De Eerste Wereldoorlog die na 1918 doorging, en wel in het Midden-Oosten (deel 2)
Toen het Osmaanse Rijk instortte, vocht een groep Arabische soldaten tegen het Europese imperialisme en voor een onafhankelijke Arabische staat in het gebied dat Syrië, Jordanië, Irak, Libanon en het bezette Palestina zou worden. Het verhaal van hun verzet tegen het Europese kolonialisme is nauwelijks bekend in het Westen, maar hun geschiedenis van nederlagen verklaart de tragedie die zich nu nog steeds afspeelt in Syrië en Irak.
De Syrische revolutie, de gewapende opstanden in Irak en het Palestijnse verzet klinken alleen bekend in een recente context maar niet als historische gebeurtenissen uit de tijd van 1918 tot 1948. De verdragen als die van Versailles, Sèvres, Lausanne en Ankara, de beslissingen van de Volkenbond, maar ook de San Remo Resolutie, de geheime afspraken van Sykes-Picot en de Balfour-verklaring waren een mix van verraad en valse beloftes van de koloniale grootmachten aan de Arabieren. Ieder huidig conflict in het Midden-Oosten vindt zijn oorsprong in die tijd.
De Nederlandse minister van buitenlandse zaken, Stef Blok, stond een paar dagen voor kerstmis in een kogelvrij vest op de brug bij Fallujah in Irak. De officiële opening van de door Nederland in samenwerking met het United Nations Development Programme (UNDP) herstelde brug vond al een half jaar eerder plaats, maar omdat Blok een ziekenhuis opende ging hij ook even een kijkje nemen op deze brug. ‘Nederland financierde het herstel van de iconische brug over de Eufraat’,schreef het ministerie in de nieuwsbrief van 17 december, en liet open waarom de brug ‘iconisch’ is. ‘In Fallujah is een enorme strijd geleverd tegen ISIS. Dit is het uiterste punt waar ISIS voet aan de grond kreeg, slechts tientallen kilometers van Bagdad vandaan. Fallujah was tot voor kort onbegaanbaar,’ zei Blok.
Fallujah, ten westen van de Iraakse hoofdstad Bagdad, stond er de laatste jaren vooral bekend om een bolwerk van de terreurgroep ISIS te zijn, daarvoor was het een ‘broeinest’ van Al Qaida in Irak (AQI), de directe voorganger van ISIS, met de beruchte leider Abū Mus’ab al-Zarqāwī, de ‘Emir van Al Qaida in het land van de twee rivieren’. De brug over de Eufraat is wrang genoeg niet ‘iconisch’om het feit dat hier op 31 maart 2004 vier medewerkers van de veiligheidsfirma Blackwater werden vermoord en aan de brug opgehangen. Dit baarde wereldwijd opzien en leidde tot de eerste (2004) en tweede slag om Fallujah (2006) waarbij de stad door de Engelsen en Amerikanen met een leger van 15.000 man, gesteund door luchtbombardementen en artillerievuur, zo goed als met de grond gelijk werd gemaakt. Al in 2004 beweerde ieder Iraaks vluchtelingenkind in de Syrische hoofdstad Damascus uit Fallujah te komen, nog vóór dat AQI was ontstaan en tien jaar voordat ISIS van de grond kwam.
Fallujah is in het Midden-Oosten al een paar honderd jaar een begrip. Al sinds de tijd van de Abbasiden (750 na Chr.) komen mensen die reizen tussen Damascus en Bagdad langs Rutba, Ramadi, Fallujah en Abu Ghraib. Van Abu Ghraib, bijvoorbeeld, weten de meeste mensen alleen dat daar in de tijd van dictator Saddam Hoessein een beruchte gevangenis stond die later door folterpraktijken van de geheime dienst CIA en het Amerikaanse leger in het nieuws kwam. Een Brits militair handboek uit de eerste Wereldoorlog wist te vermelden, dat ‘sommige Europese reizigers hadden uitgevonden, dat de mensen van Rumadiyah (Ramadi bij Fallujah) neigen tot fanatisme’. De fameuze brug van Fallujah is iconisch omdat dit een 270 meter lange ijzeren constructie is, die al in 1932 door koning Faisal I in het jaar van de Iraakse onafhankelijkheid werd geopend. In hetzelfde jaar overigens dat koning Faisal de Indische tentoonstelling in Den Haag bezocht.
