De enige hoop voor Afghanistan: de post-Taliban generatie

Europees nieuws in de kantlijn: een Brits Hof van Beroep heeft vorige week de deportatie van Afghaanse vluchtelingen, die was stopgezet, weer mogelijk gemaakt.

Een verbod op uitzetting was in augustus vorig jaar ingegaan nadat asielzoekers een uitspraak van de Britse rechter hadden aangevochten. Die had gesteld dat de Afghaanse hoofdstad Kabul veilig was. Beroep afgewezen, en dus kunnen de maandelijkse chartervluchten naar Afghanistan worden hervat.

Achter dit droge bericht gaat een chronisch onderbelicht drama schuil. De Afghaanse vluchtelingencrisis is in omvang en dynamiek de ergste sinds de Tweede Wereldoorlog. Ruim 3,5 miljoen Afghanen zijn vluchteling. Het huidige Europese vluchtelingenbeleid, zo daarvan al sprake is, weerspiegelt de ernst van dit probleem niet. Afghaanse vluchtelingen zijn slechts mondjesmaat welkom en er dreigt uitzetting voor reeds in Europa verblijvende Afghanen die geen asiel is verleend – zeker nu de grenzen van de EU ‘’onder druk” zijn komen te staan door de toestroom van Syrische hulpbehoevenden.

Eerder was Duitsland al begonnen met het deporteren van Afghanen die “geen toekomst hebben in de Bondsrepubliek”. Het zou gaan om vrijwillige terugkeer met financiële steun, een maatregel die “van groot belang is voor de wederopbouw van Afghanistan”, aldus de Duitse minister van Binnenlandse Zaken Thomas de Maizière.

Maar is Kabul nu “veilig” of niet? Nee, en dat is welbekend. Om Afghanistan hangt een hardnekkige stank van hopeloosheid en hypocrisie. De wederopbouw van het land had ook al ruim 14 jaar geleden moeten beginnen. De Taliban waren immers verslagen en er was een nieuwe regering onder leiding van de charismatische Hamid Karzai. Wat gebeurde er? De Taliban herwonnen bliksemsnel terrein omdat de Amerikanen te druk bezig waren zichzelf in de nesten te werken in Irak. En Karzai wist zich slechts te handhaven door middel van corruptie en intriges, waardoor hij in korte tijd van een held in een boeman veranderde. Zijn westerse critici zagen hierbij over het hoofd dat zij hem niet de beloofde middelen gaven om het daadkrachtige bestuur uit te oefenen dat van hem werd verlangd.

In september 2014 was er reden voor hernieuwd optimisme. Nieuwe verkiezingen brachten nieuw leiderschap: exit Karzai, Ashraf Ghani verscheen op het toneel. Hij leek een verbeterde versie van zijn voorganger: dezelfde allure, dezelfde verzorgde grijze ringbaard, hetzelfde mooi glimmende, wijsheid uitstralende kale hoofd, dezelfde doordringende blik. Daarnaast nóg overtuigender antecedenten dan Karzai: een mooie functie bij de Wereldbank gedurende de jaren negentig, een invloedrijke, Libanees-christelijke echtgenote, en een zeer voortvarend optreden als minister van financiën tussen 2002 en 2004 (hoewel hij moest opstappen omdat er volgens ingewijden nauwelijks met hem viel samen te werken).

Het aantreden van Ghani betekende de eerste vreedzame democratische machtsoverdracht in de geschiedenis van Afghanistan: voor de VS en de NAVO het definitieve sein dat het land op eigen benen kon staan en dat voortzetting van de één jaar eerder begonnen troepenterugtrekking verantwoord was. In het kielzog hiervan zochten ook veel hulporganisaties een lucratiever heenkomen.

Kortom: de oorlog in Afghanistan was zo’n beetje voorbij. Voor intensieve westerse bemoeienis was geen reden meer. Nog maar een handvol leden van Al-Qaida hield zich in het land schuil, en de Taliban waren vooral een probleem voor de Afghanen zelf. En dat moesten ze nu zelf maar eens oplossen, want er was inmiddels democratie en er waren Afghaanse strijdkrachten waarvan de opleiding handenvol geld had gekost. Logischerwijs betekende dit dat Afghaanse asielzoekers in Europa achter in de rij moesten aansluiten: Syriërs gaan op dit moment en masse voor.

