Turkije, de clichés voorbij

In hun boek maken de auteurs duidelijk waar het bij al die omstreden kwesties om gaat. Maar ook dat Turkije een complex, verwarrend land is dat niet eenvoudig te duiden is, omdat het midden in een radicaal transformatieproces zit. De oude kemalistische machthebbers (aanhangers van Atatürk), met hun westerse levensstijl, verliezen hun invloed en kijken angstig naar de toekomst. De nieuwe politieke en economische elite van vrome moslims verzet de bakens en bouwt aan een nieuw Turkije. “Daarbij maakt ze regelmatig dezelfde fouten als haar voorgangers”, aldus Lagendijk.

Ook de Amerikaanse antropoloog Jenny White, die sinds 1975 onderzoek doet in Turkije, analyseert in haar uitstekende boek Muslim Nationalism and the New Turks de veranderingen. Zo maakt zij duidelijk dat het populaire cliché over een machtsstrijd tussen seculiere kemalisten en islamisten geen hout snijdt. De meeste praktiserende moslims in Turkije zijn niet anti-seculier, maar verzetten zich tegen de autoritaire interpretatie van secularisme. Een van haar andere goede observaties is dat ‘veel sociaal conservatieve, vrome moslims voorstanders zijn van globalisering, een liberale economie, en wetten gebaseerd op individuele rechten, terwijl de sociaal liberale kemalisten daar tegenstanders van zijn’. De politieke islam heeft plaatsgemaakt voor een culturele moslim-identiteit, vooral onder jongeren. Deze moderne moslims kiezen hun eigen identiteit en levenswijze, beïnvloed door social media, tv, en mode. Zij zitten niet langer in het keurslijf van de kemalisten noch in dat van de politieke islam.

“De meeste praktiserende moslims in Turkije zijn niet anti-seculier, maar verzetten zich tegen de autoritaire interpretatie van secularisme”

De drijvende kracht achter het transitieproces is de partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (AKP) van premier Erdogan. Dat is een centrum-rechtse conservatieve partij die islamitische normen en waarden propageert, maar tevens voorstander is van een markteconomie.

Turkije heeft zich sinds 1983 ontwikkeld van een in zichzelf gekeerde, wantrouwige en agrarische samenleving, naar een dynamisch, zelfbewust en ambitieus land dat in 2023 wil doordringen tot de top tien van de grootste economieën ter wereld. Hoe fascinerend snel die transformatie gaat, blijkt uit gegevens over de aard en omvang van de export. In 1980 bedroeg het volume van de uitvoer 3 miljard dollar en was voor 90 procent landbouwproducten zoals katoen, tabak en hazelnoten. In 2011 was het volume van de export 130 miljard dollar en bestond voor 90 procent uit industriële producten zoals auto’s, koelkasten, vaatwassers, tv-schermen, meubels en machines.

De ontwikkelingen in Turkije zijn ingewikkeld en zijn soms tegenstrijdig, zo wordt in beide boeken duidelijk. Vaak gaan ze schoksgewijs. Een beetje zoals de militaire Mehter-kapel marcheerde in de Ottomaanse tijd: twee stappen vooruit, een stap achteruit. Dat leidt tot paradoxen. Zo zijn er vrijwel geen taboes meer, maar zitten wel meer journalisten achter de tralies. Er is meer democratie, maar ook een steeds autoritairder optredende en intolerante premier, die desondanks steeds meer stemmen krijgt; 34% in 2002; 47% in 2007; en 50% in 2011. Minder discriminatie van Koerden, soennitische moslims en niet-moslimse minderheden zoals Joden, Grieks-Orthodoxen en Armeniërs, maar nog steeds geen gelijke rechten voor Alevieten, terwijl nog altijd wordt geweigerd om het enige Griekse seminarie te heropenen.

Oprukkend ‘Ottomanisme’
Om de ontwikkelingen te kunnen begrijpen, is het belangrijk aandacht te schenken aan een nieuw paradigma dat zich de afgelopen jaren opdringt: het post-Ottomanisme, zo benadrukt White in haar boek.

Nostalgie naar een geromantiseerde versie van de Ottomaanse tijd begint langzaam maar zeker talloze aspecten van het leven in Turkije te beïnvloeden. De visie van minister van buitenlandse zaken, Ahmet Davutoğlu, is ervan doordrongen. Hij droomt ervan dat het nieuwe Turkije weer zo veel mogelijk economische, culturele en politieke invloed krijgt in de voormalige Ottomaanse gebieden: de Balkan, het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

Wie door de straten van Istanbul loopt, ziet hoe alomtegenwoordig het fenomeen van post-Ottomanisme of Ottomania, begint te worden. Steeds meer winkels, restaurants en hotels hebben namen uit de tijd van de sultans. In hippe wijken voor de upper middle class vind je juwelen, kleding, decoraties en andere producten met Ottomaanse stijl en kleuren. De verovering van de christelijke stad Constantinopel in 1453 wordt met steeds groter vertoon gevierd. Televisieseries gebaseerd op de intriges in de Ottomaanse paleizen zijn stuk voor stuk giga populair. Niet alleen in Turkije. De soap “Muhteşem Yüzyil”, over het leven van sultan Suleyman de Prachtlievende, is al aan 50 landen verkocht.

In Istanbul, Ankara en Mersin gaan Turken in groten getale naar opera’s en dansvoorstellingen over het leven van de sultans. Dat zou tien jaar geleden, onder de oude kemalistische elite en staatsideologie, ondenkbaar zijn geweest.

Islamitische broederschap
De nostalgie naar de tijd van de sultans heeft soms verrassende implicaties. In een poging een politieke oplossing te vinden voor de bijna 30 jaar durende oorlog met de PKK grijpt Ankara terug op een Ottomaans concept: islamitische broederschap. Zelfs de gevangen leider van de PKK, Abdullah Öcalan, herformuleert zijn eisen voor vrijheid en zelfbestuur nu in Ottomaanse termen en niet langer in een separatistisch discours. In zijn aankondiging op 21 maart van een wapenstilstand had hij het over de gezamenlijke strijd van Turken en Koerden in de Eerste Wereldoorlog tegen het Westen. Turken en Koerden dienen zich volgens de PKK-leider te ‘verenigen onder de banier van de Islam’. Het gaat niet langer om ‘onafhankelijkheid’ maar om ‘samenleven’. Sommige analisten noemen Öcalan daarom al een ‘neo-Ottomaan’ en de voorgestelde vrede een ‘pax Ottomana’. Premier Erdoğan heeft in dit verband een ander taboe – de nationale eenheidsstaat – ondergraven door te zeggen dat de Turken ‘niet bang moeten zijn voor federalisme’ om de Koerdische kwestie op te lossen ‘want in de Ottomaanse tijd had Koerdistan ook zelfbestuur’.

De panelen zijn aan het verschuiven in Turkije. Soms duidelijk. Vaak minder zichtbaar. Beide boeken bieden handvaten om het complexe veranderingsproces beter te begrijpen.

De Turken komen eraan!, Joost Lagendijk en Nevin Sungur, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2013.

Muslim Nationalism and the New Turks, Jenny White, Princeton: Princeton University Press, 2013.

Een ingekorte versie van dit essay verscheen eerder in het Financieele Dagblad

Een droomhuis in Zuid-Libanon

Tijdens de oorlog in 2006 tussen Israël en Hezbollah ontdekte hij dat er een Israëlische raket was ingeslagen in het dak van het huis dat zijn overgrootvader honderd jaar geleden voor zijn gezin had gebouwd. Shadid besloot een jaar vrij te nemen en het familiehuis helemaal op te knappen, terug te brengen in de oorspronkelijke staat.

Daarover gaat het boek: over het renoveren van een huis zoals dat nu niet meer wordt gemaakt. Over de familie die het bouwde en bewoonde, en over Marjayoun, het stadje in zuid-Libanon dat ooit een kruispunt was van handelaren en reizigers, maar nu is leeggelopen. De bevolking die rest is teleurgesteld en wantrouwig.

Wat een mooi maar treurig verhaal. Oorlogen, migratie, nieuwe grenzen, toenemende religieuze onverdraagzaamheid. Nog meer oorlog, nog meer migratie. Libanon is een land vol persoonlijke pijn, wonden, verlies. Er is nooit tijd om daarvan te herstellen, er dreigen altijd nieuwe oorlogen. In Beiroet eiste een bomaanslag nog maar vier dagen geleden vier levens. En in Tripoli, de tweede stad van het land, staken islamisten enkele weken geleden een unieke christelijke bibliotheek met 78.000 boeken in brand. Houdt het ooit nog eens op? En wat doen die eeuwigdurende conflicten, die voortdurende oprispingen van geweld, met mensen?

De inwoners van Marjayoun herinneren zich de Levant in Ottomaanse tijden wellicht te rooskleurig, bijna mythisch. Maar ik voel zelf ook heimwee naar die tijd die ik nooit heb meegemaakt. Toen je van Damascus naar Haifa naar Beiroet kon reizen. De huidige grenzen zijn cultureel en historisch gezien volstrekt onnatuurlijk.

Terug naar het huis. Shadid bracht het weer in oude staat, met liefde voor de stenen, de tegels, het vakmanschap. Lang heeft hij er niet van kunnen genieten. Op 16 februari 2012 overleed hij aan een astma-aanval in Syrië, waar de tweevoudige winnaar van de Pulitzer Prize tegen zijn zin door zijn werkgever naartoe was gestuurd.

Hij werd slechts 43 jaar en stierf dus voortijdig. Des te ontroerender dat hij, in zijn korte leven, zijn voorvaderlijk huis in oude luister heeft weten te herstellen. Wie weet hoe lang het nu nog stand houdt. Eeuwen misschien, want daar waren dergelijke huizen op gebouwd, zo waren ze bedoeld: als een duurzame veilige haven.

“A House of Stone” verscheen postuum. Zijn weduwe schrijft in het nawoord dat Shadid de waarden van zijn overgrootvader als essentieel zag voor het Midden-Oosten, als daar ooit weer vrede is. Die waarden vind je terug in de muren van het huis: gastvrijheid, kosmopolitisme, tolerantie.

Ik word altijd een beetje high als ik in zo’n huis ben. Dan slaat mijn fantasie op hol en ga ik serieuze plannen maken om mijn eigen droomhuis te zoeken. Wie weet, ooit.

Ook in het kleine, kalme Jordanië is de geest uit de fles

‘Hirak’
Tegelijkertijd met de buurlanden ging het in Jordanië borrelen. Vanaf 2010 begonnen zich politieke bewegingen te vormen, hirak genoemd, die de straat op gingen en om hervormingen vroegen. Sommige van die bewegingen hebben een lokale agenda, of een tribale. Andere hebben een nationale politieke agenda, veelal gericht op sociale en economische rechten. Vanaf januari 2011 werd er wekelijks gedemonstreerd, kleinschaliger dan in Egypte of Syrië, maar wel door het hele land. Na verloop van tijd gingen ook geregistreerde politieke partijen mee de straat op. De gemeenschappelijke boodschap aan het regime was, naast de oproep tot politieke hervormingen, dat de economische situatie flink moest verbeteren en dat er een eind moest komen aan de wijdverbreide corruptie.

Deze week werd in Amman een uitgebreid overzicht gepubliceerd van politieke partijen (20) en hirak (26) die in de afgelopen twee jaar actief waren, deelnamen aan demonstraties en op andere manieren van zich lieten horen. Het is met name de golf aan nieuwe bewegingen die interessant is. De opstanden in de buurlanden hebben in Jordanië tot oppositie geïnspireerd en oude taboes doorbroken. Er zijn er zelfs die vragen durven te stellen over de positie van de koning. Dat was tot voor kort ondenkbaar.

Koning Abdullah reageerde snel. Hij stelde een nieuwe regering aan en beloofde politieke hervormingen. Een historische zet was de instelling van een onafhankelijke verkiezingscommissie. Er kwamen wijzigingen in de kieswet en een nieuwe wet op politieke partijen. Abdullah liet weten dat hij van Jordanië een parlementaire democratie wilde maken, met een meerpartijenstelsel.

Nu heeft Jordanië geen traditie van politieke partijen, Ze waren tot 1990 verboden en er waren jarenlang geen parlementsverkiezingen. De enige politieke organisatie die was toegestaan waren de Moslimbroeders. De vorige koning Hussein zag ze als een stabiliserende factor, naast de communisten en Arabisch nationalisten. Nadat begin jaren ’90 voorzichtig werd gedemocratiseerd en er weer verkiezingen werden gehouden, deed de regering er vervolgens alles aan om oppositiepartijen in te dammen en te beperken. Een nieuwe kieswet voorkwam allianties tussen kandidaten. Het systeem “Single Non Transferable Vote” (SNTV) werkt met districten. Elke kiezer heeft één stem, en wie de meeste stemmen binnenhaalt wint. Het SNTV-systeem leidt tot een minderheidsvertegenwoordiging, het bevordert individuele kandidaten (zoals vertegenwoordigers van stammen) en een zwak parlement zonder ideologische blokken. Dat het SNTV-systeem verder alleen bestaat in Afghanistan zegt eigenlijk al genoeg. Daarnaast was door de indeling van de kiesdistricten de stedelijke bevolking, waar de meerderheid van de Jordaanse Palestijnen en de meeste aanhang van de partij van de Moslimbroeders te vinden zijn, ondervertegenwoordigd.

Een nieuwe kieswet, in 2012 ingesteld als reactie op de roep om hervormingen, is nog maar ten dele gebaseerd op het SNTV-systeem, maar nog altijd totaal niet bevorderlijk voor een functionerend meerpartijensysteem. De verkiezingen die in 2013 met veel bombarie en onder het mom van democratisering plaatsvonden werden daarom geboycot door de enige politieke partij die echt iets voorstelt, het Islamitisch Actiefront ( IAF) van de Moslimbroeders. Zo is het parlement weer grotendeels samengesteld uit stammenvertegenwoordigers, loyalisten en conservatieven.

Het is onduidelijk wat koning Abdullah nu echt wil – of hij werkelijk een parlementaire democratie nastreeft. In de vijftien jaar dat hij aan de macht is heeft hij heel vaak hervormingen beloofd en het leek nu menens. Maar nadat velen openlijk hun meningen en kritiek waren gaan spuien, legden nieuwe wetten de digitale media sterk aan banden. De koning bewees zichzelf geen dienst met een uitgebreid profiel dat in 2013 in het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic verscheen. Het was met zijn medewerking geschreven door Jeffrey Goldberg en bevatte enkele pijnlijke citaten: Abdullah noemde stammenleiders ‘dinosaurussen’ en vergeleek de Moslimbroeders met vrijmetselaren. Hij suggereerde bovendien dat de geheime dienst zijn pogingen tot hervorming dwarsboomde. Hij was zich er blijkbaar niet van bewust dat het artikel niet alleen in het Westen zou worden gelezen, maar ook in Jordanië. Zijn expliciete kritiek op grote delen van zijn volk en op zijn eigen mensen werd hem zeer kwalijk genomen.

Zwakke schakel in het politieke proces
De opheffing van het verbod op politieke partijen in 1990 maakte geen einde aan hun problematische positie. Zowel de bevolking als de regering zijn gewend om rechtstreeks met stammen of andere belangengroepen zaken te doen. Het parlement is daarom een zwakke schakel in het politieke proces. Jordaniërs hebben heel weinig fiducie in politieke partijen. Ze hebben niet echt de indruk dat die enig gewicht in de schaal leggen. De partijen, waarvan de meeste trouwens totaal onbekend zijn bij de burgers, zouden bovenal de belangen van hun leiders dienen, in plaats van die van het volk. Van een toekomstige rol wordt ook weinig verwacht. Het Islamitisch Actie Front van de Moslimbroeders heeft in de loop der jaren als enige de kans gehad zich te organiseren en een landelijk netwerk op te bouwen, maar boycot regelmatig formele politieke processen als verkiezingen.

De hirak willen zich niet omvormen tot politieke partijen, juist omdat die een negatief imago hebben. Iets dergelijks gebeurde ook bij volksbewegingen in Latijns Amerika. Dat die bewegingen zich nu helemaal gedragen als partijen is ironisch.

Regionale onrust
Voordat echt duidelijk kon worden hoe het verder zou gaan met democratisering, liep het helemaal uit hand in de buurlanden. Daarmee viel alles wat er aan hervormingen was in Jordanië stil. De Syrische opstand heeft geleid tot een vluchtelingenstroom, en voor de derde keer in zijn recente geschiedenis moet Jordanië grote groepen vluchtelingen opnemen (na eerder Palestijnen en Irakezen). Voor een land met een kleine bevolking en zeer beperkte bronnen van inkomsten is dat heel ingrijpend.

Daarnaast zijn de Jordaniërs erg geschrokken van de ontwikkelingen in Syrië en Egypte zelf. De deelname aan de protesten was al minder dan in de buurlanden, en de animo voor oproer nam verder af. De politieke bewegingen zelf raakten verdeeld door wat in de buurlanden gebeurde. De Moslimbroeders steunden zowel Morsi in Egypte als de Syrische oppositie. Veel linkse en nationalistische Jordaniërs daarentegen waren juist tégen Morsi en vóór Assad. De Moslimbroeders zijn, net als in andere landen, erg beschadigd door de slechte ervaringen met de regering van Moslimbroeders in Egypte en houden zich gedeisd.

Stabiliteit voor alles
Het Jordaanse koninkrijk bestaat bij de gratie van een precaire balans tussen de grootste bevolkingsgroepen, en het belang dat het heeft als buffer in een onstabiele regio. Het land kan niet overleven zonder donaties uit het buitenland. Vanaf de vorming van het koninkrijk in de jaren ‘50 is er veel geld in gepompt, met name door de Verenigde Staten. Recent heeft Jordanië grote giften ontvangen van Qatar en Saoedi Arabië.

Democratisering zou vooral de Jordaniërs van Palestijnse afkomst ten goede komen. Officiële cijfers ontbreken, maar onafhankelijke deskundigen zijn het erover eens dat zij rond de 60% van de bevolking vormen. Zij zijn traditioneel ondervertegenwoordigd in staatsinstellingen en vooral werkzaam in de economische sector. Maar dat ook Jordaniërs van lokale afkomst (de East Bankers, van de Oostkant van de rivier de Jordaan) deelnamen aan protesten, is veelzeggend. Het betekent dat ook zij zich tekort gedaan voelen.

De overgrote meerderheid van de Jordaniërs beseft echter dat het land bijeen wordt gehouden door het Hasjemitische koningshuis. Met meer dan een half miljoen Syrische vluchtelingen die werk, onderwijs, water, voedsel, huisvesting nodig hebben, is het land totaal ontregeld. Alle aandacht gaat naar hun opvang en het zoeken naar oplossingen voor de economische problemen die zijn ontstaan. Oppositiegroepen zijn niet meer te verenigen rond nationale agenda’s, de Jordaniërs verlangen terug naar de relatieve rust en stabiliteit die koning Abdullah voorstaat. Hoe het met de politieke partijen en hirak verder gaat zal dan ook helemaal afhangen van de ontwikkelingen in de buurlanden. Jordanië heeft voor de zoveelste keer de bufferrol, waarbij de belangen van de eigen bevolking op de tweede plaats komen.

De hirak doen nu niets. Toch is er een groot verschil met de tijd voor 2011. De hirak hebben laten zien dat ze mensen kunnen mobiliseren. Er zijn discussies op gang gekomen, het taboe van de koning is doorbroken. De geest is uit de fles, ook in het kleine, voorzichtige Jordanië, en die is niet zomaar terug te stoppen.