De verdeling van het Midden-Oosten met de San Remo Resolutie
Faisal I bin Hoessein bin Ali al-Hashemi was van 1921 tot 1933 emir en koning van Irak. Dit was een soort Britse noodoplossing voor de 1920 in tegen de koloniale bezetting in opstand komende bewoners van Mesopotamië. Koning Faisal zei hier later over: ‘Ik moet zeggen dat er geen Irakese bevolking in Irak is. Er zijn alleen diverse groepen zonder nationale sentimenten.’ Iraakse sjiieten, soennieten en Koerden kwamen in opstand tegen de Engelsen. En Fallujah kreeg het ook toen al zwaar te verduren, Britse vliegtuigen bombardeerden in die tijd ieder dorp en iedere stad die rebelleerde. De Eerste Wereldoorlog die 1918 in Europa werd beëindigd , was in het Midden-Oosten nog lang niet voorbij. De Fransen in Syrië lieten zich ook niet onbetuigd. Ze bombardeerden zelfs Damascus.
Ook later, bij een tweede opstand in 1941 werden zware militaire slagen gevoerd tegen de steden Habbaniya, Fallujah and Bagdad. Deze gebeurtenissen zijn – hoewel de opstandelingen gesteund werden door de Duitsers – geen gevolg van de Tweede Wereldoorlog maar historisch gezien nog steeds de Eerste Wereldoorlog en van de conferentie van San Remo van 19 tot 26 april 1920. In de naweeën van de Eerste Wereldoorlog werden hier de mandaten voor het Midden-Oosten tussen de Supreme Council of Allied Powers (SCAP) met daarin Frankrijk en Groot-Brittannië maar ook Italië en Japan onderling verdeeld.
De San Remo Resolutie, waarin de besluiten van de Grootmachten worden samengevat, is eigenlijk niet meer dan de notulen van de vergadering van 25 april. Deze bevatten interessante details: het eerste deel van de Resolutie vermeldde dat Groot-Brittannië bij de aanvaarding van de Mandaten nog eens nadrukkelijk had beloofd dat de uitvoering van het Palestina-mandaat geen inbreuk zou maken op bestaande rechten van de niet-joodse gemeenschappen (op dat moment ongeveer 90 procent van de bevolking). In het tweede deel staan de besluiten van de grootmachten de onderlinge verdeling van de gebieden die voordien Ottomaans waren: Groot-Brittannië kreeg het mandaat over Mesopotamië en over Palestina, en zou verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Balfour-verklaring van 1917. Frankrijk verkreeg het mandaat over Syrië (het huidige Syrië en Libanon).
Duikt men dieper in de geschiedenis van deze regio dan valt er veel interessants te ontdekken; zo reisde de Britse ontdekkingsreiziger Francis Rawdon Chesney al in 1836 ten tijde van het Osmaanse rijk op een stoomboot stroomopwaarts op de Eufraat om de bevaarbaarheid van de rivier te testen. Al in de jaren twintig werd de rivier door rebellen en opstandelingen gebruikt. De in het westen onbekende maar in het Midden-Oosten nog steeds gevierde rebellenleider Fawzi Al-Qawuqji was een van hen. Als Osmaanse legerofficier was hij getuige van de Britse inval in Irak, maar ontkwam hij aan de twee Britse ‘Mesopotamië-campagnes’ omdat hij naar Palestina werd gestuurd om daar tegen de uit Egypte oprukkende Engelsen te vechten.
Qawuqji en zijn medestrijders doken overal op. Ze weigerden de naoorlogse nieuwe grenzen van hun eigen land te erkennen en vochten tegen de koloniale bezetters door zich van het ene Arabische gebied naar het andere te verplaatsen alsof die grenzen niet bestonden; in Irak in 1920 en 1941, in Syrië van 1920 tot 1927 in Palestina in 1936 en 1948. Met bewondering keken ze naar de Turken die tegelijkertijd onder leiding van generaal Mustafa Kemal (later Atatürk, “vader der Turken”) met succes de Engelse en Franse bezettingstroepen uit Anatolië verdreven.
Zoals al in het eerste deel beschreven, wordt de biografie van Al-Qawuqji door mensen in het Midden-Oosten vooral gezien in samenhang met het grotere politieke verhaal van de strijd van de Arabieren tegen de Britse en Franse heerschappij. Tegelijkertijd is het niet alleen een verhaal van heroïsch verzet tegen kolonialistische legers, maar ook een van groot verlies en zware nederlagen. Het dramatische verhaal van Al-Qawuqji is een levensgeschiedenis vol dubbelzinnigheden, tegenstrijdigheden, te grote ambities en verkeerde verwachtingen maar ook verraad en verbroken beloftes – in veel opzichten een leven dat perfect geschikt is om de Arabische situatie in de eerste helft van de twintigste eeuw te illustreren.