Deze voorstelling van zaken toont vooral het duizelingwekkende vermogen van grootmachten om luchtspiegelingen als werkelijkheid te verkopen, ook aan zichzelf. De ware werkelijkheid was en is heel anders. De machtsoverdracht mocht zich dan vreedzaam hebben voltrokken, onder de nieuwe machthebbers ging het weinig harmonieus toe. Van stabiliteit was geen sprake. De wortels van de onenigheid lagen in de verkiezingen zelf, die weliswaar geen gewelddadige incidenten, maar wel een frauduleus verloop kenden, zoals altijd in Afghanistan. Dat beweerden althans de twee overgebleven rivalen in de tweede ronde, Ghani en Abdullah Abdullah. De laatste was tot 2006 minister van Buitenlandse Zaken, dus ook al geen kleine jongen, geen man die zich even opzij liet zetten.

De Amerikanen moesten tussenbeide komen om de impasse te doorbreken. De oplossing die zij bedachten was strijdig met de eerder onder hun supervisie opgestelde grondwet. Nood breekt echter wetten – zelfs grondwetten. De afspraak luidde dat Ghani en Abdullah Abdullah een regering van nationale eenheid zouden vormen. Ghani kreeg het presidentiële pluche toebedeeld en Abdullah Abdullah mocht de nieuw bedachte post van CEO (Chief Executive), een soort super-premierschap, bekleden.

Wat vanaf het begin te vrezen viel, werd al gauw pijnlijke werkelijkheid. De regering van nationale eenheid bleek een regering van nationale verlamming. De twee kopstukken, allebei mannen van indrukwekkende statuur, poseren vaak kameraadschappelijk lachend voor de camera, maar kunnen het over weinig zaken eens worden. Misschien is die indrukwekkende statuur eerder een hinderpaal dan een voordeel, wat de Afghaanse situatie alleen maar tragischer maakt: twee competente mannen die het land in hun eerzucht naar de afgrond leiden. Maanden kostte het een kabinet te vormen, de cruciale vacature van minister van Defensie werd pas na negen maanden vervuld, wat sommige commentatoren als een nationale schande veroordeelden.

Ondertussen holde de economie door al deze besluiteloosheid achteruit, kwamen de Taliban door het vertrek van de NAVO weer vervaarlijk opzetten, en openbaarde zich bij veel Afghanen het opportunisme dat zij zich de afgelopen tientallen jaren uit bittere noodzaak hebben eigengemaakt. Zij verrichtten een eenvoudige optelsom: buitenlandse troepen weg + donorgeld weg + zoveelste regering die er niets van bakt = ineenstorting veiligheid en economie = redde wie zich redden kan. Of zoals de Britse sociologe Liza Schuster, die de afgelopen jaren in Afghanistan verbleef, het uitdrukt: ,,Alleen degenen die steenrijk zijn, of straatarm, spelen niet met de gedachte te vertrekken. Waarmee ik niet wil zeggen dat er geen idealistische jonge Afghanen zijn.”

Hoog tijd om een aantal van die idealistische jonge Afghanen aan het woord te laten. Zoals de nog geen dertig jaar oude Abdul Ghafoor. Zijn kleine organisatie in Kabul adviseert mensen die willen vertrekken en staat gedeporteerden bij. Wat het laatste betreft is hij een ervaringsdeskundige: als vluchtelingenkind groeide hij op in Quetta, in de Pakistaanse provincie Baluchistan, tegen de Afghaanse grens aan, en werkte hij er voor een buitenlandse hulporganisatie. Tot hij er om veiligheidsreden moest vertrekken. Abdul is namelijk een Hazara. Deze overwegend sjiitische etnische groep, vaak te herkennen aan vrij uitgesproken Oost-Aziatische trekken, wordt al eeuwen het leven zuur gemaakt door andere bevolkingsgroepen in de regio, waaronder vooral de in Afghanistan en west-Pakistan dominante Pathanen. Hij belandde in Noorwegen, maar werd daar na een verblijf van drie jaar uitgezet. En zo kwam hij in 2013 terecht in Kabul, de hem nagenoeg onbekende hoofdstad van een hem nagenoeg onbekend land, dat toch zijn vaderland is.