Een overzicht van politieke partijen en bewegingen in Jordanië is via dit webadres te krijgen: http://identity-center.org/en/publications 

Turkse imam: it’s only rock’n roll but I like it

Het begon met een rockconcert in augustus voor een paar honderd mensen op plastic tuinstoeltjes in het Turkse kustplaatsje Kaş, aan de Middellandse Zee. De zanger trad op in zijn officiële gewaad van gebedsvoorganger, ten teken dat rock’n roll en religie wat hem betreft goed samengaan. ‘Het voelde aan als een bevrijding’, zei hij later. Maar het Dinayet was minder amused en begon naar aanleiding van deze kleinschalige uitvoering een onderzoek.

De kwestie werd nog dringender voor de Turkse religieuze autoriteiten toen een clip van FiRock, Mevlaya Gel (‘Kom tot God’) de maanden daarop tienduizenden bezoekers op YouTube trok. Het is een wat zoete ballad, niet representatief voor het repertoire van de band, dat misschien nog het beste als ‘psychedelische rock’ valt te typeren, met teksten geïnspireerd door het soefisme – die lankmoedige, vrijzinnige, mystieke volksislam waartegen fundamentalistische en islamistische leiders scherp gekant zijn, al was het maar omdat ze weten dat ze in populariteit door de soefi’s ver voorbij worden gestreefd. Twee jaar geleden begon de imam uit het gehucht Pinarkoy, in het zuidoosten van Turkije, zich in het soefisme te verdiepen. Gaandeweg kreeg hij zijn bekomst van de preken die hij wekelijks op last van zijn Dinayet-bazen moest afsteken voor een handvol gelovigen.

Daarnaast had Ahmet Musin Tüzer altijd al belangstelling voor zingen gehad. Hij was zelfs een volleerd muezzin, een oproeper tot het gebed, en had in die hoedanigheid gewerkt in Sultanahmet, de meest historische en toeristische wijk van Istanbul. Het ten gehore brengen van de klagerige klankmodulaties die met de oproep gepaard gaan is een kunstvorm op zich.

En zo kwam Tüzer op het idee een band op te richten. Daartoe zocht hij contact met Doğan Sakin, een bekende Turkse hardrockgitarist, die, inmiddels 53, zich had teruggetrokken in de eerder genoemde, nabijgelegen kustplaats Kaş. Doğan was verbaasd: niet eerder had een imam hem benaderd (‘ik heb nooit geluisterd naar imams, zij hebben nooit geluisterd naar mij’).

De ruige muzikant, die er geen geheim van maakt dat religie hem gestolen kan worden, besloot samen met wat andere oudgedienden op het aanbod van Tüzer in te gaan – omdat ‘alles wat uit het hart komt tot iets moois kan leiden’ en de keuze voor moderne in plaats van traditionele instrumenten de boodschap universeel maakt. Dat laatste is ook precies wat Tüzer drijft. Met FiRock beoogt hij muziek te maken waarmee hij zijn religieuze gevoelens kan uitdragen, maar die tegelijkertijd een seculier en uiteindelijk internationaal publiek aanspreekt en zodoende islamofobie zal helpen bestrijden.

Het Dinayet heeft ondertussen concrete actie ondernomen. Het directoraat, dat 80 000 moskeeën onder zijn hoede heeft, bezat al de macht van een ministerie voordat de islamistische partij AKP van premier Erdoğan op het toneel was verschenen, en die macht is sindsdien alleen maar groter geworden. Enkele functionarissen hebben Tüzers gehucht Pinarkoy bezocht en mensen ondervraagd. Op een opmerking dat de rockende imam gelovigen en ongelovigen samenbrengt zouden ze verbaasd hebben gereageerd en driftig aantekeningen hebben gemaakt.

In de jaren dat hij als muezzin in Istanbul werkte was Tüzer ook al in aanvaring gekomen met het Dinayet door met een Roemeense toeriste te trouwen. Promoties gingen sindsdien aan hem voorbij, wat hem deed besluiten ontslag te nemen. Ruim tien jaar later pas keerde hij terug in de schoot van het directoraat, dat nu zegt te willen vaststellen of Tüzer als werknemer oneigenlijke commerciële activiteiten heeft ontplooid of niet. Smoesjes, meent de imam: ‘Andere imams verdienen ook geld met concerten. Maar dan gaat het om traditionele muziek. Ze hebben simpelweg iets tegen rock’n roll.’

Gezagskwestie
Volgens sommige Turkse commentatoren speelt religie helemaal geen rol in dit potentiële conflict, maar is het meer een gezagskwestie. Turkije is geen onversneden dictatuur – het land mag met nogal wat goede wil zelfs een onvolkomen democratie worden genoemd – maar overheidsinstellingen kennen desalniettemin een oerconservatieve, autoritaire cultuur en staan niet zomaar toe dat ondergeschikten een eigen weg inslaan.

Het definitieve oordeel van het directoraat voor religieuze zaken wordt deze maand verwacht. Het zou wel eens kunnen samenvallen met de lancering van de debuut-CD van FiRock. Tüzer is hoe dan ook vastbesloten door te gaan: desnoods sleept hij het Dinayet voor de rechter.

De rockende imam heeft goed beschouwd grotere vijanden: islamisten van de agressiefste soort hebben hem via de sociale media bestookt met vervloekingen en zelfs gedreigd met onthoofding. En neem de vele religieuze scherpslijpers die online van leer trekken tegen muziek. De site http://www.inter-islam.org/ stelt onomwonden dat muziek, voortgebracht door blaas-, tokkel- en strijkinstrumenten, haram is. Dat blijkt niet zozeer uit de Koran, maar uit enkele hadith, ofwel overleveringen van de profeet Mohammed, waarin muziek in een adem met ontucht wordt genoemd.

‘Ongelovige idee van vrijheid’
‘Het getuigt van grote onwetendheid om muziek te zien als plezier en tijdverdrijf, aangezien de boodschap van de hedendaagse muziek een algemeen thema volgt van liefde, ontucht, drugs en vrijheid,’ staat op de site van www.inter-islam.org te lezen. ‘Wij constateren dat de hele wereld geobsedeerd is door het ongelovige idee van vrijheid, dat wil zeggen: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van verkeer, enz. Op moderne scholen en universiteiten zien we dat onafhankelijkheid, vrijheid van meningsuiting en seculier denken worden aangemoedigd. Dit idee van vrijheid – ‘het is mijn leven en ik doe ermee wat ik wil’ – is een overheersend thema in de hedendaagse muziek. Het wordt gebruikt om de geesten van moslims vol te stampen met moderne ideologieën die volstrekt tegengesteld zijn aan de sjaria en islamitische waarden.’

In het volgende filmpje houdt imam Karim Abuzaid, werkzaam voor de Colarado Muslim Society, een 11-jarig Amerikaans moslim-meisje voor dat muziek haram is omdat Allah dit zegt. ‘Als moslim dicht je Allah wijsheid toe en moet je niet vragen naar het waarom’. In een andere clip stelt Abuzaid dat Koranrecitaties kunnen worden opgevat als gezang dat niet haram is.

Ik weet niet wie de joviale peer hieronder is die muziek als ‘de Koran van Satan’ kenschetst, maar het desbetreffende YouTube-kanaal is verbonden aan Sjeik Feiz Mohammed, een in Australië geboren prediker van Libanese afkomst die ooit heeft opgeroepen tot de onthoofding van Geert Wilders.

Opvallend is dat de predikers hun pijlen vooral richten op de hedendaagse muziek – op de ‘silly baby-baby-stuff”, zoals imam Karim Abuzaid het uitdrukt. Hoe ze tegen oudere muzikale tradities uit hun eigen cultuur aankijken blijft onduidelijk. Laat staan dat we weten of ze enig idee hebben van Bach, Mozart, Schubert, Beethoven, Mahler en wat dies meer zij. En wat zouden ze vinden van Yusuf Islam, alias Cat Stevens, de razend populaire troubadour uit de jaren zeventig, die zich in 1978 bekeerde tot de islam en de muziekindustrie de rug toekeerde, maar sinds 2006 weer CD’s maakt en optreedt?

In 1999 kwam ik Yusuf Islam tegen op de Macedonisch-Albanese grens. Ik wilde naar Albanië om er te schrijven over de nood van vluchtelingen uit Kosovo, hij wilde ernaartoe om die nood te lenigen. Maar hij had verzuimd 60 000 Duitse Mark te declareren op de luchthaven van Skopje en mocht daarom Macedonië niet uit. De Macedonische douane bejegende hem ronduit vijandig, als een potentiële terrorist.

Hij gaf me een cassette cadeau, getiteld ‘The Life of the Last Prophet’, een door hem ingesproken biografie van Mohammed. Het was een van zijn zeer weinige audio-releases in 27 jaar tijd en ik heb het bandje één keer helemaal gespeeld.

Ook Yusuf Islam meende destijds dat muziek haram was, maar daar is hij inmiddels van teruggekomen.

Hij wordt dit jaar zelfs opgenomen in de Rock’n roll Hall of Fame, samen met Kiss en Nirvana. Niet als Yusuf Islam, maar als Cat Stevens – en dat is misschien veelzeggend.

Turkse democratie slachtoffer van machtsstrijd

Toen ik een paar weken geleden het Recep Tayyip Erdoğan stadion van Kasımpaşa bezocht voor de stadsderby tegen Beşiktaş scandeerden de supporters van Beşiktaş de tegen premier Erdoğan gerichte leuze ‘Her yer Taksim, her yer direniş’ (Overal is Taksim, overal is verzet). De fans van Kasımpaşa reageerden daarop met de slogan ‘Her yer Tayyip, her yer Erdoğan’ (overal is Tayyip, overal is Erdoğan).

In deze arme, conservatief-religieuze arbeiderswijk werd de premier geboren, groeide hij op en voetbalde hij als semi-prof. Maar zelfs in zijn eigen wijk en in het naar hem vernoemde stadion wordt opgeroepen tot verzet tegen hem en zijn regering. Kijkers naar betaalzender Lig TV merken daar overigens niets van. De beelden worden met een vertraging van een minuut uitgezonden, zodat de zender het geluid kan wegdraaien zodra er weer politieke leuzen worden geschreeuwd.

Heel zijn leven is Erdoğan een fanatiek supporter van Fenerbahçe. Zijn partij verlaagde in 2011 de maximumstraf voor omkoperij in de sport van 12 jaar naar 3 jaar. Die wetswijziging was vooral bedoeld om de voorzitter van Fenerbahçe een zware straf te besparen. Tot grote woede van Erdoğan toont de harde kern van supporters geen dankbaarheid. Sinds de oproerpolitie de Gezi-protesten in juni met grof geweld en ten koste van vijf doden neersloeg, scanderen zij in elke wedstrijd leuzen tegen de premier.

Omvangrijk corruptieschandaal
De afgelopen weken is daar een nieuwe slogan bijgekomen. Erdoğan en zijn AKP partij worden ook voor ‘dieven’ uitgemaakt. Reden is een onlangs aan het licht gekomen, omvangrijk corruptieschandaal. In een poging de supporters op andere gedachten te brengen, nodigde de premier in zijn kantoor in het Dolmabahçe paleis voetbalanalist Ridvan Dilmen en een bestuurslid van Fenerbahçe uit voor een onderhoud van twee uur. De voormalige Fenerbahçe-spits zei braaf dat politiek en sport gescheiden moeten blijven, en: ‘Ik veroordeel de slogans tegen onze premier’. Voor alle duidelijkheid voegde hij er nog aan toe: ‘Je vindt hem misschien niet aardig en je stemt mogelijkerwijs niet op hem, maar mijnheer de premier is een betere Fenerbahçe-fan dan wie ook. Dit verdient hij niet’.

Het zal allemaal niet baten. Die pleidooien om kritiek achterwege te laten. De groeiende zelfcensuur in veel media. Het intimideren en ontslaan van onafhankelijke opiniemakers en het creëren van angst. Allemaal futiele pogingen om de geest weer terug in de fles te krijgen. De geest van verontwaardiging en verzet tegen de arrogantie van de macht, tegen het steeds autoritairder optreden van Erdoğan wil niet meer terug. De protesten van hoog opgeleide jongeren uit de middenklasse voor het behoud van het Gezi-park in Istanbul en tegen de regering waren een wake-up call voor de premier, maar crisismanagement bleek niet zijn sterkste punt. ‘Aanval is de beste verdediging’ was zijn credo. Hij begon wild om zich heen te slaan, schold alle activisten uit voor çapulcu (plunderaars) en herhaalde keer op keer zijn complottheorie dat de çapulcu, in samenwerking met een obscure ‘rente lobby’, buitenlandse media, en de Lufthansa, de Turkse economie probeerden te verzwakken en zijn regering omver te werpen.

Dezelfde tactiek gebruikt hij nu weer nadat tientallen mensen zijn gearresteerd op verdenking van het betalen van steekpenningen en het illegaal verhandelen van goud met Iran. De verdachten hebben allemaal banden met de regerende Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (AKP). Het gaat om zonen van drie ministers (inmiddels ontslagen), om de burgemeester van een deelgemeente in Istanbul, om ondernemers en om Süleyman Aslan, general manager van de staatsbank Halkbank. Bij de laatste werd thuis 4,5 miljoen dollar aan bankbiljetten in schoendozen gevonden. Niet bepaald een moderne manier van met geld omgaan voor een bankier. De zoon van de minister van Binnenlandse Zaken had zoveel met buitenlandse bankbiljetten gevulde schoendozen dat hij een telmachine nodig had om het allemaal bij te houden. Zijn vader brandmerkte het onderzoek naar corruptie als ‘chantage’.

Ook nu weer zijn journalisten om politieke redenen hun baan kwijtgeraakt. Het meest recente slachtoffer van de heksenjacht is de conservatief-islamitische journaliste Nazlı Ilıcak (70), die 11 jaar lang welwillend over de AKP-regering heeft geschreven. Haar regeringsgezinde krant Sabah zette haar aan de kant omdat ze had gepleit voor ontslag van de ministers die worden beschuldigd van betrokkenheid bij het corruptieschandaal.

Schoenendoos symbool van verzet
De schoenendoos is het symbool geworden van protesten tegen de corruptie in regeringskringen. Boze burgers zetten in veel steden lege schoenendozen bij de ingang van kantoren van de Halkbank. Maar de tolerantie voor ludieke protestacties neemt steeds verder af. De politie arresteerde een Turkse vrouw en verhoorden haar twee uur, omdat ze tijdens een toespraak van Erdoğan een lege schoenendoos omhoog hield.

De premier was des duivels toen hij vernam dat de officier van justitie die het corruptieonderzoek coördineerde ook een van zijn zonen wilde laten oppakken. Aanklager Muammer Akkaş werd van de zaak gehaald en de politie weigerde zijn bevel tot meer arrestaties uit te voeren. Erdoğan beschuldigde Akkaş ervan een ‘militant’ te zijn. ‘Wij zijn nog niet klaar met jou,’ voegde hij er dreigend aan toe.

Tientallen politiecommissarissen en officieren van justitie zijn uit hun functie ontheven. Het gaat in de ogen van de premier, zijn ministers en de regeringsgezinde media namelijk niet om een onderzoek naar corruptie maar om een ‘poging tot moord’, een ‘soort juridische staatsgreep’ van een ‘bende binnen de staat’ tegen een democratisch gekozen regering. Daarom hadden de autoriteiten geen andere keus dan in de tegenaanval te gaan. De democratie moest worden gered. Op allerlei manieren moeten politie en justitie worden ‘gezuiverd’ van functionarissen die ‘instructies krijgen vanuit het buitenland’, aldus de premier.

Erdoğan weigert namen te noemen, maar iedereen weet over wie hij het heeft: Fethullah Gülen. Deze 72-jarige, invloedreijke islamitische prediker is volgens de AKP de grote boosdoener.

Sinds 1999 woont Gülen in zelfgekozen ballingschap in het dorpje Saylorsburg, in de Amerikaanse staat Pennsylvania. Aanvankelijk ging hij naar de Verenigde Staten voor een medische behandeling, maar toen de Turkse justitie in 2000 een aanklacht tegen hem indiende omdat hij de ‘seculiere staat omver wil werpen en een islamitische staat wil opzetten’, vond hij het verstandiger om in Amerika te blijven.

Hij is een Turkse ayatollah Khomeini, zo beweren zijn tegenstanders. Net zoals de voormalige Iraanse religieuze leider in 1978 vanuit Parijs deed, probeert Gülen vanuit het buitenland zijn aanhangers te inspireren om in het vaderland een islamitische staat op te zetten. Het bewijsstuk in de rechtszaak was een videoband waarop Gülen zegt: ‘Het bestaande systeem is nog steeds aan de macht. Onze vrienden die posities hebben in de wetgevende macht en in de bureaucratie moeten alle details leren en altijd op hun hoede zijn, zodat ze het systeem kunnen veranderen en productief kunnen zijn in naam van de islam.’

Volgelingen van Gülen beweerden dat er met de band was geknoeid, maar hebben dat nooit kunnen bewijzen. De rechtbank sprak hem in 2008 vrij, maar het wantrouwen is bij de tegenstanders nooit weggenomen. Te meer niet doordat zijn geheimzinnige beweging niet open en transparant is.

Aanhangers van de charismatische Gülen noemen hem ‘Leermeester’ (Hoca Effendi). De zoon van een dorpsimam uit het dorpje Korucuk zat maar een paar jaar op de basisschool. Daarna kreeg hij Koranles van zijn vader en deed hij veel aan zelfstudie. Als tiener begon hij al zijn kennis over de Turkse volksislam te delen. Kenmerkend voor zijn interpretatie is dat ze geïnspireerd is op het soefisme, dat benadrukt dat de geboden en verboden van de Koran en de sharia slechts uiterlijke regels zijn en dat er diverse stadia van innerlijke nabijheid tot God bestaan.

Verder legt de Leermeester de nadruk op het belang van studie, dialoog met christenen en joden, Turks nationalisme, en vrijemarkteconomie. Ondernemerschap, conservatief religieuze normen en waarden – het gezin is de hoeksteen van de samenleving, de vrouw is ondergeschikt aan de man – religieuze opvoeding (tegen de evolutieleer van Darwin), hard werken, discipline, liefdadigheid, zijn kenmerkend voor zijn leer, die wordt onderwezen in de talloze scholen en internaten die zijn aanhangers in zo’n honderd landen hebben opgezet. Wetenschap en techniek staan er ook in hoog aanzien. Leerlingen worden er klaargestoomd voor zo hoog mogelijke posities in de samenleving. De vele vrome ondernemers in Turkije die de beweging financieel steunen worden ‘Anatolische tijgers’ of moslimcalvinisten genoemd.

De beweging heeft grote invloed in Turkije, al is moeilijk vast te stellen hoe groot precies de aanhang is, omdat er geen lidmaatschap bestaat. Medestanders verzwijgen vaak dat ze geïnspireerd zijn door Gülen omdat ze anders op de arbeidsmarkt worden gediscrimineerd. Naar schatting 3 miljoen tot 6 miljoen Turken zouden banden hebben met wat zij zelf de Hizmet (dienstbaarheid) beweging noemen. Het dagblad Zaman, spreekbuis van de beweging, is de grootste krant van Turkije met een dagelijkse oplage van rond 1 miljoen exemplaren.

Gülen-aanhangers trokken lange tijd samen op met de AKP-regering tegen hun gezamenlijke vijand, het leger, dat alles deed om te voorkomen dat vrome moslims belangrijke posities binnen de overheid konden bekleden. Na hun overwinning op de generaals ontstonden er breuklijnen in het verstandshuwelijk. Premier Erdoğan heeft duidelijk gemaakt dat hij geen islamitische beweging duldt die zich onafhankelijk opstelt.