Publieke executies en luchtbombardementen op grote steden
De eerder genoemde koning Faisal was eerst met goedkeuring van Groot-Brittannië koning van Syrië tot hij een paar maanden later door Frankrijk werd gedwongen het land te verlaten. De Engelsen maakten hem toen maar koning van Irak. Terwijl Syrische intellectuelen in 1919 bezig waren met het ontwerp van een grondwet voor een onafhankelijk Syrië, en er met goedkeuring van de Britse generaal Allenby in 1920 een burgerlijke grondwettelijke regering werd uitgeroepen, waren in 1919 al Franse troepen onder de leiding van Generaal Henri Gouraud in Beiroet aan land gegaan. Gouraud werd in oktober van dat jaar tot Hoge Commissaris van Syrië benoemd en de 20.000 Franse soldaten trokken vanuit Libanon naar Damascus.
Qawuqji, die zich eerst met veel tegenzin had aangesloten bij het leger van Faisal, stapte na lang aarzelen over als Arabische officier naar het Franse leger. Wat zou iemand die vanaf zijn kindertijd in het leger was geweest en in de slaapzaal van de militaire academie in Istanbul het portret van de Sultan boven zijn bed had hangen, anders hebben kunnen doen? Maar hij bleef niet lang. Al in 1920 waren de Druzen in de Hauran-regio in het zuidwesten van Syrië in opstand gekomen. De leider van deze opstand was net als Qawuqji een voormalige officier van het Osmaanse leger: Sultan Al-Atrash, een vechtjas die al in de Balkanoorlogen tegen Fransen en Britten had gestreden. In 1925 sloten zich rebellen van verschillende religieuze achtergrond – Druzen, Christenen en soennitische moslims – in het geheim aaneen en ook bedoeïenenstammen deden mee. Al-Qawuqji en Al-Atrash stonden in deze tijd in nauw briefcontact.
De rebellen besloten na Mawlid al-Nabi (de verjaardag van de profeet Mohammed) in actie te komen. De Franse CapitaineQawuqji, nu niet meer in Frans uniform, leidde de opstand in Hama. Hoewel veel Franse troepen tegelijkertijd in het Druzengebergte werden aangevallen en versterkingen pas na een paar dagen naar Hama werden gestuurd, was het Franse antwoord vernietigend: Hama werd met zware artillerie bestookt en er vielen in een paar dagen tijd honderden burgerslachtoffers. De notabelen van de stad gaven zich over aan de Fransen en Qawuqji voelde zich verraden. Daarna werd het verzet tegen de Fransen verplaatst naar Damascus. Het werd op brute wijze onderdrukt, met publieke executies, vernietiging van huizen van opstandelingen, collectieve straffen en de inzet van tanks in dichtbevolkte wijken.
Uiteindelijk gaven Franse luchtbombardementen op verscheidene grote steden, waaronder Damascus, de doorslag. Na twee jaar vechten was in de lente van 1927 de opstand neergeslagen. Recentelijk kwam Ghouta in het nieuws omdat het Syrische regime regelmatig gifgas inzette tegen dit al in 2011 door rebellen ingenomen, maar door het regime compleet omsingelde gebied. En ook vandaag de dag troosten niet alleen de Syriërs maar ook veel andere Arabieren zich met melancholische gedichten die de zware nederlaag en het bombardement van Damascus van juli 1926 als thema hebben. Uit de gedichten komt een nauwe band naar voren tussen islamitische waarden en panarabisme, zoals deze in het Westen nooit zijn opgemerkt. Ahmad Shawqi (1868-1932), de Amīr al-Shu‘arā’ (‘de prins onder de dichters’), schreef het beroemde gedicht Nakbat Dimashq (de catastrofe van Damascus) dat vooral de laatste tijd weer enorm aan populariteit gewonnen heeft.
Via Bagdad naar Palestina
Al-Qawuqji, Al-Atrash en veal andere rebellen bleef niets anders over dan naar het oosten te vluchten. Zij werden bij verstek ter dood veroordeeld door de Fransen. Qawuqji ging naar de Hidjaz waar Ibn Saoed zich zojuist als koning van de Hidjaz en Nadjd had uitgeroepen. De clan van Ibn Saoed had een paar jaar eerder de Hasjemieten – waartoe Abdullah, de Emir van Transjordanië en later koning van Jordanië en Faisal I, koning van Irak behoorden – verdreven.