Abdul vond er echter al snel een opmerkelijke levensvulling. Hij ontfermde zich over landgenoten die hetzelfde lot hadden ondergaan als hij; die ook waren teruggestuurd, maar die vaak niet, zoals hij, konden bogen op werkervaring met buitenlanders – de beste kans op een redelijk betaalde betrekking in Afghanistan. Hij ontmoette zijn mede-gedeporteerden in theehuizen, in eettentjes, nam er soms één in huis, voerde campagne, legde een wereldwijd netwerk aan van juristen en activisten, en kon al snel zijn eigen organisatie oprichten: AMASO, ofwel de Afghanistan Migrants Advice and Support Organization (AMASO).

Pas later ging hij ook Afghanen adviseren die willen vertrekken. En die groep lijk nu groter dan ooit. “Toen ik in 2010 naar Kabul ging om er een paspoort op te halen, trof ik in het kantoor waar ik zijn moest maar vijf personen aan. Tegenwoordig verdringen zich daar duizenden mensen per dag. Ze vormen niet eens de meerderheid van degenen die weg willen. Paspoorten zijn duur, een visum kost 300 euro, dus velen vragen dat niet aan. Ze gaan zonder papieren.”

Hij kan zich de drang het land te ontvluchten maar al te goed voorstellen. “Mensen hebben geen werk, geen inkomen, en bovenal geen veiligheid. Ook niet in Kabul. Het is me overkomen dat vuurgevechten in het centrum van de stad me een nacht lang wakker hielden. Er zijn hier zelfmoordaanslagen geweest en autobommen ontploft, het is werkelijk overal oppassen geblazen, en het gaat van kwaad tot erger. Desondanks worden vluchtelingen naar Afghanistan teruggestuurd, waardoor je nu de paradoxale situatie hebt van vluchtende en terugkerende Afghanen.”

Bij de Afghaanse overheid openbaart zich een soortgelijke tegenstelling: enerzijds drukt ze haar burgers op het hart niet te vluchten omdat ze nodig zijn voor de wederopbouw, anderzijds maken Afghaanse functionarissen er geen geheim van te vinden dat Europese regeringen moeten afzien van deportaties, omdat de toestand in het land te onveilig is en de lasten van repatriëring niet te dragen zijn. Kabul verkeert in een spagaat: uit angst voor verlies van westers hulpgeld – 65% van de Afghaanse economie is nog steeds in handen van de internationale gemeenschap – wil het laten zien dat het zijn best doet de vluchtelingenstroom in te dammen. Het hoopt dat Europa in ruil daarvoor de uitzettingen tot een minimum beperkt.

De Afghaanse regering is vooral machteloos. Ze beweert uitgezette vrouwen, kinderen en andere kwetsbare personen meteen terug te sturen, maar daar gelooft Abdul Ghafoor weinig van: “Toen Afghanistan na 2011 veiliger leek, zijn er met een aantal landen memoranda van overeenstemming opgesteld. Volgens deze memoranda konden Afghanen terug als ze uit provincies kwamen die het stempel ‘veilig’ hadden gekregen. Er staat echter ook in dat mensen uit gevaarlijke provincies niet worden gedeporteerd. En dat vrouwen en kinderen uitzetten niet aan de orde is. Hoe het ook zij, de situatie is veranderd. Bijna het hele land is gevaarlijk. Deze memoranda zijn dus eigenlijk niet meer geldig. Schort ze op! Toch blijven Westerse ambassades grote druk uitoefenen op de Afghaanse overheid om gedeporteerden hoe dan ook op te nemen, en daar bezwijkt die overheid voor, uit angst donorgeld kwijt te raken. ”

Van president Ghani hebben Ghafoor en zijn medestanders ondertussen geen heil te verwachten. Tijdens een bezoek aan Duitsland, december vorig jaar, verklaarde het staatshoofd zich akkoord met het besluit van de Duitse regering Afghanen uit te zetten. Het zou om economische en niet om politieke vluchtelingen gaan. In alleszins krasse termen riep hij zijn beter gesitueerde landgenoten nog eens op in Afghanistan te blijven: “De straten van Duitsland zijn niet geplaveid met goud. De families van de geprivilegieerden zullen geen carrière maken in het buitenland. Ze worden bordenwassers.”