Vechtscheiding
De heksenjacht die Erdoğan nu heeft onteketend onder Gülen-aanhangers bij politie en justitie is de meest dramatische uiting van een vechtscheiding tussen deze twee voormalige bondgenoten. Een nieuwe ‘onafhankelijkheidsoorlog’ noemt de premier de machtsstrijd die het land verdeelt, maar de manier waarop hij en zijn aanhangers bezig zijn de ‘democratie te verdedigen’ is in de ogen van veel Turken en westerse bondgenoten totaal verkeerd. Met de propaganda over een ‘poging tot staatsgreep’ en het ‘zuiveren’ van justitie en politie lijkt de AKP-regering er alles aan te willen doen om de macht volledig naar zich toe te trekken, de aandacht af te leiden van het corruptieonderzoek en dat onderzoek te dwarsbomen. Op die manier wordt de zwakke Turkse democratie niet gered, maar is zij het slachtoffer.

In oppositiekringen wordt al hardop gedroomd over ‘het begin van het einde’ van de huidige regering. Maar vriend noch vijand weet wat straks de doorslag zal geven in het stemhokje, eind maart bij de gemeenteraadsverkiezingen en in augustus tijdens de presidentsverkiezingen: de slachtofferrol die premier Erdoğan zich heeft aangemeten of aversie van zijn autoritaire stijl en corruptie.

Voor de conservatieve achterban van de regering is corruptie niet echt een morele kwestie, aldus professor Ersin Kalaycıoğlu. De politicoloog van de Sabancı universiteit in Istanbul benadrukt dat zolang de meeste kiezers er financieel op vooruit gaan, zoals in de afgelopen periode, hun stemgedrag niet erg wordt beïnvloed door verhalen over malversaties. Iedereen weet dat er altijd corruptie was, onder welke regering dan ook. Het feit dat de AKP zichzelf altijd heeft geafficheerd als een ‘AK’ (wit, schoon; dat wil zeggen niet-corrupte) partij wordt vooral door de oppositie uitgebuit.

Mogelijk dat de uitspraken van Cemil Çiçek, de huidige voorzitter van het parlement, tevens AKP-politicus en ex-vice-premier, enige invloed hebben. Hij betreurde het dat justitie in Turkije niet onafhankelijk en onpartijdig is en noemde corruptie een ‘chronische ziekte’. ‘Het maakt sociale waarden kapot, ondergraaft de overheid en de regels, en op die manier het gevoel van rechtvaardigheid. Het heeft drie tentakels: de politiek, de bureaucratie en de zakenwereld – een duivelse driehoek.’

Het gevecht tegen corruptie is een maatschappelijke strijd. Het is niet iets tijdelijks of alleen de verantwoordelijkheid van justitie, zo voegde hij er aan toe. Çiçek riep de Turkse burgers op zich te verzetten tegen corruptie en duidelijk te maken dat ze de praktijk niet goedkeuren. Hoeveel AKP-stemmers hierdoor zullen besluiten de partij de rug toe te keren is ongewis. Voor de twijfelaars komt er nog een probleem bij: geen van de oppositiepartijen biedt op dit moment een inspirerend alternatief.

 

Een Palestijns lied van volharding

Neem Hirbawi Textiles, gesitueerd op een helling met uitzicht op de grootste stad van de Westelijke Jordaanoever. Ooit was Hebron een belangrijk regionaal handelscentrum, maar de aanwezigheid van enkele honderden joodse kolonisten – op 160 000 Palestijnen – heeft dat centrum al lang geleden zwaar verminkt. Een groot deel van de traditionele souk is veranderd in een no-go area voor Palestiijnen – alleen is dat treurige verhaal al vaak verteld.

Veel minder bekend is hoe de enige fabriek in Palestina waar de iconische, geblokte Palestijnse sjaal (kufiyeh) wordt gemaakt het hoofd boven water heeft kunnen houden. Het in 1961 opgerichte bedrijf raakte in de jaren negentig in de problemen, maar wist op haast miraculeuze wijze te overleven.

Bij het betreden van de fabriek is het moeilijk niet onmiddellijk te worden overweldigd door de zestien Suzuki-weefgetouwen die er staan te pronken. Ze zien er antiek uit, maar lijken in goede staat, en ze brengen een indrukwekkend, zwaar ritmisch geluid voort dat de hele hal vult – je zou het als een Palestinijns lied van volharding kunnen opvatten.

Het verhaal in een notendop: eens was Hirbawi Textiles een bloeiende onderneming. Maar toen kwamen in 1993 de vredesakkoorden van Oslo die het ‘vredesproces’ in gang zetten. De Palestijnse markten werden opengesteld voor wereldwijde concurrentie en Chinese producenten verschenen op het toneel. Hun kufiyehs waren naar verluidt van inferieure kwaliteit: ze bestonden voornamelijk uit polyester in plaats van uit katoen. Maar ze waren ook een stuk goedkoper. Juda Hirbawi, die de dagelijkse leiding over het bedrijf van zijn vader Yasser had overgenomen, probeerde te concurreren, maar tevergeefs.

Zijn onderneming was niet bepaald de enige die destijds in de problemen raakte: de bescheiden maar levendige Palestijnse nijverheidsindustrie die voorafgaand aan ‘Oslo’ bestond, werd weggevaagd nadat de akkoorden in werking traden.

Tussen 2004 and 2010 was Hirbawi Textiles praktisch dood: het aantal geproduceerde kufiyehs was te verwaarlozen. Maar toen raakte de Palestijnse sjaal, met dank aan onder anderen Sting en David Beckham, in zwang en ontdekte de Angelsaksische pers de kleine fabriek. Er verschenen aandoenlijke verhalen in Engelse en Amerikaanse kranten, die Juda Hirbawi en zijn partners tot het inzicht brachten dat zij een uniek product in handen hadden. ‘We deden concessies aan de kwaliteit om de prijs laag te houden, maar die tactiek was tot mislukken gedoemd’ zegt Juda. ‘We beseften dat we de Chinezen nooit konden verslaan met waar ze zelf goed in waren en besloten tot een tegengestelde koers: voortaan moest kwaliteit ons handelsmerk worden. We zijn nu duurder dan de Chinezen, maar ons product is superieur omdat het bijna helemaal van katoen is. We hebben klanten die dit weten en waarderen en bereid zijn ervoor de betalen – met name in Frankrijk en de Verenigde Staten.’

Eind goed, al goed? Nou nee. De productiecijfers steken bleekjes af bij die uit de hoogtijdagen. ‘Het gaat redelijk, maar het is niet zo dat we nu weer een hoop verdienen,’ zegt Hirbawi . ‘Dat geldt trouwens voor de meeste Palestijnse ondernemers en werkers. Inkomsten en lonen zijn vreselijk laag, iedereen die de kans heeft en geen principiële politieke bezwaren heeft, gaat voor de Israëliërs werken. Naar wat ik heb gelezen is er veel geld gepompt in de Palestijnse economie. Waar is dat geld dan nu?’

Dat zullen veel Palestijnen zich afvragen. De economie op de Westelijke Jordaanoever beleefde vanaf 2007 een onstuimige opmars en dat was mede dankzij westers donorgeld. Het kon niet op: double digit groeicijfers, luxe hotels en restaurants in Ramallah, en een consumptiepatroon dat westerse vormen begon aan te nemen.

Vorig jaar stortte die economie in. Dat kwam wellicht mede door de wereldwijde crisis, maar vooral ook door het stokken van buitenlandse geldstromen. En die stokten vanwege de – uiteindelijk succesvolle – pogingen van de Palestijnse Autoriteit om haar status bij de VN te verhogen. Israël, de VS maar ook Nederland waren daar erg tegen gekant en de gevolgen voor de Palestijnse economie bleven niet uit – waaruit blijkt dat die economie geheel aan de leiband loopt van de politieke stand van zaken.

Inmiddels poogt de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kerry de Palestijnse economie weer vlot te trekken, in het kader van hernieuwde vredesonderhandelingen, maar dat is een herhaling van zetten, een opnieuw aanbrengen van het infuus dat de vorige periode van economische groei had bewerkstelligd. Doen zich andermaal ongewenste politieke ontwikkelingen voor, dan kan dat infuus weer even zo vrolijk worden losgekoppeld.

Valse ideologie
Volgens de Palestijnse econoom Naser Abdelkarim werd de economie in Palestina de afgelopen tien jaar beheerst door de valse ideologie van het Fayyadisme. Deze term is afgeleid van Salam Fayyad, een internationaal zeer gerespecteerde ex-functionaris van de Wereldbank die tussen 2007 en april 2013 de Palestijnse premier was, maar daarnaast van 2002 tot halverwege 2012 – met enkele tussenpozen – ook minister van Financiën. Het Fayyadisme schrijft voor dat economische groei, veiligheid en institutionele kracht de pijlers zijn onder een toekomstige Palestijnse staat. Wie zou dat willen tegenspreken?

Nou, de econoom Naser Abdelkarim dus. Volgens hem zijn de inmiddels achterhaalde fraaie economische cijfers altijd al misleidend geweest. ‘Het Fayyadisme gaat uit van een vrije markteconomie. Maar dat model gaat niet voor ons op. Palestina heeft niets gemeen met Groot-Brittannië en Zweden. Een vrije markteconomie veronderstelt vrije mensen, maar Palestijnen zijn niet vrij, ze leven in bezet gebied. Een vrije markteconomie veronderstelt voorts een min of meer homogene markt, zonder interne belemmeringen. Welnu, als onze economie iets niet is, dan is het wel homogeen. Er is een economie in het noorden, het midden en het zuiden van de Westelijke Jordaanoever, er is een economie in de Gazastrook, er is een economie van Palestijnse vluchtelingen, er is een economie van Palestijnse diaspora en er is – niet te vergeten – een economie van illegale joodse nederzettingen.’

En zelfs al was de Palestijnse economie wél homogeen, dan nog zou er niet aan alle voorwaarden van een vrije markteconomie zijn voldaan. ‘Hoe kun je zeker zijn van een vrij verkeer van personen en goederen wanneer je niet eens baas bent over je eigen grenzen? We zijn niet vrij om handel te drijven met wie wij willen, dat bepaalt Israël. Net zoals Israël bepaalt wat wij mogen invoeren. Kijk, Fayyad ging ervan uit dat Israël zich constructief zou opstellen. Dat Israël de Palestijnse economie graag ziet groeien en bloeien. Wat een nonsens: Israël is geen goede buur, maar een hele slecht buur. Economie is een integraal onderdeel van de oorlog die Israël tegen de Palestijnen voert. Onze economie blijft gegijzeld door de eigen Israëlische economische belangen en welhaast onverzadigbare wensen op het gebied van veiligheid. Het woord ‘vredesdividend’ dat Netanyahu en Blair (speciaal gezant voor het Midden-Oosten van de VS, de VN, de EU en Rusland, CS) zijn gaan gebruiken, zegt het eigenlijk al. Indien wij ons geheel conformeren aan de Israëlische wensen en belangen, krijgen wij dat dividend uitgekeerd en is kunstmatige economische voorspoed ons deel. Conformeren wij ons niet, dan wordt het dividend ingetrokken en dondert onze economie in elkaar. Een situatie van totale afhankelijkheid.’

De oplossing? In ieder geval geen BDS-campagne, volgens Abdelkarim. ‘Een internationale boycot van producten uit de nederzettingen zal de kosten van de bezetting opvoeren, maar denkt u dat dit Israël wezenlijk pijn doet? Kom nou!’ Er verschijnt een bitter lachje op het gezicht van de econoom: ‘Het enige wat zou helpen is wanneer Amerika en de EU de geldkraan die ze voor Israël hebben openstaan dichtdraaien. Daarom heb ik de volgende boodschap voor alle westerse activisten die hier tegenwoordig in Palestina rondstruinen: ik vind jullie lief, ik waardeer jullie, ik druk jullie aan de borst, bedankt voor alles. Maar ga hier weg. Het heeft geen zin hier te demonstreren. Ga in Brussel en Washington demonstreren, tegen jullie eigen leiders, want die bepalen onze toekomst.’

Het verhaal eindigt niet hier, maar bij een benzinestation aan de rand van Jenin. Het is een van de drie benzinestations die Abdallah Awwad op de Westelijke Jordaanoever bestiert. In zijn kantoortje trakteert de kleine, gezette en met een vrolijk-cynisch giechellachje gezegende exploitant ons op brood met za’atar, het befaamde oriëntaalse mengsel van gedroogde tijm, oregano en sesamzaad.

Gevreesd publicist
Tijdens ons urenlange gesprek worden we door niet één klant gestoord. De zaken gaan slecht, ja, maar Abdallah haalt zijn schouders op. Hij is ook eigenlijk helemaal geen exploitant van een pompstation. De 56-jarige is een Fatah-activist met een lange staat van dienst en tevens een gevreesd publicist. Al jaren ageert hij in tijdschriften tegen de Palestijnse Autoriteit, hoewel hij op papier en volgens zijn loonstrookje tot voor kort een baan had bij diezelfde Palestijnse Autoriteit. Je zou dat als een opmerkelijk gebrek aan loyaliteit kunnen zien, maar Awwad vertelt proestend dat zijn collega’s niet te beroerd waren zijn hatelijke stukjes in de burelen van de autoriteit op te hangen.

Te langen leste werd dit zijn broodheren te veel. Ze ontsloegen Abdallah niet, maar verzochten hem niet meer op kantoor te komen: scheer je weg, Abdallah, ga in vrede, je mag je salaris houden, maar schei alsjeblieft uit met die ellendige stukjes. Dat deed Abdallah niet, en dus moest hij op zekere dag, na jaren van provocaties, toch naar een andere bron van inkomsten uitkijken: vandaar die benzinestations.

Volgens Abdallah zijn de in 1993 gesloten de Oslo-akkoorden een wangedrocht en is de Palestijnse Autoriteit de nog veel schadelijker nageboorte ervan. ‘De Palestijnse Autoriteit moet zichzelf opheffen,’ zegt hij onomwonden. ‘Waarom niet? De Palestijnse Autoriteit is ooit opgericht met als doel een einde te maken aan de bezetting. En wat zien we nu? Meer dan driekwart van de Westelijke Jordaanoever is in handen van Israël. De nederzettingen hebben zich fors uitgebreid. Onder de Palestijnse Autoriteit is dus precies het tegenovergestelde gebeurd van datgene waarvoor ze was opgericht. Missie mislukt, weg ermee. Ingerukt mars.’

De Palestijnse economie is in de tussentijd bijna geheel te gronde gegaan. De Palestijnse Autoriteit werd met haar 28 ministeries en haar door en door corrupte bureaucratie de grootste werkgever, maar, zo zegt Abdallah Awwad, ‘er was hier, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, een aardige lokale industrie, die het verdiende te worden beschermd. Je had hier echt niet alleen maar sinaasappel- en olijfboomgaarden. In Ramallah was er Silvana, een grote chocolade- en suikerwarenfabriek. Weg! Je had in Hebron een omvangrijke schoenenindustrie. Geen schim meer van wat ze ooit was. Weet je wat het vredesproces ons heeft opgeleverd? Een hoop Aziaten, die de boel hier zoetjesaan hebben overgenomen.’

Awad scheurt een stuk brood met Za’atar af: ‘Afijn, we hebben externe en interne vijanden,’ vervolgt hij met volle mond. ‘De externe zijn haast te talrijk om op te noemen: Israëliërs, Amerikanen, Europeanen, Chinezen, zogenaamde Arabische broeders. Moeilijk om iets tegen te doen. Laten we dus eerst maar afrekenen met onze interne vijanden. Ik pleit voor opheffing van de Palestijnse Autoriteit!’

Hij glundert erbij of hij naar de klus uitziet.

 

Grote schoonmaak met slachtoffers in de Sinaï

Na de val van president Mubarak ontwikkelde de Sinaï zich tot een jihadistische vrijhaven. Daar genoten de extremisten relatief veel vrijheid onder de SCAF, de opperste militaire raad die Egypte tussen februari 2011 en juli 2012 regeerde. En onder Morsi was het niet anders. De machthebbers werden te zeer in beslag genomen door wat er in Caïro en andere steden gebeurde.

Het huidige regime heeft de jacht op de jihadisten in het noorden van de Sinaï echter geopend. Maar bij deze schoonmaakactie van het leger is er al veel collateral damage te betreuren: onschuldige burgers worden opgepakt, of hun huizen worden vernield, of ze komen in het ergste geval om bij de niet altijd even precieze bombardementen.

De vraag rijst of hiermee niet weer een nieuwe generatie terroristen wordt gekweekt. En of de Egyptische strijdkrachten meer zullen bereiken dan dat de jihadisten uit de Sinaï worden gejaagd om elders in het land hun verwoestende werk voort te zetten. Wat dat betreft is de aanslag in Mansoura, op 120 kilometer van Caïro, wellicht een angstaanjagende voorbode.

Wie vanaf Suez langs de prachtige, azuurblauwe zee naar Sharm El-Sheikh rijdt, komt langs ongeveer acht controleposten van leger en politie. De meeste lijken een niet al te grote hindernis voor militanten, alleen vlak voor de provinciehoofdstad El Tur moeten identiteitsbewijzen worden getoond.

Op 7 oktober ging in El Tur , honderd kilometer voor Egypte’s belangrijkste badplaats Sharm El-Sheikh, een zware autobom af. Er vielen twee doden, ruim vijftig mensen raakten gewond. Het was de eerste aanslag in het zuiden van de Sinaï in jaren. Ansar Bait Al-Maqdis, ook wel Ansar Jerusalem (‘Aanhangers van Jeruzalem’) genoemd, eiste net als een week geleden de aanslag op.

‘Die aanslag in El Tur was een wake up call,’ vertelt Mahmoud Ashraf, werkzaam op het provinciehuis in Sharm, waar hij de toeristische portefeuille beheert. ‘We staan helemaal op scherp. Het is verwarrend, we kunnen nu overal door een aanslag worden getroffen’

Dat klinkt erg eerlijk als je bedenkt dat de minister van Binnenlandse Zaken, die zelf een aanslag in Caïro overleefde, kort geleden nog in Sharm verklaarde dat het er compleet veilig was. ‘Ik sta hier op straat te filmen,’ zei hij er triomfantelijk bij. De minister van Toerisme en de premier lieten zich in eensluidende bewoordingen uit. ‘Wat wil je, ze moeten dat wel zeggen. Het gaat zo slecht met de economie, we hebben de toeristen heel hard nodig’, aldus Mahmoud.

Sinds op 3 juli president Morsi werd afgezet, zijn er zo’n tweehonderd aanslagen op politie en leger gepleegd in de Sinaï. Toegegeven, bijna allemaal waren ze in de noordelijke strook El-Arish – Rafah. Anders dan in de jaren negentig lijken westerse toeristen geen doelwit en is het in het zuidelijke deel van de Sinaï , waar ook Sharm ligt, rustiger. Maar hoe lang nog?

Dit is het territorium van de Muszaina, een van de pakweg tien stammen op het schiereiland. El Tur ligt net buiten hun gebied.
In Nuweiba, in een witte tent op het strand, zitten vertegenwoordigers van de stam. Abu Nasaim en Abu Faisal dragen witte dardasha’s (witte jurken in saoedi-stijl) en rood-witte bedoeïenensjaals, en spreken perfect Engels.

