisboek. Hij houdt de lezer voor dat deze geen verhandeling zal vinden over hoe het land zich bij de ‘moderne beweging’ kan aansluiten. In plaats daarvan portretteert hij Marokko als een ongerept land, haast een Hof van Eden, vrij van buitenlandse invloeden, een land dat ‘kalm, wild, overspoeld met licht’ is, de aarde eruit ziet als ‘een bloementapijt’, en waar zelfs de wilde dieren niet bang voor hem zijn.
Loti noemt voorbeelden van de strikte rechtvaardigheid van de sultan en schroomt niet om onaantrekkelijke stadslandschappen te beschrijven. Maar zijn hart ligt bij de charme van het land. De schrijver vraagt Marokko om ‘vooruitgang’ af te wijzen en vast te houden aan tradities. Hij smeekt het land zelfs om ‘Europa de rug toe te keren’.
Was Loti gewoon een gekke romanticus die blindelings vertrouwde een verleden dat beter bij hem paste dan in zijn eigen tijd? Het antwoord hangt af van de persoon aan wie de vraag wordt gesteld. Zijn beschermheer, de ambassadeur Jules Patenôtre, nam resoluut afstand van Loti’s oproep tegen de vooruitgang van Marokko.
Oriëntalist en ‘exoot’
Loti was een excentrieke oriëntalist die belang hechte aan sensaties, instincten en impulsen, hoewel hij ook over een bewonderenswaardig talent beschikte als gekwelde en precieze waarnemer en transparante stilist. Henri Matisse bezocht Tanger tweemaal in 1912 en 1913 en schilderde daar een aantal verbazingwekkende kleurrijke schilderijen; hij plaatst Loti in een ander licht. Door ‘Au Maroc’ te lezen, zei Matisse, raakte hij vertrouwd met het landschap van Marokko. Hij waardeerde Loti’s vermogen om te beschrijven, waarvan hij de pracht pas besefte toen hij zelf het beschrevene aanschouwde. Loti was een man van romantische en ongecompliceerde beelden, ‘een dromer, maar nooit blind’.
Deel dit bericht via
Recente reacties