De Afghaanse minister voor vluchtelingen en repatriëring, Hossain Alemi Balkhi, maakt evenwel geen geheim van zijn ongenoegen over het Duitse besluit. “De reden voor vertrek is niet weggenomen,” zei hij in een recent interview met de Associated Press. “Er is nog altijd oorlog, conflict, onveiligheid.” Eerder had hij alle Afghaanse ambassades een brief gestuurd met het verzoek niet mee te werken aan deportaties voordat bilaterale afspraken hierover – lees: de memoranda – waren aangepast aan de nieuwe, onveiligere situatie.

“Toch blijven Westerse ambassades grote druk uitoefenen op de Afghaanse overheid om gedeporteerden hoe dan ook op te nemen, en daar bezwijkt ze voor, uit angst donorgeld kwijt te raken.”

Zoals eerder opgemerkt, om Afghanistan hangt een hardnekkige stank van hypocrisie: het Duitse tijdschrift Der Spiegel haalde in november een intern verslag aan van de Duitse ambassade in Kabul, waarin staat dat de Taliban op dit moment sterker zijn dan toen de westerse militaire missie in Afghanistan in 2001 begon, en dat dit ”spoedig” zou leiden tot gerechtvaardigde asielaanvragen. De helft van het land zou zeer tot extreem onveilig zijn. Tot overmaat van ramp beschouwt de NAVO volgens hetzelfde blad het Afghaanse leger als nauwelijks inzetbaar.

De Afghaanse regering heeft weinig keus. Krachtens de Conventie van Genève, die Afghanistan heeft ondertekend, is het land verplicht onderdanen van wie het asiel is afgewezen, weer op te nemen.

Maar hoe vergaat het die gedeporteerden na terugkeer? Ze verblijven een week of drie in een Spartaans opvangcentrum in Kabul, en zijn daarna vaak op zichzelf aangewezen. Abdul Ghafoor: “Velen hebben geen geld, slapen in moskeeën of op straat. Mijn organisatie huurt kamers waar ze een maand kunnen blijven, soms kan ik wat hulpgeld voor ze regelen, bijvoorbeeld van Noorwegen, waar ik heb gewoond en dus contacten heb. Al met al blijft hun leed grotendeels verborgen.”

Over de prestaties van de huidige regering is Ghafoor hard. “Ghani was precies een jaar aan de macht toen de Taliban afgelopen september Kunduz binnenvielen. Dat is symbolisch. We zijn er aan gewend dat de Taliban in een groot deel van het zuiden de dienst uitmaken. Kunduz ligt in het noorden, dat was dus een enorme schok. We krijgen van de buitenwereld te horen dat de oorlog praktisch voorbij is. Wij zien iets heel anders: de oorlog rukt op, verspreidt zich geografisch.”

Of hij bang is voor de toekomst? De vraag stellen is hem beantwoorden. Maar, zo concludeert hij nuchter: “Als ik me nuttig kan maken ben ik tevreden. De meeste mensen hebben die kans niet eens.”

Nog een stem uit Kabul: die van de ambtenaar Habibuillah Sajid, een generatiegenoot van Ghafoor, oorspronkelijk afkomstig uit Kunduz. Wat daar afgelopen najaar gebeurde, is voor hem de druppel. ‘”Ik werk voor de overheid, maar kan niet langer zwijgen. Sinds deze regering aan de macht is, ligt alles stil. Alle onder de regering-Karzai opgezette projecten zijn gestopt. Diezelfde verlamming zie je ook als het om nationale veiligheid gaat. Toen de Taliban Kunduz binnentrokken, deden de Afghaanse troepen vijf dagen lang niets. Terwijl ze met tien keer zo veel waren! Dat roept vragen op. Er is een grote angst voor een vijfde colonne, voor infiltratie door de Taliban. Toen de Taliban in Kunduz waren, hebben ze banken beroofd. De afgevaardigde voor Kunduz in het parlement ontkende dit. Nee hoor, de Taliban hadden zich keurig gedragen. Wat bezielde hem dit dit soort kletskoek te verkopen?”

Dat Kunduz spoedig weer op de Taliban kon worden heroverd, stelt hem niet gerust. ‘’Zijn ze echt weg? Is er niet een stel ondergedoken? Ze zitten ook in Kabul. Een zelfmoordaanslag vlakbij het parlementsgebouw kon maar net worden voorkomen.”