‘Na de aanslag in El Tur bewaken wij onze vijftig valleien extra goed,’ zegt Abu Nasaim. ‘We hebben op al die plekken continu mensen op wacht staan, zodat niemand het zuiden binnen kan sluipen via de woestijnpaden. We maken ons wel zorgen over de checkpoints van het leger en de politie. Die zijn uitgerust met bomdetectiemateriaal, maar je hebt daar wel alerte politieagenten bij nodig. Tussen El Tur en Sharm zijn nu enorm veel militairen, je ziet ze niet vanaf de weg, maar ze zijn er wel.’

Het optreden van de politie zint Abu Nasaim niet: ‘Ze controleren de auto’s alleen maar op bedoeïenen. Die worden op grove wijze ondervraagd. Dat leidt tot ruzies en vechtpartijen, waarbij doden zijn gevallen.’

‘Bedoeïenen accepteren het gezag van de politie niet,’ vertelt Hilde S., een Noorse die een toeristenkamp in Nuweiba bezit. ‘Agenten houden hen aan als ze dronken achter het stuur zitten, vorderen hun drank en dat kan leiden tot gevechten, arrestaties, of een wraakactie: het doodschieten van een agent bij een checkpoint, bijvoorbeeld.’

Abu Nusaim beaamt het. ‘Er zijn veel redenen waarom mensen wraak nemen. Bijvoorbeeld een broer die onterecht in de gevangenis zit. Je moet het niet allemaal onder terrorisme scharen. Het probleem van de stammen in de Sinaï is niet dat president Morsi is afgezet, maar wat er daarna is gebeurd: het brute optreden van de politie.’

Maar Abu Nasaim laat zich niet alleen geringschattend over de wetshandhavers. Ook van terreurgroepen als Beit Al-Maqdis en de Furqan-brigade heeft hij geen hoge pet op. Volgens hem wordt er flink gebluft met verklaringen en filmpjes, al ontkent hij niet dat er extremistische groepen bestaan, waar vooral gehersenspoelde jongeren zich bij aansluiten, volgelingen van sjeiks die na de revolutie zijn ontsnapt of vrijgekomen. Maar, zo blijkt uit zijn betoog, dat is allemaal in het noorden, niet hier.

Abu Faisal neemt het over: ‘Het leger zal nog wel even doorgaan, hier in de Sinaï, het is een machtsspel. Uiteindelijk moet er worden onderhandeld, maar eer het zover is willen de militairen hun machtspositie zo veel mogelijk versterken. Mensen in het noorden zijn kwaad omdat er veel onschuldige slachtoffers vallen, vrouwen en kinderen.’

Het leger is volgens Abu Faisal een zone aan het creëren bij de grens, en wil daar veel meer soldaten stationeren. ‘Daarom hebben militairen en de media de mond vol van Al-Qaida in de Sinaï, om zo het grote aantal manschappen voor de buitenwereld, waaronder Israël, te rechtvaardigen. Maar wij weten precies wie hier in ons gebied is. Het is onmogelijk voor groepen als Hezbollah, of Iraniërs, of Al-Qaida, om hier te zijn zonder dat wij het weten. En wat de Hilal-bergen betreft, waarover ze praten alsof het een nieuw Tora Bora is – nou, die zijn leeg.’

In de jaren tachtig pakte de Egyptische overheid grond af van de Muszeina, en gaf die aan hoteleigenaren. Nu profiteren de bedoeïenen indirect van het toerisme, als taxichauffeurs, en als begeleiders op woestijntrips. Toerisme is de voornaamste bron van inkomsten, dat verklaart volgens velen dat er in het zuiden nog geen aanslagen zijn geweest als in het noorden. Er gebeurt wel eens wat, maar dat is van een andere orde. ‘Toen hier in Nuweiba een Noorse toeriste en Palestijnse chauffeur werden ontvoerd, wisten we heel snel wie er achter zaten. Een sjeik van de Muszaina ging direct met een sjeik van de stam van de kidnappers praten, en zo zijn ze snel vrijgelaten,’ aldus de Noorse Hilde.

‘De stammen lossen hun eigen problemen wel op,’ aldus Abu Nusaim.

Toch lijkt er op dit moment sprake van een wankel evenwicht.

Waarom de islamitische wereld science fiction nodig heeft

Smeuïge openingszinnen, afkomstig uit Hawjan, een roman van de Saoedische schrijvers Jasser Bahjat en Ibrahim Abbas. De hoofdpersoon Hawjan is een djinn: een bovennatuurlijke, uit vuur geschapen geest die deel uitmaakt van de islamitische verhalencultuur – denk aan ‘Alladin en de wonderlamp’ – en die ook voorkomt in de Koran.

Toch is Hawjan geen boek dat veilig voortborduurt op oeroude verteltradities – het wil juist een genre vestigen dat in de Arabische literatuur nog praktisch onontgonnen is: science fiction. De schrijvers leggen een direct verband tussen de bovennatuurlijke eigenschappen van de djinn in hun verhaal en moderne natuurkundige begrippen als parallelle werelden en de snaartheorie. Dat dit niet te hoog gegrepen is blijkt uit het voor Saoedische begrippen zeer hoge aantal van 25 duizend verkochte exemplaren. Opvallend is dat de vertelling vooral tienermeisjes aanspreekt.

Natuurlijk zou het Saoedische Comité ter bevordering van de deugd en voorkoming van het kwaad niet zijn wat het is als het hier niet iets verkeerds in zag. En dus werd dit op het oog onschuldige boek verboden op verdenking van aanzet tot hekserij. Er volgde een stormachtige twittercampagne van lezers en sympathisanten tegen deze beslissing, en zie: in een zeldzaam blijk van buigzaamheid trok het Comité het verbod in. Helaas is het boek nu weer verboden in Koeweit en Qatar.

Interessante vraag is ondertussen waarom een dergelijke roman weerstand oproept bij de autoriteiten en hoeveel kwaad een verbod aanricht. Twitteraarster ‘Ally’ (‘laugh more, worry less’) lijkt de vinger op de zere plek te leggen: ‘Het in diskrediet brengen van een groot werk der verbeelding door (een) vernieuwende auteur(s) is precies de reden dat Saoedi’s de motivatie missen om uit te blinken.’

Een uitspraak die aansluit op een TED talk van een van de twee schrijvers, Jasser Bahjat. Hij betoogt dat er een rechtstreeks verband is tussen bloeiende science fiction en technologische vooruitgang, en dat elke technologische vinding die tegenwoordig voorhanden is ooit in een boek, film of tv-serie is voorspeld. Zo schreef Jules Verne halverwege de 19de eeuw al over glazen wolkenkrabbers, over machines die erg lijken op faxapparaten en over een grenzeloze wijze van communiceren die veel weg heeft van internet. Spock uit Star Trek kon enkel door gebaren allerlei wonderbaarlijks op beeldschermen toveren, in een tijd dat computers nog met ponskaarten moesten worden gevoed.

Schrijnende achterstand
Science fiction is dus niet alleen leuk, maar ook bittere noodzaak, een integraal onderdeel van de ‘vooruitgang’. Dat het genre nauwelijks bestaat in de islamitische wereld is dan ook veelzeggend. Creatief en innovatief denken worden er onvoldoende gestimuleerd. Op het gebied van onderzoek en ontwikkeling is sprake van een schrijnende achterstand. De wereld telt 1.6 miljard moslims, maar slechts twee wetenschappers uit islamitische landen hebben ooit een wetenschappelijke Nobelprijs gewonnen. De 46 islamitische landen zijn tezamen slechts goed voor 1 procent van de wetenschappelijke literatuur in de wereld. Volgens de Amerikaan Steven Weinberg, winnaar van de Nobelprijs voor de Natuurkunde in 1979, zijn er genoeg getalenteerde wetenschappers van islamitische komaf actief in het Westen, maar hij zegt in veertig jaar tijd niet één lezenswaardige publicatie te hebben gezien van een in een islamitisch land werkende natuurkundige of astronoom.

Ooit dronk ik in Teheran met een Iraniër een blikje ZamZam-Cola – ZamZam is de naam van de bron bij Mekka in de buurt waarvan de heilige Ka’aba ooit werd opgericht. Hij wees me op het ouderwetse lipje dat je met een zekere kracht moest los rukken om het blikje open te krijgen. Deed je dat te hard, dan liep je kans dat de inhoud eruit gutste of dat je je in je vingers sneed. De Iraniër was onlangs in Europa geweest en had daar blikjes gezien waarvan je de lipjes niet hoefde los te trekken, maar moeiteloos kon indrukken – dat was niet alleen gemakkelijker, maar ook veiliger.

‘Zoiets simpels,’ sprak hij bewonderend. ‘Maar bij ons zouden ze er in geen honderd jaar op zijn gekomen.’

Het tragische is dat de islamitische wereld niet altijd verstoken is geweest van wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Het is misschien een van de meest intrigerende historische raadsels dat ze ooit op de drempel stond van vrijwel alle wetenschappelijk ontdekkingen die later in het Westen zouden worden gedaan, maar vervolgens stokte, als het ware terugdeinsde voor wat er achter die drempel lag.

De Afghaanse schrijver Tamim Ansary noemt in zijn boek Destiny Disrupted een aantal in de vergetelheid geraakte islamitische wetenschappelijke wapenfeiten: in de elfde eeuw, zes eeuwen voor Newton, kwam Ibn Sina met een mathematische analyse van beweging. In de 13de eeuw, drie eeuwen voor Vesalus, beschreef ibn al-Nafis de bloedsomloop. De theorieën dat materie bestaat uit atomen en dat het heelal door mechanische wetten wordt geregeerd waren moslimse geleerden ook bekend, al hadden ze die van de Indiërs overgenomen. De basisbeginselen van de moderne wiskunde hebben ook een oosterse oorsprong, zoals het begrip ‘nul’. Van het Arabische woord hiervoor – sifr – is het woord ‘cijfer’ afgeleid. ‘Algebra’ is ook een Arabisch woord, en dat is niet voor niets.

De islamitische wereld kende dus ooit briljante geleerden. Het verschil met het Westen is dat het wetenschappelijk denken zich niet blijvend in de samenleving nestelde en uiteindelijk uitstierf. Waarom? Het voert te ver om daarover op deze plek te speculeren. Maar dat het probleem wordt onderkend bewijzen de schrijvers van het boek Hawjan. Inmiddels hebben zij Jatakhajaloen (letterlijk: ‘zij die zich verbeelden’) opgericht: een uitgeverij en bond van science fiction-auteurs ineen. Maar dat ook zij de noodzaak inzien van voorzichtig manoeuvreren in een zeer conservatieve samenleving blijkt uit de tweet waarin Ibrahim Abbas verzekert dat zijn beschrijving van djinns niet in tegenspraak is met wat de Koran hierover te melden heeft. Het zal, kortom, nog wel een tijd duren eer de verbeelding werkelijk aan de macht komt in het Saoedische Koninkrijk.

Onderzoek doen is… lesgeven op de Shari’a Faculteit

Normaal hebben de meiden op dit tijdstip les over de hadith, overleveringen over handelingen en uitspraken van de profeet Mohammed. Maar vandaag krijgen ze – tot zowel hun als mijn eigen verbazing – mij voor hun neus. Hun docent, die ik eerder op de dag interviewde voor mijn onderzoek, heeft me gevraagd haar studentes te vertellen over mijn ervaringen en bevindingen in Saoedi-Arabië, en een discussie te leiden over mijn onderzoeksonderwerp: ikhtilat, ofwel, het “mengen” tussen mannen en vrouwen in het openbare leven.

Het nieuwe academisch jaar is drie maanden geleden van start gegaan, en deze eerstejaars studentes zijn dus net aan hun nieuwe opleiding begonnen. Studentes, want hoewel op de campus van de universiteit jongens en meiden door elkaar lopen worden op deze staatsuniversiteit de meeste colleges gescheiden gegeven. Alleen in enkele laatstejaarsvakken wordt “gemengd” tussen mannelijke en vrouwelijke studenten: nood breekt wet als je het vak nodig hebt om af te studeren maar er te weinig vrouwelijke studenten zijn om een aparte groep te creëren.

Dit pragmatisme is echter niet van toepassing op de shari’a faculteit: hier wordt niet “gemengd”. De campus heeft gescheiden ingangen en aparte gebouwen voor de colleges. Hier zitten jongens en meiden niet bij elkaar in de klas, en luisteren studentes naar een mannelijke docent via een televisiescherm, terwijl hij in het gebouw ernaast een groep mannen les geeft. Ook worden alle colleges op deze faculteit in het Arabisch gegeven – dus ook door mij.

Hun docent introduceert mij. Ze vertelt de groep dat ik uit Nederland kom, daar promoveer aan de universiteit van Niemaygoen (= Nijmegen), en dat ik eerder interviews met activistes, zakenvrouwen, en islamitische prediksters heb gedaan in Saoedi-Arabië.

Nieuwsgierig zijn ze, deze 55 nieuwsgierige Koeweitse shari’a-studentes, naar mijn onderzoek hier in Koeweit, en naar mijn bevindingen in Saoedi-Arabië. Meestal vragen mijn gesprekspartners mij de oren van het hoofd over Nederland, de Nederlandse politiek, geloofsbelevenis, en de positie van hun islamitische broeders en zusters. Maar nu is de tijd kort, en de meiden zitten te popelen om hun mening te geven. Hun aandrang om te zorgen dat ik een “goed begrip” krijg van de situatie hier in Koeweit is groter dan hun nieuwsgierigheid naar de precieze achtergrond en het land van deze Nederlandse onderzoekster.

Deze jonge vrouwen weten natuurlijk dat Saoedi-Arabië een stuk conservatiever en geslotener is dan hun eigen land. Maar als ik vertel over de ideeën van Saoedische vrouwen over, en manieren van omgaan met, aparte universiteiten voor vrouwen, aparte banken voor vrouwen, aparte rijen voor mannen en vrouwen in de food courts van malls, en over vrouwen die geen mannelijke Facebook-vrienden accepteren, vliegen er zoveel handen de lucht in dat ik meteen weet dat, net als bij hun Saoedische leeftijdsgenotes, dit onderwerp lééft bij deze meiden.

Een studente op de achterste rij brandt los zodra ik haar kant op kijk: “Ik zal je zeggen, op de universiteit is gescheiden college volgen fijn. Het is meer ontspannen voor ons als er geen jongens in de klas zitten. Sommigen van ons zijn verlegen als er jongens bijzitten en durven dan niks te zeggen. Dus op deze manier leren we beter.”

Ze vervolgt haar verhaal: “Maar verder is hier in Koeweit mengen tussen mannen en vrouwen gewoon normaal hoor. Dat is hoe de maatschappij hier werkt. Op school en op de universiteit zijn de lessen gescheiden, maar verder is het echt geen issue.”

“Is dit zo voor iedereen? Of is er ook iemand voor wie mengen tussen mannen en vrouwen wél een issue is?” vraag ik aan de groep.

Zes handen gaan omhoog. “Ik ben helemaal tegen mengen. Er kan zomaar iets gebeuren tussen een man en een vrouw. Of een man kan je lastigvallen” roept iemand nog voor ik goed en wel ben uitgesproken. “Ja, we zijn er niet aan gewend.” valt haar buurvrouw haar bij. “In de familie mengen we ook niet, mijn neven zien nooit mijn gezicht. Voor mij is mengen niet normaal”.

“Zouden jullie twee dan ook meer gescheiden plekken willen in Koeweit, apart voor mannen en apart voor vrouwen?” vraag ik de twee meiden.

“Ja, dat zou ik heel fijn vinden. Zoals in Saoedi-Arabië. We gaan tijdens de vakantie daar soms heen, omdat het meer ontspannen is voor ons om apart van vreemde mannen te kunnen zitten. Ik wou dat dat hier ook zo was. Dat we bijvoorbeeld verenigingen hadden die activiteiten organiseren die alleen voor vrouwen zouden zijn. ”

Deze opmerking brengt veel rumoer teweeg. Een medestudente zegt: “Saoedi-Arabië? Hier? En dan ook die mannen met lange baarden zeker, van de religieuze politie, die je gaan vertellen hoe je je hoofddoek moet dragen? Ik dacht het niet. Laat ze dat maar mooi in Saoedi-Arabië houden. Dat land heeft toch een andere positie, zij hebben Mekka en Medina.”

Het meisje dat zojuist verklaarde dat ze zich prettiger voelt bij de Saoedische sekse-scheiding wil juist wel een religieuze politie in Koeweit: “Alle islamitische landen zouden een religieuze politie moeten hebben. Moet je eens kijken hoeveel en hoe vaak vrouwen worden lastiggevallen op straat. Die situatie zou een stuk beter worden met religieuze politie op straat.”

Maar ze is de enige in de groep die dit vindt, en de rest van de klas laat zich dit niet zomaar zeggen: “Moeten wij als vrouwen dan niet gewoon onze zonen goed opvoeden in de gezinnen? Het is toch niet aan de staat om dit te bepalen? Het is toch ook de keuze van de vrouw of ze zich bedekt of niet, dat is toch niet aan de religieuze politie om op te leggen? Het is iets tussen de vrouw zelf en God. Echte zedelijkheid komt van binnenuit, uit overtuiging. Niet omdat een man van de zedenpolitie zegt hoe je je moet gedragen en hoe je je hoofddoek om moet doen.”

Eén van de meiden die de abaya (lange zwarte overjas) draagt voegt toe: “Ik ben het met haar eens. Ik wil mijn abayaalleen dragen omdat ik het zelf wil. Dáárom draag ik de abaya. Niet omdat het verplicht is zoals in Saoedi-Arabië en een strenggelovige man van de religieuze politie erop toeziet dat ik ‘m draag en hoe ik ‘m draag. Ik wil mijn abaya aan kunnen trekken omdat ik ervan overtuigd ben dat het goed is voor mij en voor mijn relatie met Allah.”

De meiden zijn, zo onder elkaar, dus allesbehalve verlegen. Op elke vraag die ik stel schieten minstens tien handen de lucht in. Iedereen wil haar zegje doen: “Ik wil nog even wat zeggen over het samen studeren met jongens. Ik vind dat het beter is als je mengt tussen mannen en vrouwen op de universiteit. Want dan leer je andere ideeën kennen, en hoe mannen denken. Het is dus veel beter voor vooruitgang.”

Een ander meisje schaart zich achter haar: “Ik zou het ook prima vinden om met jongens in de klas te zitten. Wanneer ik straks ga werken dan wordt er ook overal gemengd tussen mannen en vrouwen. Net als op straat, en in restaurants. Dus waarom zou het niet normaal zijn op de universiteit? Straks moet ik toch ook met mannen in één ruimte zijn om te werken?”

Opvallend is dat er slechts een enkeling is die tegen het werken met mannen is. Een verschil met Saoedi-Arabië, en dat zeg ik de groep ook. Dan komen de classificaties: “Ten tijde van de Profeet Mohammed werd er ook gemengd tussen mannen en vrouwen, maar wel binnen bepaalde grenzen en onder bepaalde voorwaarden. Zolang wij het ook zo doen is er geen reden om níet te mengen.”

Binnen welke grenzen en onder welke voorwaarden is mengen dan toegestaan?” vraag ik de groep. We maken klassikaal een lijstje, krijtje in de hand:

Omgeving: werk is een professionele, formele omgeving: “Het gaat het erom dat je je werk doet, het gaat niet om socialisen met mannen.”

Noodzakelijkheid: in een ziekenhuis is mengen geen probleem: “Als je een dokter nodig hebt dan maakt het niet uit, ook niet binnen de Islam, of de arts een man of een vrouw is. Het principe is, als het noodzakelijk is, zoals voor medische dingen, dan is het helemaal niet erg om te mengen.”

