Een jongeman grootgebracht met illusies
Een autobiografie van een jihadi is per definitie interessant. Benieuwd begon ik daarom aan ‘Life is more beautiful than paradise’, van de Egyptische Khaled Al-Berry. Interessant is het boek inderdaad, al leest het niet erg soepel. Er wordt wat heen en weer gesprongen in de tijd, wat verwarrend werkt. Maar het biedt wel degelijk een inkijk in de denk- en werkwijze van gewelddadige Islamisten.
Khaled Al-Berry groeide op in de jaren ’70 en ’80 in Asyut, een stad 400 kilometer ten zuiden van Caïro met een grote christelijke gemeenschap. Hij had geen slechte jeugd, eigenlijk werd hem niet veel in de weg gelegd. De maatschappij was corrupt, dat wel, maar hij kwam uit een goede familie en kon lekker zijn gang gaan als jongen. Hij hield van voetbal en van muziek, vooral van de grote ster AbddelHalim Hafez.
De Jama’a Islamiya (‘Islamitische Groep’) ontstond nadat de Egyptische Moslimbroeders in de jaren ’70 van de vorige eeuw geweld afzworen. De Jama’a is volgens de VS en de EU een terroristische organisatie. Ze had lang als doel de Egyptische regering omver te werpen, ten gunste van een islamitische staat. In de jaren ’90 had de Jama’a vele duizenden gewapende leden. Lokale groepen waren heel actief in universiteiten, waar ze zich inzetten voor het gescheiden houden van mannen en vrouwen en voor het dragen van ‘islamitische’ kleding. In diezelfde periode leidde het verzet tegen de regering tot de dood van bijna 800 strijders, politiemensen, soldaten, burgers en toeristen. Vele leden van Jama’a werden opgepakt. Op een gegeven moment zaten 20.000 leden in de gevangenis. Inmiddels heeft de organisatie geweld afgezworen.
Waarom werd Al-Berry lid van de Jama’a? Eigenlijk vooral omdat hij een aantal sheikhs en broeders van de groep tegenkwam die hij heel wijs en sympathiek vond. Het was een geleidelijk proces dat begon toen hij een jaar of elf was. Hij bracht veel tijd door met de broeders (‘broeder’ is de term die de Jama’a-leden voor elkaar gebruiken), las veel, voerde gesprekken, bad in de moskeeën waar de Jama’a de dienst uitmaakte. Na een aantal jaren realiseerde hij zich dat hij gewoon één van hen was. Hij wilde mensen laten zien dat hij een broeder was, en dat deed hij met zijn kleding. Zoals een vrouw een hoofddoek of niqab behoorde te dragen, zo trok de jonge Al-Berry een korte jalabiya aan. Traditioneel dragen veel Egyptische mannen lange wijde ‘jurken’, en het dragen van deze korte variant was een duidelijk statement.
Wat leerde Al-Berry zoal bij de broeders?
Er werd veel lesgegeven door de voormannen, zodat de jonge broeders uit het hoofd leerden wat de normen zijn en waarom. Een basisnorm van de broeders was dat ze zich afzetten tegen christenen. Verder werd vermenging van mannen en vrouwen beschouwd als bron van alle corruptie. Omdat de broeders zichzelf zagen als de bewakers van de moraal besteedden ze veel aandacht aan het bestrijden van die corruptie.
De jonge broeders leerden precies waarin zij zich onderscheidden van andere islamitische bewegingen (de Moslimbroeders waren de grootste vijand, die vond men bedriegers! Dat was al duidelijk omdat ze meededen aan parlementsverkiezingen. “Terwijl het parlement de meest extreme manifestatie is van ongeloof, het ontneemt God immers van Zijn absolute recht om de wet te bepalen voor de mensheid.”). De leden van de Jama’a leerden verder de ingewikkelde redeneringen over wie een vijand van de islam is, en wanneer je iemand mag doden.
Gevangenissen hoorden bij de Jama’a. De verhalen over vastzittende leiders en over martelingen waren vaak onderwerp van gesprek. In veel gevallen leidde gevangenisstraf niet tot gedragsverbetering. Sterker nog, de broeders verdeelden zelf de studenten en leerlingen over de gevangeniscellen op een manier die hun Jama’a-opleiding bevorderde. Ook Al-Berry belandde in de gevangenis, en zijn tijd daar viel hem zwaar. Toen hij na een aantal maanden plotseling werd vrijgelaten met een waarschuwing (een rechtszaak was er nooit geweest) liep hij op straat en werd overvallen door het gevoel dat het leven mooier is dan het paradijs.
Waarom ging hij zijn eigen weg?
Om niet op te vallen schoor Al-Barry na zijn vrijlating zijn baard af en vermeed de moskeeën die met de Jama’a werden geassocieerd. Zo ervoer hij voor het eerst in jaren hoe het was om ontspannen over straat te gaan. Er ging veel om in zijn hoofd. Uiteindelijk kwam hij tot de conclusie dat zijn kwaliteiten niet bruikbaar waren voor de Jama’a. Hij was veel meer een denker dan een vechter. Hij wees het gedachtegoed van de Jama’a niet af, verre van, maar trok zich terug uit de strijd.
In totaal was Al-Barry zes jaar lid van de Jama’a. De zes jaar die daarop volgden waren zwaar. Hij ging studeren in Caïro, waar hij heel eenzaam was. Hij dacht na over wie hij zelf is, ging films kijken, Engels leren, en bleef lang behoorlijk in de war. Het waren uiteindelijk schrijvers en denkers, zowel Egyptische als Westerse, die hem het licht deden zien. Zij waren het “die de schellen wegnamen voor de ogen van een jongeman die was grootgebracht met illusies.”
In deze tijd waarin Europa probeert te begrijpen waarom tientallen jonge moslims uit Europa zich bij de strijd in Syrië en Irak voegen, is het de moeite waard ons te realiseren dat het overgrote merendeel van jihadstrijders afkomstig is uit het Midden-Oosten zelf. De context waarin Al-Berry in de jaren ’80 van de vorige eeuw aangetrokken werd door de Jama’a Islamiya geldt nog steeds voor veel jongeren in Egypte, Jordanië, Saoedi Arabië, Marokko…
Life is more beautiful than paradise, a jihadist’s own story – Khaled Al-Berry, Haus Publishing 2009
Deel dit bericht via
Recente reacties