Het probleem is volgens hem niet de machtsdeling tussen Ghani en Abdullah, maar het gebrek daaraan. “De president oefent grote controle uit. Abdullah Abdullah, mijn werkgever, beperkt zich tot kritiek leveren. Kijk, Ghani is net als Karzai een Pathaan. Pathanen domineren de staat al drie eeuwen. En het einde lijkt niet in zicht. De meeste ministers en stamoudsten zijn Pathanen, sleutelposten in het leger, de politie en de veiligheidsdiensten zijn in handen van Pathanen. Er zitten zelfs meer Pathanen in het staatsapparaat dan onder Karzai. Dat is voor andere stammen onacceptabel. De grondwet zegt dat alle bevolkingsgroepen moeten worden vertegenwoordigd.”

“Toen de Taliban in Kunduz waren, hebben ze banken beroofd. De afgevaardigde voor Kunduz in het parlement ontkende dit. Nee hoor, de Taliban hadden zich keurig gedragen. Wat bezielde hem dit dit soort kletskoek te verkopen?”

Niets illustreert de Afghaanse tribale impasse wellicht zo duidelijk als de zich al jaren voortslepende kwestie van de elektronische identificatiekaart. “De etniciteit van de burger behoort daarop te worden vermeld,” zegt Habibullah stellig. “Waarom? Omdat dit erkenning en bescherming biedt. Ja, mijn nationaliteit is Afghaan. Tegelijkertijd ben ik Hazara. De regering wil geen vermelding van etniciteit en het is wel duidelijk waarom: dan komt aan het licht dat de Pathanen helemaal niet zo talrijk zijn als ze altijd hebben beweerd.”

Moet de onbarmhartige conclusie dan niet luiden dat de Afghanen hun benarde positie aan zichzelf hebben te wijten? De internationale gemeenschap hoeft toch niet op te draaien voor hun verdeeldheid en onderlinge onverdraagzaamheid? Dat is misschien iets te simpel gesteld. Veel te simpel, zelfs. Toen de Amerikanen het Taliban-bewind in 2001 ten val brachten, lag het land op zijn rug. En dat was zeker niet alleen door eigen schuld. Wereldmachten als de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten én regionale grootmachten als Pakistan en India hebben een stevig aandeel gehad in de ruïnering van Afghanistan: de Sovjet-Unie door het land eind jaren zeventig binnen te vallen, de VS door extremisten te steunen in de strijd tegen de Sovjets, Pakistan door de Taliban te steunen, India door legitieme Pakistaanse belangen in Afghanistan te ondermijnen. In de 19de eeuw was het land al een speelbal tussen het Brits-koloniale en het Russisch-Tstaristische Rijk, wat The Great Game heette. In Afghanistan bemoeit iedereen zich met iedereen, het land is een pokertafel voor elke partij met ambities in de regio, maar voor de belangen van de burgers bestaat slechts minachting.

Er is dus zeker iets te zeggen voor het standpunt dat de internationale gemeenschap een verpletterende verantwoordelijkheid heeft jegens Afghanistan, dat moeilijk te doorgronden land, met zijn armoede, onherbergzaamheid en onderontwikkeling, maar ook met een rijke cultuur die het niet verdient te worden vertrapt. Die verantwoordelijkheid is nog allerminst vervuld. Ghafoor: ”Er is de afgelopen vijftien jaar veel te weinig gedaan aan capaciteitsopbouw, er is geen infrastructuur gecreëerd, en om snelle resultaten te boeken zijn de slechtst denkbare partners gezocht: de krijgsheren.”

Dat alles is des te spijtiger, gezien de geestdrift die verkiezingscampagnes ondanks alles losmaakten: een sterke aanwijzing dat veel Afghanen wel degelijk hunkeren naar radicale verandering, naar een ander bestel.

Op de vraag of er een uitweg is uit dit moeras weten beide jongemannen geen samenhangend antwoord te geven. Dat is diep ontnuchterend. Aan de andere kant lijken ze iets niet te beseffen: dat zij zelf – geschoold, wereldwijs, betrokken, en niet bang hun stem te verheffen – de hoop van Afghanistan vertegenwoordigen. Mogelijk de enige hoop.

Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met MARY ANDERSOM

Lees ook hier en hier en hier over Afghanistan.

Carl Stellweg is journalist, schrijver en vertaler, en mede-oprichter van Het Grote Midden Oosten Platform.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.