Gedrag: lachen met mannen is verkeerd. De grenzen worden aangegeven door goede manieren. Zolang je je netjes gedraagt en die grenzen niet overschrijdt is er niks mis met mengen: “Mengen om het mengen zelf, om te lachen en te praten en te flirten met mannen, nee, dat gaat tegen ons geloof en onze cultuur in.”

Kleding: het dragen van zedige kleding is noodzakelijk: “Mijn hoofddoek geeft mij het groene licht naar buiten te gaan en met mannen om te gaan die geen directe familie van me zijn.”

Tijdens de discussie over het juiste gedrag stelt één meisje dat het niet alleen OK is om te mengen met mannen, maar dat het zelfs béter zou zijn: “Want als je een groep meiden bij elkaar zet dan wordt er altijd heel luid gepraat en gelachen, en ook geroddeld. Als er mannen in de groep zijn dan gedragen vrouwen zich veel respectvoller en rustiger. Dat is beter.”

We naderen het eind van de collegebijeenkomst. Eén van de studentes wil nog dringend wat zeggen. Ze haalt het Facebook-voorbeeld uit mijn introductie aan. De meeste studentes in deze groep blijken op Facebook te zitten. Vrijwel allemaal hebben ze ook mannelijke Facebookvrienden.

“Ik vind onze Saoedische zusters die geen mannelijke Facebookvrienden willen een beetje te streng,” zegt ze. “Maar je moet wel oppassen met Facebook. Ik laat bijvoorbeeld alleen mannen toe die ik ken en van wie ik weet dat het goed volk is. Want weet je, al zou je het willen, je kunt mannen en vrouwen nooit helemaal scheiden, want zelfs in die gescheiden ruimtes hebben mannen en vrouwen toch telefoons? Dan kunnen ze elkaar toch bellen? Ik zeg je, mensen vinden toch wel een weg, het is niet natuurlijk om mannen en vrouwen zo uit elkaar te houden.”

Op deze pragmatische noot sluiten we de discussie af. De docent geeft nog even vlug het huiswerk op voor de volgende bijeenkomst. Meedoen? Beantwoordt dan de volgende twee vragen:

1) “Waar is God?”

2) “Wat zijn goede werken?”

‘Waar mensen strijden voor vrijheid en geluk, daar zal ik zijn’

Waar een Syrisch kind in de kou takken sprokkelt om het huis of de tent van zijn gezin te verwarmen, en met eetbonnen aanschuift bij de voedselbedeling; daar is Bouazizi’s ziel.

Waar een Syrische familie opgejaagd wordt en van land tot land trekt op zoek naar werk, veiligheid, inkomen en leven; daar is Bouazizi’s ziel.

Onder het puin van de vernielde huizen en levens van 8 miljoen Syriërs; daar is Bouazizi’s ziel.

In een tent van een Syrische vluchteling in Jordanië, die zich afvraagt of Syriërs de nieuwe Palestijnen zijn, ver van huis, een volk uiteengeslagen; daar is Bouazizi’s ziel.

Waar een Syrische moeder haar waardigheid vertrappeld ziet door smokkelaars en Europese grensbewakers; daar is Bouazizi’s ziel.

Waar Syrische activisten strijden in de geest van de gelukzalige bevrijding van het begin, ondanks de overweldigende kaping van vreedzaam protest door gewelddadige onderdrukking en burgeroorlog; daar is Bouazizi’s ziel.

Ook waar angst en haat woeden in de harten van Syrische soldaten, jihadisten, Libanese Hezbollah-strijders, Egyptische generaals, Saoedische autocraten en alle anderen die in naam van het volk strijden om het behoud van macht en privilege, of die een opportunistisch eigen belang nastreven op het lijk van zijn lichaam; ook daar is Bouazizi’s ziel.

In de smalle steegjes van een arme volkswijk in Caïro, waar een Egyptische familie elke pond omdraait sinds hun kostwinner door de ordetroepen op straat werd dood geschoten; daar is Bouazizi’s ziel.

In het hart van de Egyptische activisten van de eerste revolutie die altijd hebben geweten dat het oude regime een contrarevolutie zou gaan leiden onder het mom van de revolutie; daar is Bouazizi’s ziel.

Maar ook in het hart van de Egyptenaar die twijfelt en die, verscheurd door richtingloze angst voor de toekomst, zijn blinde steun geeft aan die contrarevolutie; ook daar is Bouazizi’s ziel.

In de straten van Caïro, waar Egyptenaren met getrokken messen tegenover elkaar staan, gemanipuleerd door machthebbers; daar voert Bouazizi’s ziel een strijd met de verdeeldheid in hun harten.

In de hoop van de Egyptenaar die een tegel legt in de onverharde straten van zijn verwaarloosde wijk, en die zijn eigen wijk ontwikkelt ondanks de apathie van miljoenen en de corruptie van de kleine elite; daar is Bouazizi’s ziel.

In de stoffige straten van vergeten Tunesische steden, waar jongeren verstikken van uitzichtloosheid, waar islamisten hen rekruteren voor de jihad of smokkelaars voor de overtocht naar het paradijs, waar gezinnen drie jaar lang van hoop naar nieuwe wanhoop worden geslingerd en geen vruchten zien van de offers van het volk; daar is Bouazizi’s ziel.

In de strijdkreten van vakbondsleiders en arbeiders die tegen machtige belangen van staten en bedrijven in ijveren voor menswaardig loon en werk; daar is Bouazizi’s ziel.

Waar het geloof deze ontvoogdingsstrijd ondersteunt in plaats van onderdrukt; daar is Bouazizi’s ziel.

Ook in de vergaderzalen van Europese en Amerikaanse leiders die Noord-Afrika en het Midden-Oosten opdelen in bondgenoten en vijanden, en zo bevolkingen verdelen in plaats van ondersteunen op het pad naar meer vrijheid en geluk; ook daar is Bouazizi’s ziel.

In de harten van Europeanen, die grensbarrières opwerpen en die gevangen zijn in hun angst voor de opstand van de zwakken en onderdrukten, die de geschiedenis aan zich laten voorbijgaan en blind zijn voor het lot dat ze delen met alle volken in de Middellandse Zee-regio; daar is Bouazizi’s ziel.

In de woonkamers van de Palestijnse activisten in Israël, Palestina en de buurlanden van Palestina, die strijden voor de val van het regime dat hen bezet: Israël-Hamas-Palestijnse Autoriteit-VS-EU-Iran-Hezbollah; daar is Bouazizi’s ziel.

In het protest Israëli’s die samen met Palestijnen één strijd voeren voor sociale rechtvaardigheid; daar is Bouazizi’s ziel.

In het lied van Israëlische en Palestijnse muzikanten die elkaars cultuur beleven en grenzen van angst verbrijzelen die hun leiders in harten hebben geplant; daar is Bouazizi’s ziel.

In het licht van de ogen van de kinderen, die het felst schijnen, die echt vertellen wat er op het spel staat, die het onmogelijke kluwen van conflict in een oogopslag ontrafelen, die immuun zijn voor alle krachten die ons verdelen en afleiden van de waarheid, die je nog kan herkennen als een mens, die nog echt voor het leven kiezen en aan wie het lot zou moeten gehoorzamen, zodat wij hen zouden (h)erkennen als onze verantwoordelijkheid in deze wereld, om hen niet te laten verdrinken in de duisternis van de geschiedenis en hen onze fouten te laten herhalen, maar hen in staat te stellen om hun land en de wereld te hernieuwen als sterke en bewuste burgers; in de ogen van de kinderen, daar is Bouazizi’s ziel.

Mohamed Bouazizi heeft het nooit bedoeld, maar zijn daad deed bevolkingen ontwaken. Waar mensen strijden voor vrijheid en geluk, daar zal hij zijn.

Bouazizi’s wanhoopsdaad was een “gouden gedicht geschreven met een eendenveer”. Drie jaar later zijn er te veel mensen die opnieuw “met een gouden balpen enkel de woorden van de eend neerschrijven”. Dit citaat komt uit een gedicht van de Tunesische dichter Moncef Mezghani (lees het gedicht hier).

Dit artikel verscheen ook bij MO* Magazine

De ’tough love’ van Recep Tayyip Erdogan

Grootste politiemacht ter wereld
Meer repressie en minder rechten. Dat is de trend na de grootschalige Gezi-park protesten in juni. De rechten en de omvang van het politiecorps nemen wel toe. Na Rusland heeft Turkije de grootste politiemacht ter wereld met 475 agenten per 100.000 inwoners. Columnist Burak Bekdil spreekt al van de ‘Democratische Politierepubliek van Turkije’.

Opmerkelijk is ook de aankondiging van de minister van justitie om de komende vijf jaar 207 nieuwe gevangenissen te bouwen. Een steeds groter deel van de Turkse burgers brengt tijd door achter tralies. In 1992 waren dat 54 verdachten en veroordeelden per 100.000 inwoners. In 2004 was dat opgelopen tot 81. En nu is het al 173 per 100.000. Dat is een groei van meer dan 100% in amper tien jaar.

De paradox van het Turkije onder Erdogan is dat er minder taboes zijn dan voor zijn AKP in 2002 aan de macht kwam, maar er meer journalisten achter tralies zitten. Dat zijn Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling veel discriminerende maatregelen tegen religieuze en etnische minderheden, zoals de Koerden, heeft opgeheven; democratische hervormingen heeft doorgevoerd, en een eind heeft gemaakt aan de politieke invloed van de bemoeizuchtige generaals – maar dat er tegelijkertijd vrijheden worden ingeperkt en er nieuwe taboes zijn ingevoerd, zoals het kritiseren van Erdogan en zijn beleid.

Er is nog steeds geen vrijheid van meningsuiting en geen democratie in de AKP. Van de ongeveer 70 Koerdische afgevaardigden in de AKP wordt nooit iets vernomen. Zij zijn door Koerden in het parlement gekozen, maar mengen zich niet in het debat over een politieke oplossing voor de Koerdische kwestie. Als er bij hoge uitzondering een dissident in de partij opstaat, zoals parlementariër Idris Bal, dan wordt hij aan de schandpaal genageld.

Slaafse houding
De mainstream media durven de groeiende corruptie bij de overheid niet openbaar te maken, omdat de uitgevers onderdeel zijn van grote conglomeraten die afhankelijk zijn van overheidscontracten. En het parlement kan de uitgaven van de regering en 150 andere overheidsinstellingen niet controleren doordat de Turkse Algemene Rekenkamer geen medewerking en amper informatie krijgt. Schokkend is de slaafse houding van de 327 AKP-parlementariërs en hun gebrek aan plichtsbesef: zij protesteren niet tegen de gecensureerde en onvolledige rapporten van de Rekenkamer. Het zijn geen volksvertegenwoordigers die de regering controleren, maar ja-knikkers zoals de bedienden in de hofhouding van de Ottomaanse sultans.

Turkije heeft het daarom nog steeds niet verder geschopt dan een derderangsdemocratie, volgens de Democracy Index van The Economist. Het is een ‘hybride regime’, waarin de bevolking wel de regering kiest, maar de openbaarheid van bestuur beperkt is en de fundamentele vrijheden en rechten van het volk niet volledig worden gerespecteerd. Veel hoop dat Erdogan Turkije verder wil democratiseren is er niet. Daarvoor is zijn AKP te veel een status-quo-partij geworden, die aan de leiband loopt van de gewiekste en charismatische ‘Büyük Lider’ (Grote Leider) Erdogan. Hij geniet van zijn bijna ongecontroleerde macht.

Erdogan is van plan alleen te luisteren naar wat hij de ‘nationale wil’ noemt (zijn conservatieve achterban) en niet naar de rest van de bevolking, die een westerse levensstijl heeft. Hij ziet zichzelf als een strenge, maar liefdevolle vader die doet wat goed is voor het volk. Dat is vaak niet leuk, maar ‘tough love’ is nodig om de Turken op het rechte, islamitische pad te brengen en te voorkomen dat ze bezwijken voor de zondige en perverse verleidingen van de hedonistische, westerse levensstijl. God en gezin als hoekstenen van de samenleving. En een paternalistische overheid die daarvoor de randvoorwaarden creëert middels wet- en regelgeving. Dat is zijn visie voor het Turkije van de toekomst.

Recep Tayyip Erdogan wordt gehaat en aanbeden. Voor zijn aanhangers is hij de man die van Turkije een groot, welvarender en beter land maakt, een land waarop ze trots kunnen zijn. Die een eind maakte aan ruim 80 jaar discriminatie van praktiserende moslims en moslima’s door de autoritaire kemalistische staat. Vrome moslima’s mogen door zijn hervormingen nu met hoofddoek naar de universiteit, zijn voor het eerst sinds het begin van de seculiere republiek (1923) welkom in het parlement, en kunnen werk vinden bij de overheid.

Zijn tegenstanders haten hem. ‘Hij breekt alles af wat Atatürk heeft opgebouwd,’ zo zeggen ze. ‘Tayyip gedraagt zich als een dictator die steeds autoritairder optreedt en dissidenten laat opsluiten of aandringt op hun ontslag,’ is een andere veelgehoorde klacht. Dat de onrust groeit bij de tegenstanders van de ‘islamitische democratie’ die Erdogan voor ogen staat, bleek ook op 10 november toen ruim 1 miljoen Turken het mausolem van Mustafa Kemal Atatürk bezochten ter hedenking van de 75e verjaardag van zijn dood. Tanil Bora, een onderzoeker en schrijver zei tegen de krant Radikal: ‘Mensen proberen zo hun ongenoegen te uiten over de AKP en de premier wegens de arrogante, autoritaire en fascistische manier waarop ze het land besturen.’

Het buitensporige en massale geweld van de politie tegen de betogers in het Gezi park in juni maakte voor iedereen duidelijk dat Turkije nog een lange weg te gaan heeft. Die indruk werd versterkt door het standpunt van Erdogan dat democratie zich beperkt tot de stembus. “De meerderheid heeft voor ons en ons programma gestemd, dus mogen wij dat uitvoeren”, is zijn standpunt. “Degenen die het daar niet mee eens zijn kunnen de volgende keer tegen ons stemmen. Dat is democratie”, vindt de premier. Degenen die tussentijds de straat opgaan om tegen de regering te protesteren of haar aftreden te eisen zijn in zijn ogen illegaal bezig. Het zijn ‘interne vijanden’ die samen met buitenlandse media en duistere krachten samenspannen om de AKP-regering ten val te brengen, zo luidt de komplottheorie die in regeringskringen in Ankara zo populair is.

Man met twee gezichten
De polarisatie over de premier en zijn beleid zal alleen maar toenemen. Hij is een man met twee gezichten. Zijn felste critici noemen hem een ‘dictator’ of ‘een nieuwe sultan’. Zijn kiezers dragen hem op handen als de reïncarnatie van de glorieuze sultan Mehmet de Veroveraar.

Onder leiding van Erdogan (59) boekt Turkije sinds 2002 het ene na het andere succes op economisch en politiek gebied. In 2005 waren de hervormingen zo ver gevorderd dat de Europese Unie onderhandelingen begon over de toetreding van Turkije. De voormalige burgemeester van Istanboel en oud-activist van de fundamentalistische Welvaartspartij is een raspoliticus. Een natuurtalent die met zijn dadendrang, charisma, conservatieve normen en waarden, en taalgebruik van de man in de straat, vrome moslims aan zich bindt. Elke verkiezing kreeg zijn islamitische partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (AKP) daardoor een hoger stempercentage. In 2002 won de AKP met 34 procent. In 2007 kreeg de partij 47 procent, en in 2011 stemde 50 procent van de Turkse kiezers op de regeringspartij.

De successen zijn Erdogan mogelijk naar het hoofd gestegen. Sinds de stembuszege van 2011 domineren de minder plezierige karaktertrekken van de eerste-minister en zijn gebrek aan hervormingsdrang het debat. Hij heeft lange tenen en een kort lontje. Kan met zijn scherpe tong iedere politieke opponent vloeren, maar mist het talent om kritiek te incasseren. Als meester tacticus weet hij hoe hij zijn conservatieve achterban moet bespelen en zijn tegenstanders moet demoniseren. Nogal eens lijkt het alsof hij de adviezen van de middeleeuwse Italiaanse politiek filosoof Niccolò Machiavelli toepast. Zoals in de tijd van de Gezi protesten. ‘Het woord vrijheid zal altijd dienen als voorwendsel voor oproer. Om de heerschappij te behouden bestaat er geen zekerder middel dan volkomen vernietiging.’

Door het gebrek aan visie en kracht bij de oppositie groeit bij veel AKP politici de arrogantie van de macht. Egemen Bagis, de minister voor Europese Zaken, zei kortgeleden: “De komende tien jaar zijn we ook nog aan de macht”. Uitgesloten is dat niet, maar zeker is het evenmin. En aan die strohalm van hoop klampen de tegenstanders van Erdogan zich vast. Of zoals een van hen zegt: ‘Hoogmoed komt voor de val’.

Het ‘kleine’ Oman dwarsboomt grote Saoedische plannen

Saoedi-Arabië heeft het tij tegen. De door het land gepropageerde militaire interventie in Syrië is van tafel. Het nucleaire akkoord tussen de VS en het gehate, sji’itische Iran stuit de Saoedi’s eveneens tegen de borst. En nu dwarsboomt ook nog het schijnbaar onbeduidende Oman de plannen van het koninkrijk om zijn statuur in de regio op te vijzelen.

Wat is er aan hand? Saoedi-Arabië heeft plannen om de samenwerkingsraad van de Golflanden (Gulf Cooperation Council – GCC) te versterken. Die samenwerkingsraad bestaat sinds 1981 maar heeft nooit veel om het lijf gehad. Tijd om daar verandering in te brengen, vinden de Saoedi’s, die het vleugellamme gezelschap tot een confederatie willen omvormen. Zo kan een Arabische vuist worden gemaakt tegen de verafschuwde Perzen. Vanzelfsprekend zal Saoedi-Arabië als grootste olieproducent de eerste viool spelen in dit nieuwe politieke verbond.

De plannen bestaan overigens al sinds 2011, en stuitten in het begin reeds op weerstand van Oman. Vorige week, aan de vooravond van een GCC-top in Koeweit, liet de Omanische minister van Buitenlandse Zaken Youssef bin Alawi op verrassend onverbloemde wijze weten dat zijn land niet van standpunt is veranderd en zal weigeren tot een dergelijke confederatie toe te treden.

Tijd om de schijnwerpers te richten op deze weinig bekende, maar in de internationale diplomatie opmerkelijk invloedrijke Golfstaat.

Oman, ooit een zeemogendheid die reikte tot Zanzibar, kiest voor een onafhankelijke en neutrale koers. Daar is het land met zijn betrekkelijk beperkte oliereserves het meest bij gebaat.

Diep in de 20ste eeuw was de regionale grootmacht tot achterlijkheid vervallen. Het sultanaat was volstrekt onderontwikkeld en werd verscheurd door stammentwisten. De Britse reiziger James Morris beschreef de bevolking in 1955 als ‘mager, gebogen, kreupel en pokdalig’. Vooral de ‘erbarmelijke kinderen, met hun uitpuilende ogen’ wekten zijn medelijden.

Morris was een van de weinige buitenlanders die erin slaagden door te dringen tot Oman, dat de heremiet was van het op zich al ontoegankelijke Arabische schiereiland. Westerse invloeden werden tot in het extreme geweerd: geen radio, geen tv, geen kranten, in een land zo groot als Italië. Geen zonnebrillen zelfs. En erger nog: geen ziekenhuizen en geen scholen – op een kliniekje met twaalf bedden en twee lagere scholen voor jongens na.