In het straatarme Saoedi-Arabië – er werd pas in 1938 olie ontdekt – was er voor Qawuqji niet veel te doen. De Engelse adviseurs van de koning mochten hem niet en omdat hij in Syrië onder Faisal in het leger had gediend, verdacht men hem er van een spion van de Hasjemieten te zijn, waardoor hij zelfs een tijdje in de gevangenis zat. Zich niet veilig voelend vluchtte hij naar in 1932 naar Irak, waar vrienden uit de tijd van de Syrische revolutie zaten. Hij kreeg een baan als legerinstructeur aan de militaire academie van Bagdad. Irak was in datzelfde jaar onafhankelijk geworden, maar stond nog steeds onder controle van de Engelsen.
In 1933 stierf koning Faisal, maar de pan-Arabische ideeën in de regio leefden voort. Gedreven door zijn wil de koloniale troepen te verdrijven, gebruikte Qawuqji de tijd dat zijn saaie baantje had, om regelmatig naar Jeruzalem te reizen. Palestina en Syrië werden door velen nog steeds als eenheid gezien en in het Britse Palestina kon hij zich relatief veilig bewegen. In Syrië had het nationalistische blok in 1935 de Fransen intussen door stakingen aan de onderhandelingstafel gedwongen en begonnen er onderhandelingen over onafhankelijkheid. Een gewapende opstand zou de onderhandelingen in gevaar brengen, dus richtte Qawuqji zich op Palestina, waar het nieuw opgerichte Arab National Committee in Nablus in 1936 een algemene staking had uitgeroepen. De Arabieren kwamen in opstand tegen de massa-immigratie van joden die vluchtten voor het toenemende antisemitisme in Europa en de belofte van de Balfour-verklaring van een eigen nationaal tehuis in Palestina wilden realiseren.
De introductie van de keffiyeh als antikoloniaal symbool
Qawuqji was de spil in de steun voor de gewapende opstand in Palestina in 1936 vanuit de andere Arabische landen. Hij mobiliseerde alle oude contacten en rebellen uit Hama, Homs, Libanon en Damascus. Samen met de Druzen, en aangevuld met rebellen uit Jordanië en Irak, ontstond er een legertje. Van de militaire academie in Bagdad nam hij niet alleen Britse documenten mee over aanvalstechnieken, in het bijzonder over tanks en vliegtuigen, maar ook uniformen, materiaal en wapens. Omdat Qawuqji door de Engelsen in Bagdad in de gaten werd gehouden, kon hij de bruggen over de Eufraat niet gebruiken en moest hij een omweg maken via het ten zuidwesten van Bagdad gelegen sjiitische bedevaartsoord Karbala en daarna door de woestijn naar Jordanië.
Eind Augustus kwamen de zwaarbewapende rebellen in de Palestijnse heuvels ten oosten van de Jordaan aan, waar ze zich verenigden met rebellen uit andere regio’s. Abd al-Qader al-Hoesseini van de invloedrijke Al-Hoesseini-familie (en neef van de door de Britten benoemde grootmoefti van Jeruzalem, Amin al-Hoesseini) had al in de jaren daarvoor een ondergronds gewapend verzet opgezet dat aanslagen pleegde op Britse instellingen.
Qawuqji, in pamfletten uit die tijd ‘leider van de revolutie in Zuid-Syrië’ genoemd, genoot groot aanzien onder de Palestijnse bevolking. Zijn komst naar Palestina gaf de gewapende opstand tegen de Engelsen iets ‘respectabels’. De strijders droegen in deze tijd voor het eerst allemaal de Arabische hoofdbedekking keffiyeh, dat vanaf toen een antikoloniaal symbool zou worden. De keffiyeh werd voor die tijd bijna alleen gedragen op het platteland. De rebellenleiders dwongen alle fez-dragers in de stad om deze af te zetten en een keffiyeh te dragen, zodat de Britse soldaten de guerrilla’s van het platteland niet van de stedelingen konden onderscheiden.
Staakt het vuren voor de sinaasappeloogst
De entree van Qawuqji zorgde voor een korte opleving in de gewapende strijd tegen de Britten, maar deze duurde slechts enkele weken. Britse oorlogsschepen brachten via de moderne diepzeehaven in Haifa duizenden soldaten aan land en de boordkanonnen beschoten alles en iedereen die in de buurt kwam van oliepijpleidingen die van het Iraakse olieveld naar Haifa voerde en in de buurt van de raffinaderij die gezamenlijk eigendom was van British Petroleum en Royal Dutch Shell.