Er waren slechts enkele kilometers verharde weg. Het aantal auto’s was dus letterlijk op de vingers van een hand te tellen. Alleen in de hoofdstad Muscat, waar de stadspoorten ’s avonds dicht gingen, hadden enkele huizen generatoren. De jaarlijkse staatsbegroting bedroeg 50.000 pond Sterling. Dit alles op een bevolking van destijds een half miljoen.

De zaken keerden ten goede toen de Britten sultan Qaboes bin Said hielpen om in juli 1970 een staatsgreep te plegen tegen zijn vader. In ijltempo moderniseerde hij de economie en de infrastructuur. Dat gebeurde volgens strakke vijfjarenplannen, waarbij zuinig werd omgesprongen met de olievoorraden. Qaboes drukte een al onder zijn vader begonnen marxistische opstand in het zuiden de kop in. Hij bond de bevolking vervolgens aan zich door te investeren in het gebied en stammen te betrekken bij zijn besluiten. Met de inmiddels ter ziele gegane socialistische republiek Zuid-Jemen, die de opstand had gesteund, sloot hij een vredesverdrag.

Dat was nog niet alles: hij onderhield vriendschappelijke betrekkingen met de sjah van Perzië, maar wist hetzelfde te bewerkstelligen met het Iran van de ayatollahs. Tegelijkertijd weigerde hij de diplomatieke banden te verbreken met Egypte, nadat president Sadat in 1979 vrede had gesloten met Israël. In de Eerste Golfoorlog stelde Oman zijn militaire bases ter beschikking van geallieerde troepen. In een tijd dat het ‘vredesproces’ nog niet in diskrediet was geraakt, ontving sultan Qaboes de Israëlische kopstukken Peres en Rabin en opende hij een Omaans-Israëlisch handelskantoor, dat overigens al lang weer is gesloten.

In 1998 kreeg Sultan Qaboes een Internationale Vredesprijs voor zijn rol in het handhaven van vrede en stabiliteit in de regio. De onderscheiding was een Westers blijk van waardering voor zijn diplomatieke diensten. De ontdekking dat hij ook een faciliterende rol heeft gespeeld in de recente Amerikaans-Iraanse onderhandelingen die tot het nucleaire akkoord hebben geleid, heeft de Saoedi’s naar verluidt bijzonder ontstemd, maar kan hen onmogelijk hebben verbaasd.

Democratie heeft de sultan zijn land niet gebracht – verre van dat – maar daar staat het nodige tegenover: een Wirtschaftswunder zonder weerga dat toch kwetsbaar is en dat hij dus zeker niet in de waagschaal zal stellen ten behoeve van een Saoedische politiek die niet alleen agressief is, maar mogelijk ook getuigt van zelfoverschatting. Uit protest tegen het uitblijven van een interventie in Syrië weigerde Saoedi-Arabië het aanbod van een niet-permanente zetel in de VN-Veiligheidsraad te aanvaarden. Een handelwijze die door sommige waarnemers als ‘infantiel’ is gekenschetst.

Oman drukt Saoedi-Arabië met de neus op de feiten. De positie van het koninkrijk, dat voor niemand een role model is, dreigt verder te verzwakken. Want de kans is groot dat ook andere GCC-landen een vreedzame lijn verkiezen als het gaat om Iran, al was het maar omdat zij daar economisch voordeel bij zullen hebben.

Saoedi Arabië zal nog eens goed moeten nadenken over zijn regionale beleid.

Lees meer in dit artikel in Al Monitor.

Op een steenworp van de gevangenis

Om drie uur ’s nachts forceerden ze de voordeur van zijn ouderlijke woning in Bethlehem. Of hij ‘tien minuutjes’ wilde meekomen. Zo jong als hij was, voorzag hij het ergste. “Ik weet niet wanneer je me weer zult zien,’’ zei hij tegen zijn moeder.

De tien minuten werden vijftien maanden. En nog was het Israëlische leger niet op hem uitgekeken. Hij werd opnieuw opgepakt en tot acht maanden gevangenisstraf en een boete van 2000 shekel (400 euro) veroordeeld. De aanklacht? Niet moeilijk te raden: stenengooien.

Het moet een inktzwart intermezzo in zijn adolescentenleven zijn geweest, hem opgelegd voor een betrekkelijk gering vergrijp, maar de inmiddels twintigjarige student politieke wetenschappen lijkt een en ander redelijk te hebben doorstaan. Het is een goed geklede, zelfbewuste jongeman die zich voorstelt in het ontvangsthalletje van een gemeenschapshuis in een vluchtelingenkamp bij Bethlehem: zwart haar strak in de gel, modieus grijs vest, glanzende iPhone in de hand. In vlot tempo, soms met een vleugje humor, verhaalt hij over zijn ervaringen met het Israëlische militaire gezag.

Hoe de soldaten hem in een jeep duwden, blinddoekten en de polsen achter de rug bonden met die beruchte, diep in de huid kervende plastic handboeien. Hoe hij drie militaire gevangenissen van binnen leerde kennen. Hoe er tijdens urenlange ondervragingen stoelen naar zijn hoofd werden gesmeten en hij stompen in de zij kreeg te verduren, ook nadat hij had gezegd dat hij aan een nieraandoening leed. Hoe hij alle beschuldigingen dapper bleef tegenspreken en zijn ondervragers zelfs geestig van repliek diende. Zoals toen ze dreigden ook zijn moeder gevangen te zetten: ‘Doe dat, ik mis haar.’

Waarom zijn ondervragers al die moeite namen, als hij echt maar een handvol stenen had gegooid? ‘Een jongen van vijftien uit wie ze niks los kregen, dat waren ze niet gewend. Dat konden ze niet op zich laten zitten. Ze gingen zo ver dat ze niet meer terug konden.’

Het waarheidsgehalte van dit verslag zou twijfel kunnen oproepen als de stoere presentatie van Moehannad niet af en toe veelzeggend zou hebben gehaperd. Wanneer zijn veertig dagen in een isoleercel ter sprake komen, stokt de woordwaterval, wordt de ademhaling zwaarder, en begint de stem licht te beven. Hij voelde zich ‘erg triest’ in die kleine cel, klinkt het met neergeslagen blik. Alles was vies: het matras, de WC, de muren. Het eten? Oud, bedorven. Er was geen verschil tussen dag en nacht, ramen ontbraken. Wanneer hij voor een zoveelste ondervragingssessie werd opgehaald, betekende dat haast een bevrijding uit een verstikkend luchtledig.

Moehannad zwijgt en even valt er een ongemakkelijke stilte. Dan klaart zijn gezicht op: soms betrad een ‘mooie vrouw’ zijn troosteloze alkoof, herinnert hij zich, om hem te vertroetelen. In zijn dromen.

Lang bleef de behandeling van Palestijnse minderjarigen door het Israëlische militaire gezag onderbelicht. Dat lijkt nu te veranderen, ook in Nederland. CDA-Kamerlid Omtzigt stelde op 16 januari 2013 schriftelijke vragen over de kwestie aan minister van Buitenlandse Zaken Timmermans. De aanleiding: een in 2012 verschenen, zeer kritisch rapport van Britse juristen die de regio bezochten.

Structurele wantoestanden
Dit document staat niet op zichzelf: de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’tselem, alsmede Defence voor Children International (DCI) en Save the Children brachten in 2011 en 2012 eveneens gedetailleerd verslag uit over structurele wantoestanden bij de arrestatie, berechting en detentie van minderjarigen op de Westelijke Jordaanoever, van wie er jaarlijks 500 tot 700 worden opgepakt, meestal op verdenking van stenengooien. Begin maart kwam daar een UNICEF-rapport met gelijkluidende bevindingen bij.

Geen enkel rapport laat onvermeld dat het leger de kinderen vaak midden in de nacht van hun bed licht en hen, veelal geblinddoekt en de handen pijnlijk op de rug gebonden, naar een onbekende plek voor ondervraging brengt. De arrestaties gaan niet zelden gepaard met verbaal en lichamelijk geweld, alsmede met vernederingen en bedreigingen. Anders dan hun Israëlische leeftijdgenoten blijft de Palestijnse kinderen begeleiding van een ouder onthouden en gaat er geen juridische bijstand aan de ondervragingen vooraf. Noch worden zij altijd op de hoogte gesteld van hun zwijgrecht.

Wat de rechtsgeldigheid van de bekentenissen vooral discutabel maakt is de eenzame opsluiting waaraan naar schatting 12% van de opgepakte kinderen tot nu werd onderworpen: een onacceptabele praktijk, menen UNICEF- en andere VN-deskundigen, aangezien het in 1989 opgestelde VN-Kinderrechtenverdrag stipuleert dat de belangen van kinderen, ook bij vervolging, altijd voorop dienen te staan en zij slechts in extreme gevallen dezelfde strafrechtelijke behandeling mogen ondergaan als volwassenen.

‘Cel 36’
De afgelopen vier jaar verzamelde de Palestijnse afdeling van Defence for Children International 59 onder ede afgelegde getuigenissen van Palestijnse jongens die één tot 24 dagen in een isoleercel zouden hebben doorgebracht. Ongeveer de helft van die getuigenissen stamt van 2012 en 2011. Van een afname is dus geen sprake. Vaak wordt ‘cel 36’ in de Jalame-gevangenis in noord-Israël genoemd: een kamertje zonder ramen van twee bij drie meter; muren met een ruw, onaangenaam in de rug prikkend oppervlak en continu een diffuus, gelig licht dat tot hoofdpijn leidt.

De Israëlische Veiligheidsdienst Shin Bet wijst alle beschuldigingen categorisch van de hand. Maar tientallen jongens kunnen bezwaarlijk los van elkaar kamernummer ‘36’ en muren waartegen je niet kunt leunen hebben verzonnen. En het is ook niet waarschijnlijk dat dergelijke verklaringen onderling konden worden bekonkeld zonder dat organisaties als B’tselem en DCI er lucht van hadden gekregen.

Ayed Abu Eqtaish van de Palestijnse afdeling van DCI verdenkt Israël zelfs van een toenemende voorkeur voor eenzame opsluiting. In zijn kantoor in Ramallah haalt hij het geval aan van een jongen die, na 22 dagen isolement, zijn ondervrager de aardigste man noemde die hij ooit had gekend. ‘Kijk, wanneer je een verdachte fysiek onder druk zet, zal hij al zijn energie aanspreken om zich te verweren. Sluit je hem eenzaam op, dan leg je hem lam. Dan ondermijn je zijn persoonlijkheid. Dat geldt zeker voor minderjarigen, die psychisch kwetsbaarder zijn dan volwassenen. Deze methode is dus veel effectiever om bekentenissen los te krijgen.’

Met wat goede wil zijn daar positieve ontwikkelingen tegenover te stellen. Zo kent de Westelijke Jordaanoever sinds 2009 speciale jeugdrechtbanken. En in 2011 werd de volwassen leeftijd voor Palestijnen van 16 jaar naar 18 jaar opgetrokken, waarmee het militaire recht in bezet gebied na ruim vier decennia deels is geharmoniseerd met Israëlisch burgerrecht en internationaal recht. Helaas is er volgens Eqtaish in de praktijk niets veranderd. ‘Het maakt voor 16- en 17-jarigen geen verschil, omdat de strafmaat tot nu toe niet is aangepast.’

De kern van het probleem, zo zegt Eqtaish het veel Palestijnen na, is de bezetting. Er zijn twee rechtsstelsels: het ene is civiel en bestemd voor Israëliërs in Israël én bezet gebied, het andere militair en bedoeld voor Palestijnen in bezet gebied. Wat Eqtaish vooral stoort is dat de Israëlische belangen altijd als vanzelfsprekend gelden. ‘Zo is het vrijwel onmogelijk voor een Palestijn om op borgtocht vrij te komen. Israël wil dit pas toestaan als de Palestijnse justitie de vervolging voortzet. Alsof de verdachte ook in conflict is met de Palestijnse rechter, in plaats van enkel met de Israëlische. Het probleem is niet enkel juridisch. De Palestijnse overheid wordt geacht taken van de bezetter over te nemen.’

Politisering
In haar reactie op het Britse rapport wijst de Israëlische ambassade in Londen op de politisering van de Palestijnse jeugd, waardoor kinderen al op jonge leeftijd bij ‘militante en gewelddadige activiteiten’ betrokken raken. Persattaché Amir Ofek klaagt bovendien dat het ‘slingeren van steenbrokken’ – een ander had wellicht gekozen voor de wat gematigder verwoording ’gooien van stenen’ – wordt afgedaan als een gering vergrijp, terwijl het levensgevaarlijk zou zijn. Maar vermeldenswaard in dit verband is de blogpost die de Israëlische strijdkrachten publiceerden, getiteld ‘Rocks can kill’, waarin alle dodelijke slachtoffers van stenengooien sinds 1983 worden vermeld. Het gaat om acht personen. Hoe afkeurenswaardig de incidenten die leidden tot deze sterfgevallen ook mogen zijn, het Israëlische leger lijkt hiermee toch vooral te hebben aangetoond dat stenengooien zeer zelden tot de dood leidt.

Hoe het ook zij, Kamerlid Omtzigt leek gevoelig voor het argument dat Palestijnse kinderen tot politiek geweld worden aangespoord. Een vraag aan Timmermans luidde: ‘Deelt u de mening dat hier ook een verantwoordelijkheid bij de Palestijnse Autoriteit ligt, om te voorkomen dat kinderen onderdeel worden van het conflict met Israël?’

Palestijnse kinderen waren de stenengooiende infanteristen van de eerste intifada (1987-1993) en het is een feit dat ze nog steeds vaak voorop lopen in betogingen tegen het militaire gezag. Het hoog in de heuvels gelegen Nabi Saleh, even ten noorden van de officieuze hoofdstad Ramallah, laat zien waartoe dat kan leiden. In dit op het oog onbeduidende dorp van 500 inwoners hangen tot zwarte slingers aangeregen traangasgranaten als cynische versiering in de straten en tuinen.

Op een heiige februarimiddag in 2013 zijn op een tegenoverliggende helling de ordentelijke contouren van de joodse nederzetting Halamish te onderscheiden. De twee gemeenschappen hebben een huwelijk dat in de hel is gesmeed. Zo woedt er een conflict over een bron die kolonisten in 2009 met kennelijk goedvinden van de bezettingsmacht confisqueerden. Het heeft iets oudtestamentisch: ‘De herders uit Gerar maakten ruzie met de herders van Jitschak, door te zeggen: Het water is van ons,’ staat al in het eerste Bijbelboek Genesis.

Sinds december 2009 lopen inwoners van Nabi Saleh elke vrijdag tegen deze situatie te hoop. En ook hier voeren vaak nog jonge kinderen veelal de protestmarsen in de richting van Halamish aan. Ze zwaaien met vlaggen, scanderen leuzen (‘one two three four, occupation no more’), en schelden op de soldaten die hen de weg versperren. Zij die zich het minst onbetuigd laten worden op You Tube bewonderend ten voorbeeld gesteld. Uiteraard wordt er ook met stenen gegooid. Het leger reageert met traangas, met rubber beklede stalen kogels, of erger: ‘live bullets’.

Er lijkt nog meer aan de hand: een vete tussen de Israëlische autoriteiten en een Palestijnse familie, die ten koste gaat van een groot aantal kinderen. De meeste dorpelingen heten Tamimi; de 45-jarige onderwijzer en activist Bassem Tamimi is hun primus inter paris. Al twintig jaar tart hij de bezetter, twaalf keer zat hij gevangen. Meestal was de aanklacht ‘aanzetten tot stenengooien en het organiseren van betogingen zonder vergunning’, maar opmerkelijk genoeg kwam het niet één keer tot een veroordeling. De EU noemt Tamimi een voorvechter van de mensenrechten.

De woning van Bassem en zijn vrouw Nariman is een blokkendoos van grijs uitgeslagen natuursteen op een rommelig erf. Boven de bank in de huiskamer prijken vier posters waarop mannen staan afgebeeld van wie alleen Narimans echtgenoot nog leeft. Ze vertelt met de indringende onbewogenheid die veel Palestijnen kenmerkt wanneer hun ontberingen ter sprake komen hoe haar zwager Mustafa in december 2011 in het dorp omkwam doordat een traangasgranaat hem in het gezicht trof en hoe haar broer Rushdi in november 2012 niet ver van haar woning stierf nadat hij in zijn rug was geschoten.

Een eerder gesneuvelde oom completeert deze droeve portrettengalerij. Daaronder is de 13-jarige Ahed Tamimi inmiddels op de bank neergeploft. Aan de manier waarop ze haar versgelakte rode nagels bestudeert en haar omgeving negeert is niet af te zien dat ze tot nationale heldin is uitgegroeid. Het YouTube-filmpje waarin ze met uitdagend gebalde vuist militairen luidkeels de les leest leverde haar een audiëntie op bij de Palestijnse president Abbas en een ‘Courage Award’ in Turkije.

Pro-Israëlische media bestempelen dit als ‘cynische manipulatie van een kind door haar ouders en politici’. Het Palestijnse kamp spreekt dit fel tegen. De You Tube-tirade tegen de Israëlische militairen zou niet zijn geregisseerd: Ahed had net gezien hoe ze haar 15-jarige broer Waed geblinddoekt wegvoerden. Dat dit op film kwam te staan, is niet verwonderlijk; de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’tselem heeft de afgelopen jaren een groot aantal videocamera’s onder Palestijnen uitgedeeld met als doel de wereld te laten zien wat ze te doorstaan hebben door de bezetting.

Israël blijft Bassem Tamimi graag neerzetten als gewetenloze organisator van bataljons geïndoctrineerde, stenen gooiende minderjarigen. Deze dag is helaas niet zo geschikt om daarover kritische vragen te stellen. Narimans mobiel zit aan haar oor geklonken: als het goed is wordt haar man, die voor de zoveelste keer vastzit, vandaag vrijgelaten en is hij over enkele uren thuis. Wanneer het verlossende bericht eindelijk komt, is er maar even tijd voor tranen: al snel zetten dorpelingen feestelijkheden in gang. Een poster met Bassems triomfantelijk lachende beeltenis verschijnt boven de voordeur, Palestijnse vlaggen worden op de dakrand geplant. De huiskamer vult zich met familieleden, onder wie Waed Tamimi, wiens arrestatie zijn zusje zo van streek bracht. Hij kwam binnen een week vrij, maar niet nadat hij naar eigen zeggen was mishandeld. Een arts bezocht hem, maar toen Waed zei dat hij erge pijn had aan zijn armen, was het antwoord: ‘Daar ga ik niet over.’

Op de procesdag zag hij zijn vader, die ook moest voorkomen. Anders dan Bassem Tamimi kwam de jongen er met een boete van 2000 shekel vanaf. De aanklacht, zoals bijna altijd bij jongeren: stenengooien.

Anan Tamimi (17) kwam eveneens tegelijk met zijn vader – een broer van Bassem – vast te zitten. Daarnaast werd hij slachtoffer van een praktijk die meestal voor volwassenen bewaard blijft: nadat de soldaten hem hadden ondervraagd, lieten ze hem ‘vrij’ – geboeid, in het holst van de nacht, en in kolonistengebied. Struikelend en sidderend van angst vond hij de weg naar huis.

De oogst van drie jaar en drie maanden burgerverzet in Nabi Saleh: heel veel rhaz (traangas), mattat rassas (‘rubber kogels’) en gewone, ‘scherpe’ rassas. Twee martelaren en 117 arrestaties, ook van tientallen minderjarigen. Dat zij door volwassenen actief bij het protest worden betrokken is een feit. Dat het Israëlische leger het speciaal op hen heeft gemunt, lijkt ook zeker: ze zijn het eenvoudigst op te pakken en tot bekentenissen te dwingen, waardoor er weer volwassenen kunnen worden gearresteerd– dat gebeurt vaak op grond van wat kinderen na urenlange ondervragingen en op de rand van geestelijke en lichamelijke uitputting al dan niet naar waarheid opbiechten.

Is er een manier om deze onzalige kruisbestuiving te stoppen? Maartje Berger van de Nederlandse afdeling van Defence for Children International vestigt haar hoop op het VN-Kinderrechtenverdrag, dat door Israël en Nederland is geratificeerd. ‘Zoals elk verdrag had het Kinderrechtenverdrag tijd nodig om ingeburgerd te raken,’ zegt ze, ‘maar je ziet het de laatste tijd aan gewicht winnen. Tot nu toe werd het lot van Palestijnse kinderen overschaduwd door de politiek. Het kinderrechtenverdrag biedt de kans de kwestie boven die politiek uit te tillen. Zo kan – en moet – Nederland Israël confronteren met de schending van Palestijnse kinderrechten. Palestijnse ouders kunnen eveneens aan de hand van dit verdrag op hun verantwoordelijkheden worden gewezen.’

Ongetwijfeld zal deze legalistische benadering nog lang op dorre bodem vallen in een tot op het bot gepolitiseerde omgeving. ‘Je kunt kinderen niet buiten de politiek houden als die hen rechtstreeks raakt,’ zegt Maartje Bergers Palestijnse collega Abu Eqtaish. ‘Waarom zouden kinderen trouwens niet kenbaar mogen maken wat van de situatie vinden?’

Veel Nederlanders, voor wie politiek nauwelijks meer is dan tijdverdrijf en veiligheid – zeker wat kinderen betreft – het hoogste goed, kunnen misschien moeilijk bevatten dat de Palestijnen zichzelf zien als een verzetsgemeenschap. Kinderen, volwassenen en bejaarden: ze zijn er een integraal onderdeel van. Zo’n 750.000 Palestijnen hebben gevangen gezeten, letterlijk elke familie heeft er ervaring mee. De gevangeniscarrière begint vaak vroeg, de kindertijd duurt dus kort.

Het bezoek aan Nabi Saleh wordt afgesloten in de hartverscheurend armzalige woning van een ander Tamimi-gezin. De 13-jarige Karim vertelt er hoe hij twee jaar geleden een Israëlische politiewagen bekogelde en in de kraag werd gegrepen. ‘Wij willen dieven vangen, geen jongetjes,’ zeiden de agenten. Zijn antwoord: ‘Jullie zijn de dieven, jullie stelen mijn land.’ Vader Saleh grijnst goedkeurend boven zijn hooggesloten trui in de steenkoude, donkere huiskamer.

Dan komt Islam Tamimi (16) binnen en volgt er alweer een verhaal van een nachtelijke arrestatie, ruwe ondervragingen, een veroordeling wegens stenengooien, drie maanden in een Israëlische gevangenis, dreiging met deportatie naar Ramallah, en uiteindelijk huisarrest.

Hoe hij dit alles heeft doorstaan? Heeft hij boze dromen?

Op het gezicht van de jongen, dat tot dan geen emotie liet zien, tekent zich nu een uitdrukking van peilloos dedain af. ‘La,’ zegt hij. Nee.

Beste Syriërs, kunnen jullie aub nog eens vluchten?

Beste Elias,

De dossierbehandelaar van de Belgische ambassade in Turkije liet weten dat het dossier van je zus Fatima perfect in orde was. Toch stuurden we het naar de Dienst Vreemdelingenzaken in Brussel. De grensbewakers gingen met een vergrootglas op zoek naar bedriegers lang nadat de VN alle Syriërs als legitieme vluchtelingen hadden bestempeld. Terwijl het geluid van de bommen in Aleppo via Skype je Leuvense huiskamer binnendrong, lieten we je maanden wachten. Al die tijd bleef het bed dat je voor je zus had klaargemaakt, leeg.

We wierpen obstakels op, terwijl jullie er al zoveel op jullie weg hadden gevonden. We hadden Fatima het visum moeten geven, net zoals de andere keren toen ze je in België bezocht. Dan had ze kunnen genieten van het strand van Oostduinkerke, zoals tijdens jullie onvergetelijke zomer in 2006. Maar we pasten strikt de regels toe: je zus kon niet aantonen dat ze nog een inkomensbron had en dus vreesden we dat ze niet naar Aleppo zou terugkeren. Maar hoe had ze dat kunnen bewijzen? Haar restaurant was vernield in de oorlog.

Je huurde voor je zus een appartement in het Turkse Iskanderun, een stad die pas echt overspoeld werd door Syriërs en waar kort daarna in de buurt een bomaanslag plaatsvond. Je had tot dan toe enkel positieve ervaringen met België, maar onze hardvochtigheid was een schokkende ontnuchtering, zeker omdat je zelf Belg bent.

Beste Raed,

Toen je moeder vol verwachting de Belgische ambassade in Beiroet binnenstapte – ze had net onderweg van noord-Syrië bombardementen en milities getrotseerd – hadden we in haar hart moeten kijken. Maar we gingen op zoek naar de bedriegster die ze niet was. Bij elke argwanende vraag die we haar stelden, zonk de moed dieper in haar schoenen. We voerden onze beslissing in onze databank in: “geweigerd”.

Je vertelde ons nochtans dat ze sukkelde met een zwakke gezondheid en dat ze bij jou in Leuven wilde uitrusten van de oorlog. Je zou voor haar instaan, dus er was eigenlijk geen probleem. Maar de oorlog in Syrië deed ons vermoeden dat je moeder niet naar Syrië zou terugkeren en dat is een voorwaarde voor een visum. Zwitserland liet die voorwaarde vallen in september 2013, beter laat dan nooit. We hadden dat ook moeten doen.

Toen je vroeg of België zoals Duitsland kwetsbare Syriërs naar België zou halen, moesten we je weer teleurstellen. België had nooit zulke plannen. De EU riep lidstaten op meer Syriërs te hervestigen in Europa. België ging geen extra engagementen aan. Met de lage aantallen pakten we zelfs politiek uit om ons humanitair gelaat te tonen, terwijl het in werkelijkheid ons angstig gelaat was. Slechts zes Belgische gemeentes wilden jullie verwelkomen. De andere 583 waren misschien niet trots genoeg om oorlogsslachtoffers te helpen.

We hadden onze samenleving moeten verrijken met jullie ervaringen, maar we hebben ze verarmd door jullie boot af te houden. We hadden van de geschiedenis kunnen proeven door een uitnodigingsoperatie op te zetten en jullie kinderen op weg te zetten naar een toekomst. Ook al zou het pijnlijk zijn geweest ver van jullie geliefde Syrië te reizen, toch hadden we jullie graag die grote dag bezorgd: de tenten verlaten, op het vliegtuig naar België stappen.

Maar we leefden in een tijd waarin de woorden ‘kom naar Europa’ taboe waren geworden. De solidariteit was afgebrokkeld en onze ministers wilden geen stemmenverlies leiden. Terwijl jullie echte golven trotseerden, surften zij op een hardvochtige golf die hen populair maakte.

Beste Ahmed,

Het moet een schok zijn geweest toen je aan de overkant van de Evros-rivier de grens van de waardigheid dacht te hebben bereikt, en je in het eerste Griekse stadje werd geslagen door politie. Jouw twijfel op dat moment, of je wel in Europa was, is een schandvlek op ons geweten. Je was als demonstrant in Syrië beschoten door een leger. Je had je gezin moeten achterlaten. Je had je laten vernederen door smokkelaars. Je had je blauw betaald aan een vals paspoort waarmee je naar België kwam, want een officieel Schengenvisum was je geweigerd.

Als we naar jou hadden geluisterd, hadden we begrepen dat we smokkelnetwerken beter hadden kunnen bestrijden door makkelijker visa toe te kennen aan oorlogsvluchtelingen. Smokkelaars en bedrijven die investeren in grenscontroleapparatuur waren de grote winnaars van de oorlog en de conflicten achter onze gesloten grenzen. Onze burgers gingen slapen met een vals gevoel van veiligheid, dat hen deed wegkijken van de problemen aan hun voordeur.

Wist je dat jij bij de laatsten was die nog over de Evros zijn geraakt? West-Europese lidstaten waren gaan klagen: ‘De Griekse grens staat open als een schuurdeur. We zullen opnieuw grenscontroles invoeren voor Grieken, als vluchtelingen de EU blijven binnenkomen via de Grieks-Turkse grens. Wanneer één lidstaat iedereen op het Schengen grondgebied toelaat, draagt heel Europa de gevolgen.’

Met de hulp van Frontex sloot Griekenland daarop de landgrenzen met een muur en 1800 grenswachters. Op amper een maand tijd liep het aantal vluchtelingen daar terug van 2000 naar 200. Toen jouw vrienden via de Griekse eilanden kwamen, werden ze gearresteerd door gemaskerde agenten en teruggestuurd naar Turkije, waar toen al een half miljoen Syriërs verbleven in moeilijke omstandigheden. Alle EU-landen samen ontvingen 50.000 Syriërs.

Onze West-Europese regeringen waren stiekem blij dat Griekenland het vuile werk opknapte. De noodkreet van Griekenland – “we worden overspoeld” – werd beantwoord door West-Europa, niet door meer vluchtelingen in de rest van Europa op te nemen, maar door de druk op Griekenland op te voeren om vluchtelingen uit Europa weg te houden. Griekenland antwoordde met de gebruikelijke wreedheid, maar vandaag is het óns geweten, van de West-Europese opdrachtgevers waaronder België, dat in opstand komt.

Toch was je ons dankbaar. Met je volwaardig vluchtelingenstatuut – Syriërs met een tijdelijk statuut moesten wachten op een veroordeling van de Belgische staat door ons Grondwettelijk Hof – kon je je vrouw en kindje laten overkomen, ook al kreeg je het pas na een jaar wachten en duurde de gezinshereniging nog maanden. Waar vond je de kracht, telkens je dochtertje door het computerscherm zei: ‘Papa, waarom zit je aan de andere kant van het scherm?’

Beste Azmi,

in Libië had je er al een odyssee vanuit Latakia opzitten toen je hoorde dat je zwangere vrouw er geen verblijfsrecht kreeg omdat ze Palestijns vluchteling uit Syrië was. Je broer in Vilvoorde nodigde je uit naar België, maar onze ambassade in Tripoli wees je visumaanvraag af. Reden: jullie verbleven niet legaal in Libië, ook al was dat voor je vrouw onmogelijk. Die formaliteit duwde jullie naar de volgende conflicthaard, Egypte, waar Syriërs na de staatsgreep door het leger werden opgesloten. Het tweede leger waarvoor je moest vluchten.

Je kon geen kant uit, behalve de zee op. Na een verschrikkelijke bootreis werd je aangepakt door de bewakers van Fort Europa. Mensen die over grenzen heen moeten om hun leven te beschermen tegen crimineel geweld noemden we in één adem met grensoverschrijdende criminaliteit: ‘Dankzij grenscontroles bestrijden we grensoverschrijdende criminaliteit en kunnen we mensen arresteren die de grenzen clandestien overschrijden’.

We deden zo het idee bij de bevolking ingang vinden dat je vluchtelingen moet bestrijden in plaats van beschermen. We duwden jullie in de vernederende positie om als dieven in de nacht onze controles te omzeilen, waarna angst ons ertoe bracht jullie te ‘spotten’ met peperduur controlemateriaal. Niet om jullie te helpen, maar te ontmoedigen.

Toch hebben de verschillende standaarden in Europa jullie steeds naar het beste land gelokt. Maar West-Europa stuurde mensen als jij terug naar de landen aan de zuidelijke en oostelijke buitengrenzen van de EU, naar landen die al sterk onder druk stonden en die de minst effectieve asielsystemen hadden.

Beste Syriërs,

Nu we kunnen terugblikken, begrijpen we dat jullie vraag naar solidariteit vooral het gebrek aan solidariteit tussen Europese landen onderling onthulde, een ideaal dat ons nochtans aan elkaar bindt sinds onze eigen grote oorlogen.

5 miljoen ontheemden in Syrië, 2 miljoen Syriërs in de buurlanden, amper 50.000 in Europa, een paar duizend in België. In een dringende situatie die geen uitstel verdroeg, gaven we de hete aardappel door. Europese regeringsleiders schoven noodzakelijke beslissingen over concrete acties voor zich uit. Onze creatieve energie en middelen stroomden niet naar het opzetten van veilige wegen naar Europa, maar naar het afsluiten van onze grenzen.

Buiten Europa droegen we het masker van de hulpverlener, binnen het masker van de grensbewaker. Onze humanitaire hulp van meer dan 1 miljard euro was nodig, maar omdat we parallel een hardvochtig gesloten grenzenbeleid voerden werd zelfs de hulp een uiting van onze angst voor jullie in plaats van onze solidariteit met jullie.

Hulp en indamming is niet hetzelfde als hulp en uitnodiging. We hielden jullie op een afstand, in conflictgebied, waar jullie kwetsbaar waren voor extremisme. En dat extremisme kwam als een boemerang terug over grenzen heen: onze “Syriëstrijders”. Spijtig genoeg was zelfs dat geen wake-up call, maar een dankbare bliksemafleider. In plaats van morele verantwoordelijkheid voelden we morele superioriteit. Alle aandacht ging naar welke gevaren dat extremisme voor ons inhield.

Toch droegen we ook binnen Europa het humanitaire masker. Zo goed als alle Syriërs die tot bij ons raakten, kregen een statuut. Maar het asielsysteem was er enkel voor zij die zich arm konden betalen en hun leven nog een laatste keer in de waagschaal durfden gooien om het uiteindelijk te redden. Zij die de Europese grenscontroles omzeilden, beloonden we met een verblijfsstatuut. Maar sommigen verdronken in zeeën of rivieren. Het besef dat Europa een schepje bovenop de meer dan 100.000 doden in Syrië deed, is vandaag ondraaglijk.

Ook al hadden we meer Syriërs kunnen opvangen, toch hebben we de schijn van crisis opgehouden. Dat was een belediging aan het adres van de buurlanden van Syrië die een exodus te verwerken kregen die het weefsel van hun samenleving destabiliseerde. We vroegen Libanon zich niet te mengen in het Syrische conflict, maar als een Syriër beroep deed op onze ambassade in Beiroet, weigerden we hem. En werd hij de miljoenste Syriër in Libanon, een land met 4 miljoen inwoners dat zo net wel in het conflict werd getrokken.

We bewezen dat we niet geloven in een nabuurschapsbeleid, maar in een Fort-Europabeleid. Syrië is nochtans een buur van Europa. De oorlog speelde zich af in onze buurt. Onze xenofobie, aangewakkerd door een economische crisis en populistische politici, verblindde ons voor de realiteit dat stabiliteit in onze buurt in ons eigen belang is.

We hadden jullie graag beter geholpen in jullie overgang naar meer vrijheid. Want jullie strijd is ook de onze, voor een stabiele en welvarende Middellandse Zee-regio. In een tijd waarin historische veranderingen plaatsvonden, waren wij te veel op onszelf gericht. Bij deze herdenking 100 jaar later vragen we jullie om genade: kunnen jullie aub nog eens vluchten? De gemiste kans om goed te doen, verteert ons vanbinnen.

Een Europese leider, 2114.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd bij MO* Magazine

 

Prestigeproject van Erdogan

De nieuwe link tussen Europa en Azië maakt deel uit van de ongekende bouwwoede van de stad, die de wederopbloei van Istanbul en de enorme ambities van zijn voormalige burgemeester, Erdogan, typeert: de aanleg van het grootste vliegveld ter wereld, een derde brug over de Bosporus, en het graven van een megakanaal ten westen van Istanbul om de Bosporus te ontlasten.

Nederland, dat een wereldreputatie heeft op het gebied van waterbouwkunde, heeft een adviserende rol gespeeld bij wat ingenieur Frits van de Kerk een‘sexy project’ noemt: “In de wereld van de techneuten is dit een heel bijzonder en gedurfd project.” Twee jaar was hij actief betrokken bij de aanleg van dieptste afzinktunnel ter wereld (59,6 meter onder water). Hij wijst erop dat Nederland ervaring heeft met afzinktunnels. De Wijkertunnel onder het Noordzeekanaal (1996) is er een. “Met kleine krachten grote, zware elementen op hun plaats krijgen. Dat is smullen voor een civiel ingenieur”.

De metrotunnel is onderdeel van de modernisering en uitbreiding van het openbaar vervoer per spoor in deze megastad van ruim 14 miljoen inwoners, die berucht is om zijn files en verkeerschaos. Tot de aanleg van de tunnel waren forenzen aangewezen op veerboten of op de twee bruggen over de waterweg tussen Europa en Azië. De reistijd tussen de westelijke delen van de stad en de snelgroeiende wijken aan de Aziatische oever van de Bosporus wordt met zeker anderhalf uur verkort. De maximum capaciteit van de metrotunnel is 1,5 miljoen passagiers per dag. De reistijd onder water is slechts 4 minuten.

Het Turkse ‘project van de eeuw’ moet bijdragen aan een vermindering van de dramatische verkeersdrukte en stress in Istanbul. Uit onderzoek in 58 steden in Europa door de Nederlandse fabrikant van navigatiesystemen TomTom blijkt dat Istanbul na Moskou de meest door verkeersopstoppingen geplaagde stad ter wereld is. Op de ‘Congestion Index’ 2013 van TomTom staat dat de gemiddelde reistijd in Istanbul door files 55 procent langer is dan in steden waar het verkeer gewoon kan doorrijden. In de ochtendspits is de reistijd zelfs 80 procent langer en in de avondspits 125 procent langer.

Het Marmaray project is niet alleen een ambitieus, maar ook een uiterst gecompliceerd project onder de drukbevaren zeearm. De metrolijn is bovendien slechts 16 kilometer verwijderd van een van de meest actieve aardbevingsgebieden in de wereld. De permanente onderaardse krachten bij de Noord-Anatolische breuklijn veroorzaakten de afgelopen zeven decennia zeven zware aardschokken. In 1999 trof een aardbeving met een kracht van 7.4 op de schaal van Richter de plaatsen Gölcük en Izmit ten zuiden van Istanbul. Er kwamen ruim 20.000 mensen om.

Seismologen hebben ontdekt dat het epicentrum van de cyclisch voorkomende aardschokken steeds dichter naar Istanbul kruipt. ,,De kans dat een zware aardbeving de metropool binnen tien jaar zal treffen, is volgens berekeningen 44 procent. En binnen de volgende 30 jaar is die kans 77 procent”, zegt Haluk Özmen, hoofdingenieur van het project, in zijn kantoor in Üsküdar. Dat een dergelijke natuurramp tot een catastrofe kan leiden in het overbevolkte Istanbul staat vast. “De uitdaging was dus een metrotunnel te bouwen die aardbevingsbestendig is”, aldus Özmen. Hij wijst er op dat er soortgelijke tunnels zijn gebouwd in San Francisco, Japan en Korea. “Die hebben aardbevingen goed doorstaan. We gebruiken hun ervaringen en de nieuwste technologie.”

Metrotunnel onder Bosporus – Nederlandse ingenieur betrokken bij ‘sexy project’

De Nederlandse ingenieur Frits van de Kerk is lyrisch over de metrotunnel: ,,De Bosporustunnel is extra ingewikkeld. De Bosporus is geen gewone rivier maar een zeestraat. In feite een piepklein gaatje tussen de enorme watermassa’s van de zwarte Zee en de Zee van Marmara. Het zoute warme water vanuit het zuiden stroomt in noordelijke richting tegen het koude zoete water uit de Zwarte Zee. De turbulentie die daardoor ontstaat maakt de stroming grillig. Dat compliceert het afzinken van de tunnelelementen. Er zijn meetprogramma’s ontwikkeld om een patroon te ontdekken in de stroming.”