Al in Oktober 1936 begonnen de Engelsen onderhandelingen over een wapenstilstand met het Arab National Committee onder leiding van Moefti Amin al-Hoesseini. Niet alleen de Britse overmacht aan soldaten speelde een rol, maar ook de miserabele economische situatie. De maandenlange algemene staking had heel Palestina platgelegd en het ontbrak aan alles.
Een wapenstilstand werd in oktober van 1936 uit economisch oogpunt steeds dringender, maar door omstandigheden deed zich voor de Palestijnse boeren een prachtige kans voor. Door de Spaanse burgeroorlog, die tegelijkertijd woedde, was er een gigantisch tekort aan citrusvruchten op de wereldmarkt ontstaan en de marktprijzen voor sinaasappels en citroenen hadden een magische hoogte bereikt, net voor het begin van de oogst in Palestina. Omdat de meeste opstandelingen boeren en landarbeiders waren, was de sinaasappeloogst dus mede een aanleiding voor een staakt het vuren.
Qawuqji voelde zich verraden door Moefti Amin al-Hoesseini, en tussen de twee kwam het nooit meer goed. Hij vluchtte met zijn medestrijders over de Jordaan, maar ze waren in Jordanië niet welkom omdat de Engelsen Emir Abdullah onder druk hadden gezet, en daarom werden ze naar Irak geëscorteerd. De Engelsen hadden dat vermoedelijk liever zelf gedaan om van hem af te komen, maar het vrije geleide was het enige wat de latere koning kon doen.
Na de sinaasappeloogst in Palestina ging het gewapende verzet tegen de Engelsen voort, maar de Britten drukten dit met bruut geweld de kop in. Duizenden huizen en bezittingen van rebellen werden opgeblazen, er vonden massa-arrestaties plaats en er werden, alleen al in 1936, 200 mensen ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. Tussen 1936 en 1939 werd iedere plaats die verzet bood vanuit de lucht gebombardeerd. Vooral de stad Jaffa kreeg het zwaar te verduren.
De invloedrijke Sjeik Izz ad-Din al-Qassam leidde In Jaffa de ondergrondse. Al in de jaren voor de grote opstand van 1936 had hij veel bewapende acties weten te organiseren. De in Noord-Syrië geboren Al-Qassam had zelfs in Libië tegen de Italianen gevochten en later tegen de Fransen. Zijn guerrilla kreeg al snel de naam de Zwarte Hand (al-kaff al-aswad). Maar de Engelsen maakten korte metten met de stad Jaffa. Huis na huis werd opgeblazen. De huidige gewapende arm van de Hamas in Palestina, de Al-Qassam-Brigades, is naar hem genoemd. Na 1936 werden alle Palestijnen ontwapend en alle leiders gearresteerd of verdreven. Een groep van militaire leiders werd door de Engelsen zelfs naar de Seychellen gedeporteerd.
Tussen Britse en Duitse spionnen
In Bagdad kon Qawuqji niet lang blijven. Na een intensieve correspondentie tussen het Britse ministerie van buitenlandse Zaken en de Iraakse regering, werd hij in 1937 naar het Noord-Iraakse en door Turken en Koerden bewoonde Kirkuk verbannen. Daar leefde hij, geholpen door vrienden, een rustig leventje, maar hielden Britse spionnen hem in de gaten. Ook stond hij in de belangstelling van journalisten en gaf hij regelmatig interviews. Voor de meesten in het Midden-Oosten was hij de antikoloniale held, ook al had hij iedere veldslag verloren. Hij stond in deze tijd ook in nauw contact met pan-Arabisten in Syrië, Egypte en natuurlijk in Irak zelf.
Een tijdje speelden hij en zijn vrienden zelfs met het idee om de ‘Britse marionet’ Emir Abdullah in Jordanië van de troon te stoten en dit gebied als bruggenhoofd voor een nieuwe aanval op Syrië en Palestina te gebruiken. Uit correspondentie blijkt dat hij daarvoor in 1939 de hulp van Ibn Saoed in de Hidjaz vroeg. De plannen lekten uit en Qawuqji kreeg een brief uit Amman, waarin stond dat de Britten van zijn plannen op de hoogte waren. Het idee van een revolutie in Jordanië was daarmee van tafel.