Hij legt uit hoe dat in zijn werk is gegaan. ,,Eerst is er onder de Bosporus een geul gegraven door reusachtige baggerschepen. Daarna zijn de stalen tunnelelementen van 135 meter lang stuk voor stuk afgezonken. Ze zijn luchtdicht gemaakt met tijdelijke stalen schotten. Elk element weegt 18.000 ton. Ze worden voortgetrokken door sleepboten van zo’n 250 ton. Wanneer het element ter plekke is, wordt het afgezonken door er een beetje water in te laten – niet te veel, anders wordt het veel te zwaar! – en afgetakeld door een afzinkponton. We maakten gebruik van het vliegwieleffect. Prachtig ingenieurswerk!”

Het eerste concept voor het project dateert van 1985. Experts uit allerlei disciplines werkten aan verschillende onderdelen ervan. Zij deden haalbaarheidsstudies en stelden een masterplan op. In de jaren ’90 volgde een actualisering van de plannen en in 1998 werd ook de financiering aangepast aan de ontwikkelingen in de Turkse economie.

Het contract voor het Marmaray project werd in juli 2004 getekend. Hoofdaannemer van het Turks-Japanse consortium was het Japanse bedrijf Taisei. Prijskaartje: ruim 3 miljard dollar. Het grootste deel is gefinancierd door de Japanse Bank voor Internationale samenwerking. De Europese Investeringsbank heeft bijna 1 miljard dollar aan leningen verstrekt.

Aanvankelijk zou de metro door de spoortunnel in 2009 de eerste passagiers gaan vervoeren. Het project liep forse vertraging op door ‘een schatkamer aan archeologische vondsten die tevoorschijn kwam bij het graafwerk’, zegt nautisch archeoloog Cemal Pulak. ,,Zo hebben we de oude haven van Byzantium uit de vierde eeuw ontdekt”, aldus de enthousiaste wetenschapper. Dr. Pulak woonde letterlijk op zijn werkplek. ,,Want wij voeren een race tegen de klok. Elke dag voelden we de druk van de aannemers die vaart willen maken met het project. Elke dag vertraging kostte handen vol geld.”

Er zijn onder meer 24 karkassen van gezonken schepen gevonden, een driehoekig zeildoek van 15 meter, lederen en houten sandalen, een kapel met skeletten, juwelen, een kameel, paardenhoofden en allerlei gebruiksartikelen uit het dagelijkse leven van de antieke tijd, en resten van de stadsmuur die keizer Constantijn de Grote liet bouwen.

De karkassen van de antieke schepen werden tijdelijk onder water geconserveerd. Een van de uitgegraven schepen werd tegen de hitte van de zon beschermd door een groot plastic zeil. Verstuivers zorgden er voor dat het oude hout vochtig bleef. ,,Zonder het water zou het hout voor 70 procent krimpen en tot stof vergaan”, aldus nautisch archeoloog Pulak. ,,We impregneerden het skelet met een soort was zodat we de resten veilig naar een van de werkplaatsen van het museum in Bodrum konden brengen om het daar te reconstrueren.”

Met een oppervlakte van 58.000 vierkante meter was het een van de grootste opgravingen ter wereld, op 2,5 meter onder de zeespiegel. ,,De schepen zijn waarschijnlijk door een tsunami gezonken”, aldus voormalig velddirecteur Metin Gökcay. “Een van de scheepswrakken zat vol met Griekse amfooor vazen en sherry. Het zijn vooral kleine kustschepen, maar er zijn ook oorlogsschepen bij uit de tiende eeuw, die werden geroeid door veroordeelde misdadigers”.

Vijftig archeologen en ruim 500 ongeschoolde arbeiders werkten zes dagen per week. Toch moest de opleveringsdatum voor de metrotunnel steeds weer worden opgeschoven. Uiteindelijk werd de ‘allerlaatste deadline’ vastgesteld op 29 oktober 2013. Niet zomaar een datum, maar de negentigste verjaardag van de moderne republiek die door Mustafa Kemal Atatürk in 1923 was gesticht.

De druk op de ambtenaren van het ministerie van Transport om die datum te halen was enorm. Zo groot dat directeur-generaal Metin Tahan en andere hoge ambtenaren in een brief aan de Japanse hoofdaannemer met zelfmoord dreigden als de tunnel voor 29 oktober klaar was. Tarhan ondertekende de dreigbrief met zijn eigen bloed, aldus de krant Yeni Şafak die een kopie van het lugubere schrijven publiceerde. Een en ander was een ultieme poging om de ‘afgenomen motivatie van de Japanse werknemers te verhogen’. ,,Toen ze zagen dat ik de brief had ondertekend met mijn bloed begrepen ze mijn vastberadenheid”, zo zei hij tegen de krant.

De eerste dag was nogal chaotisch in de de nieuwe metrolijn. De elektriciteit viel uit. De trein stond herhaaldelijk stil. ,,Sabotage van tegenstanders van de regering”, zo was de reactie van diverse politici. “Ze hebben aan de noodrem getrokken om ons in verlegenheid te brengen”. Incidenten als deze droegen bij tot de bezorgdheid bij een deel van de inwoners van Istanbul dat de tunnel niet veilig was omdat hij in een aardbevingszone ligt. De autoriteiten herhalen echter keer op keer dat de tunnel en de passagiers geen gevaar lopen bij een verwachte zware aardbeving. Hij zou bestand zijn tegen een schok met een kracht van 9 op de schaal van Richter.

Daar is ingenieur Van de Kerk ook van overtuigd. ,,Dat een van de computers een keertje de hik krijgt is vervelend, maar dat komt wel goed. Vanaf het begin is veiligheid de hoogste prioriteit geweest. De top van de deskundigen in de wereld op het gebied van aardbevingsbestendigheid is er bij betrokken geweest. Ook uit Amerika, waar ze in de baai van San Francisco de langste afzinktunnel hebben aangelegd. Die heeft al diverse aardschokken goed doorstaan. Als de aarde beeft dan beeft de tunnel mee. Er zitten namelijk dikke voegen van gevouwen rubber tussen de tunnelstukken die heel wat kunnen opvangen. Ik heb echt geen enkele zorg over de veiligheid van de Marmaray metrotunnel”.

 

Jongleren met de bezetting van Palestina

Niet dat alle sporen van vergeefse heroïek zijn uitgewist in deze ooit roerige provincieplaats. Ze hangen er nog, de portretten van de martelaren met een automatisch geweer over de schouder en de Rotskoepelmoskee in Jeruzalem als goudkleurig baken op de achtergrond. Ze zijn nog niet verdwenen, de gekalligrafeerde leuzen die het geknevelde vaderland bezingen. Maar ze zijn oud en vergeeld. Ze hebben terrein moeten prijsgeven aan de bedrijvigheid van gewone mensen, aan kramen met klokjes en knuffelbeesten, aan met fruit beladen handkarren en aan etalagepoppen die winkeliers vaak midden op het trottoir hebben geplant, misschien om elkaar de loef af te steken.

En dan is hier vandaag, behalve het voorjaar en de belofte van een alledaags, nijver burgerbestaan, ook nog de Palestijnse Circusschool neergestreken. Vrolijke jongeren, verlegen gezinnetjes en een enkele eenzame oudere heer verzamelen zich in de vriendelijke avondschemering bij de ingang van de bioscoop waar dit bijzondere gezelschap zal optreden. Het groepje biedt zo’n normale, ontspannen, zelfs hoopvolle aanblik dat het ontroert.

Maar niets is wat het lijkt op dit kleine stuk land dat al ruim 45 jaar kreunt onder een militaire bezetting. Niets in Palestina is onbekommerd, zonder lading, zonder politieke betekenis. Wat de toeschouwers in de tot een theatertje omgetoverde bioscoopzaal wordt voorgeschoteld is geen gewoon circus. Er zijn geen apen op driewielers of honden in rokjes, geen tenenkrommende clowns of spreekstalmeesters met sleetse frases. De voorstelling is een door vier energieke jongemannen opgevoerde mengeling van acrobatiek en bewegingstheater; soms grappig, soms feeëriek, vaak wervelend en met een krachtige muzikale ondersteuning – maar bovenal met een boodschap, een verhaal zonder woorden waarvan de symboliek voor een buitenstaander niet altijd makkelijk te doorgronden is, maar die voor het lokale publiek opvallend toegankelijk blijkt te zijn.

Zoveel is duidelijk: hier wordt, met nauwelijks meer dan een evenwichtsbalk, een trapezemast en wat rekwisieten, een machtsspel uitgebeeld, een strijd om dominantie en bezit. De humor is nooit ver weg en geregeld hoor je kinderen lachen; maar hoe grimmig de onderliggende strekking is blijkt ook uit de titel Kol Saber. ‘Eet de cactus’ betekent dat letterlijk, maar het is ook een uitdrukking : ‘Eet geduld’. Vrij vertaald: opzouten, slikken of stikken – een gevoel dat Palestijnen al te vertrouwd is.

,,Dit was politiek, vermomd als amusement.”

,,Dit ging over hoe wij hier leven,’’ zegt na afloop de 25-jarige ambtenaar Shada Younis, romanschrijfster in haar vrije tijd. De solitaire heer toont zich verbaasd: ,,Dit was politiek, vermomd als amusement.” Waaraan hij glimlachend toevoegt: ,,Dat heeft me aangenaam verrast.’’ En Nofar Hayat, middelbare moeder met hoofddoek van vier kinderen: ,,Ons hele verhaal zit er in, onze worsteling met de machten die ons beheersen.”

De Palestijnse Circusschool is een klein maar verbazingwekkend instituut. Opgericht in 2006 heeft het pas sinds begin 2012 een vast onderkomen: een sfeervolle, door de circusmedewerkers zelf gerestaureerde Ottomaanse villa, gelegen in Bir Zeit; dit hoog in de heuvels verstopte voorstadje van Ramallah is ongetwijfeld de enige plaats in Palestina waar je kans loopt iemand op een eenwieler voorbij te zien fietsen.

Van een even sprookjesachtige onwaarschijnlijkheid als dit beeld is de geschiedenis van de school zelf. Die ontsprong aan het niets. Er was geen circustraditie op de Westbank, er waren geen attributen. Er was niets meer dan een droom van een ongewoon echtpaar: de Vlaamse Jessika Devlieghere en de Palestijn Shadi Zmorrod. De droom was er zelfs eerder dan hun liefde. Voordat de vonk oversloeg waren ze al collega’s, die het circus naar Palestina wilden halen.

Jessika’s belangstelling voor jeugdwerk en haar preoccupatie met sociale ongelijkheid voerde haar naar Latijns Amerika, voordat zij in Zuid-Libanese vluchtelingenkampen werd overweldigd door het Palestijnse verhaal van ontheemding. Wel ging ze zich gaandeweg storen aan het starre, sentimentele nationalisme waarmee veel Palestijnen zich in een geïdealiseerd verleden opsluiten. Ze zocht een tegenwicht voor deze slachtoffercultuur en vond die in ‘sociaal’ of ‘pedagogisch’ circus. ‘Ik begreep dat de energie waarmee het verleden werd gekoesterd, op de toekomst moest worden gericht,’ zegt ze. ‘Maar je kunt niet in de toekomst geloven zonder zelfvertrouwen. Om dat te kweken bij jongeren die in een situatie van permanente, negatieve spanning leven, is circus een perfect hulpmiddel. Want als je het tot acrobaat of jongleur wilt schoppen , moet je leren op jezelf te vertrouwen. Tegelijkertijd moet je ook vertrouwen op anderen: acrobaten mogen elkaar immers – letterlijk – niet laten vallen.’

Onderling vertrouwen, een geloof in opbouwende samenwerking – volgens Devlieghere ontbreekt het de Palestijnse samenleving daaraan juist. ‘De passiviteit is groot: de Palestijnse Autoriteit heeft het verenigingsleven deels leeggezogen, buitenlandse hulporganisaties dreigen met al hun goede bedoelingen de bevolking structureel behoeftig te maken. Dan is er nog de ontwrichtende haat die de bezetting oproept.’

Wat die bezetting inwendig met je doet – dat vindt Jessika’s echtgenoot Shadi Zmorrod misschien nog het moeilijkst te verteren. Tijdens de tweede intifada, van 2000 tot 2005, zag hij het als zijn taak gewonden bij checkpoints weg te slepen. Eén keer moest hij de darmen van een man in diens lichaam terugproppen. Sindsdien is er nog maar weinig wat hem beroert. ‘Ik merk het als ons zoontje zich bezeert. Ik ben geen vader die dan onmiddellijk bezorgd opspringt. Die ouderreflex is mij afgenomen.’

Shadi groeide op in Oost-Jeruzalem. Al op zijn twaalfde zag hij theater als zijn bestemming. Nadat hij een circus op televisie had gezien leerde hij zichzelf jongleren. Bij gebrek aan ballen kocht hij sinaasappelen op de markt. Hij sloot zich aan bij een Arabisch-Joods circusinitiatief in Oost-Jeruzalem, maar knapte af op het huichelachtige mengsel van verplichte politieke neutraliteit en neerbuigende sympathie voor hem als Palestijn. Hij besloot alleen nog circus dóór Palestijnen vóór Palestijnen te maken. ‘Ik kon een klein vermogen aan subsidiegeld opstrijken met een of ander verzoeningsproject, maar dat was een leugen geweest,’ zegt hij opvallend geëmotioneerd. ‘Israëliërs zijn welkom om kennis te nemen van wat wij hier doen, maar uitwisselingen hebben geen zin zolang er zo veel ongelijkwaardigheid is tussen onze volken.’

Shadi trok naar Ramallah en kwam er in contact met Jessika, die daar een cursus Arabisch volgde. Snel diende zich een gouden mogelijkheid aan hun droom te verwezenlijken: een Belgische circusschool wilde een team sturen om mensen te trainen die de Palestijnse circusschool zouden moeten vormgeven. Maar een week voor hun komst raakten Israël en Hezbollah slaags. De Belgen durfden de reis niet aan. Dat was een zware slag, maar Shadi gaf niet op: ‘Als Palestijn zie ik altijd dat piepkleine lichtje aan het einde van een lange donkere tunnel.’

Palestijnen met wie hij eerder in Jeruzalem had samengewerkt liepen naar hem en Jessika over, jongleerballen werden eigenhandig gestikt, WC-borstels veranderden in werpkegels, buitenlandse trainers kwamen alsnog over, en… enkele weken later was daar het wonder: in Ramallah werd de voorstelling ‘Circus behind the wall’ voor 250 toeschouwers opgevoerd. Dat het toen nog beperkte technische kunnen van de artiesten geen onoverkomelijk bezwaar was, kwam doordat er– in Shadi’s woorden – sprake was van ‘een verhaallijn, een boodschap, een vraag’. Het gaat altijd ergens over bij de Palestijnse Circusschool, en het is ook grensverleggend, een soort totaaltheater.

‘Hoe meer disciplines, des te groter je mogelijkheden. We hebben lang genoeg in een gevangenis geleefd.’

Graag schuren Jessika en Shadi ook aan tegen de grenzen van wat een conservatieve samenleving kan verdragen. Zo schitterde in ‘Kol Saber’ een Naakte Man. Dat wil zeggen: hij droeg alleen een lange onderbroek. Mohammad Abu Sakha (21) uit Jenin voelde geen gêne: ‘Ik zie het zo: Op het podium bepaal ik de regels.’ Neemt niet weg dat zijn verschijning weerstand opriep. ‘Klopt,’ zegt hij grijnzend. ‘Maar moet je horen: Mijn vader is heel gelovig. Hij bidt vijf keer per dag, gaat elke ochtend om vijf uur naar de moskee. Mijn moeder vroeg hem mij te verbieden zo op het podium te staan. Nee, zei mijn vader, er is niets mis mee. Het verhaal heeft het nodig.’

Mohammad is een mooi voorbeeld van een jongen die door het circus uit zijn lethargie is gewekt en zijn vader met zijn nieuwe zelfbewustzijn kennelijk heeft aangestoken. ‘Het circus heeft me geleerd scherper te kijken, dieper te graven. Als je mensen hier vraagt wat ze willen, is het antwoord steeds: een auto, een huis. Zou ik vroeger ook hebben gezegd. Niemand zegt: Ik wil naar Parijs. Of: Ik wil leren koorddansen. Ze denken dat het te moeilijk is, koorddansen. Maar het is makkelijk.’ Hij lacht: ‘Ik bedoel: Het is te leren.’

De ster van de circusschool straalt inmiddels. Tientallen meisjes en jongens krijgen wekelijks les. Het circus is op tournee geweest in België, Duitsland, Egypte, Frankrijk, Italië. Enkele artiesten van het eerste uur hebben zich tot volbloed professionals ontwikkeld. Daartegenover staat dat de levens van de leerlingen nog altijd even onbeschermd zijn. De hoop van ieder van hen kan elk moment de bodem in worden geslagen. Het lichtje aan het eind van de tunnel kan zich versmallen tot een speldenprik – of uitdoven. Er heerst nog altijd dezelfde onverzoenlijkheid, er zijn nog steeds dezelfde gevaren en beperkingen. Hekken, muren, versperringen, controleposten, uitkijktorens, onteigeningen die nooit kunnen worden aangevochten, vergunningen die altijd worden geweigerd. En steeds dreigen er confrontaties met de paranoïde moordmachine die elk paraat leger – dus zeker ook het Israëlische leger – nu eenmaal is. Wat baten initiatieven als de Palestijnse Circusschool dan eigenlijk?

Hopelijk is dit het antwoord: ze kweken een gevoel van eigenwaarde dat op den duur sterker zal zijn dan al die onmenselijkheid en tragiek.

De woning in Hebron van wijlen Mohammed Al-Salaymeh is een stenen krot in een steegje van tien meter lang en twee meter breed. Checkpoints omsingelen de buurt, door de hoofdstraat lopen dagelijks kolonisten naar de synagoge. Bossen onkruid groeien uit de muur, binnen schenkt Mohammeds moeder Seven Up in sierglaasjes. Ze vertelt me wat ik al weet. Mohammed, een stevig gebouwde, roodharige jongen die goed Engels wilde leren, kreeg bij een checkpoint vlakbij zijn woning ruzie met een soldaat. Een andere soldaat meende te zien dat hij gewapend was. Ze schoot hem van dichtbij zes kogels door de borst. Mohammed bleek ongewapend. Een vergissing, zoals vaker. Geen excuses, geen onderzoek.

De vader van Mohammed was naar het checkpoint gesneld nadat hij had gehoord wat er was gebeurd. Toen hij met zijn zoon meewilde in de ambulance, mishandelden de soldaten hem. Daarop ontstond een rel met omwonenden. Er werd met traangas en rubber kogels geschoten, terwijl het lijk van de jongen nog op straat lag. Dit alles gebeurde op 12 december vorig jaar, op Mohammeds 17de verjaardag. Enkele uren voor zijn dood hadden zijn vrienden hem nog op een grote taart getrakteerd.

Mohammeds moeder en ik zwijgen. Ik zoek iets om te zeggen. De seconden tikken voorbij. Dan schiet het me te binnen. Ik vertel haar wat ik heb gehoord: dat hij een van de beste leerlingen was van de Palestijnse Circusschool. Shukran, bedankt, zegt ze. En door haar tranen heen verschijnt een trotse glimlach.

 

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.