In zijn tijd in Kirkuk maakten ook de Duitse spionnen contact met Qawuqji. De Duitse Diplomaat Fritz Grobba (later ook wel ‘Duitse Lawrence van Arabië’ genoemd) legde het contact met de plaatsvervangend chef van de Duitse Spionageabwehr, Helmuth Grosscurth. Beide Duitsers moesten korte tijd Irak verlaten vanwege hun betrokkenheid bij de sabotage aan Britse oliepijpleidingen maar naar het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren ze weer terug en wilden met alle macht het Panarabisme ondersteunen om de Arabieren in hun oorlog tegen de Engelsen te gebruiken.
Anti-Britse Coup in Bagdad
In 1941 pleegden vier Iraakse officieren met ondersteuning van de Duitsers een coup tegen de pro-Britse regering in Bagdad. In de daaropvolgende korte Engels-Iraakse– de Duitse troepen kwamen te laat – vocht Qawuqji als commandant van de woestijntroepen tegen het pro-Britse Arabische Legioen. Veel van Qawuqji ’s soldaten waren vrijwilligers uit Palestina en Syrië die allemaal naar Bagdad waren gevlucht en geen echte oorlogservaring hadden. De Palestijnen, waarvan vele trouwe volgers van Amin Al-Hoesseini, lieten hem al snel in de steek en zo moesten Qawuqji ‘s getrouwen het net ingenomen Fort Rutba aan de Syrische grens verlaten.
Hij en zijn mannen pleegden wel overvallen op de bewakingstroepen van de oliepompstations van de oliepijpleiding. Op weg naar de Eufraat kwam hij regelmatig dichtbij Engelse konvooien, maar hij besloot niet aan te vallen. De Engelsen lieten hem gaan in de veronderstelling dat Qawuqji het niet zou wagen naar Syrië te gaan waar hem de doodstraf wachtte. Maar Qawuqji had intussen via de Duitse Spionageabwehr met de met Duitsland collaborerende Franse officieren van het Vichy-regime in Deir Ez-Zor contact opgenomen, die bereid waren hem en zijn mannen doorgang te verlenen mits hij zou meevechten tegen de Britten en Vrije Fransen die Syrië waren binnengevallen in 1941.
Het moet Qawuqji grote vreugde hebben bezorgd dat hij in Deir Ez-Zor met twee van zijn kinderen, Majdi en Haifa, werd verenigd. Kort daarna, uitgerust met Duitse wapens, maakten hij en zijn mannen zich op om naar Palmyra te gaan. Het is waarschijnlijk dat de Vichy-Fransen al geheime afspraken met de Engelsen hadden gemaakt en flirtten met de Vrije Fransen, want het konvooi werd door twee vliegtuigen van de Royal Air Force gebombardeerd en Qawuqji werd zwaargewond, zoals in het begin van deel 1 van dit verhaal wordt beschreven. Geholpen door de Duitse diplomaten Fritz Grobba en Rudolf Rahn, een Nazi die in 1950 directeur van Coca-Cola in Düsseldorf zou worden, werd Qawuqji met zijn entourage via Athene naar Berlijn gevlogen. Pas in 1947 zou hij na een spectaculaire vlucht via Frankrijk weer in het Midden-Oosten terugkeren om in 1948 aan het hoofd van de Arab Liberation Army (Jaysh Al Inqadh) Palestina binnen te vallen, wat de geschiedenis in is gegaan onder de naam Arabisch-Israëlische Oorlog en voor de Arabieren als An-Nakba, de ramp.
Deel 2 sluit af waarmee deel 1 van dit verhaal begon; het bombardement van het Konvooi van de rebellenleider Fawzi Al-Qawuqji en daar mee sluit zich een cirkel. Maar het verhaal is daarmee nog niet ten einde. In deel 3 – het laatste deel – zal het niet gaan over de Palestijnse An-Nakba (daar is al veel over geschreven), maar over de context waarin zich Qawuqji in Nazi-Duitsland bevond in de jaren veertig, waar de ruzie met Moefti Amin Hajj Al-Hoesseini escaleerde, zijn arrestatie in 1945 door de Sovjets in Berlijn en zijn spectaculaire ontsnapping met de hulp van Frankrijk. In 1998 werden in Groot-Brittannië tot dan toe documenten met staatsgeheimen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten openbaar gemaakt, waardoor nieuwe interessante ontdekkingen over het leven van Qawuqji gemaakt werden.
Deel dit bericht via
Recente reacties