Afghanistan en de vloek van de snelle oplossingen

Je kon erop wachten: de zelfmoordaanslag die op dinsdag 19 april in de Afghaanse hoofdstad Kabul ten minste 64 mensen doodde en er 347 verwondde. De Taliban hadden kort geleden hun traditionele voorjaarsoffensief aangekondigd. Een dergelijk offensief eist niet alleen in afgelegen provincies maar ook in Kabul jaarlijks slachtoffers. ‘Operatie Omari’ noemen de Taliban het ditmaal, ter ere van hun in 2013 overleden leider Mullah Omar. Uit dit na-apen van conventionele machthebbers, die hun militaire campagnes ook vaak mooie namen geven – ‘Desert Storm’ (VS) of ‘Pillar of Defense’ (Israël) – blijkt een almaar groeiend zelfvertrouwen, waartegen de verbale reacties van legale gezagsdragers zo langzamerhand potsierlijk afsteken.

Het bureau van de Afghaanse president Ashraf Ghani tweette dat de aanslag ‘’duidelijk de nederlaag van de Taliban aantoont in rechtstreekse gevechten met het Afghaanse leger.” Kortom: het lijkt maar zo of de Taliban succes boeken, ze spelen vals, ze gaan een eerlijke confrontatie uit de weg, en dus doet de Afghaanse overheid het goed. Een troost voor de slachtoffers. De VN-Veiligheidsraad verklaarde dat “geen terreurdaad het Afghaanse proces in de richting van vrede, democratie en stabiliteit kan omkeren.” Een al jaren herhaalde frase die veel Afghanen onderhand akelig hol in de oren zal klinken.

De waarheid is dat het geweld sinds 2009 van jaar op jaar is toegenomen in Afghanistan, terwijl de internationale gemeenschap haar handen in diezelfde periode steeds meer van het land heeft afgetrokken. Afghaanse chirurgen zijn overbelast: per man per week moeten gemiddeld 60 operaties worden uitgevoerd vanwege wapengeweld. Er klopt dus iets niet. Het officiële discours over Afghanistan is onderworpen aan een Orwelliaans regime van flagrante feitenontkenning. Tegen die achtergrond moet ook het plan van de EU worden opgevat om 80.000 Afghaanse vluchtelingen terug te sturen. Naar de hoofdstad Kabul wel te verstaan, want die is ‘veilig’.

De aanslag van afgelopen dinsdag is bepaald niet de eerste aanwijzing dat deze laatste bewering onjuist is. Aanslagen, voor zover geregistreerd, hebben dit jaar in Kabul al ruim 100 levens geëist (exclusief die van de daders) en ruim 450 mensen verwond. Vorig jaar vielen er tenminste 120 doden door politiek geweld en waren er eveneens honderden gewonden. Het is dus moreel discutabel om Kabul ‘veilig’ te blijven noemen. Maar ook wie zich niet door ethische overwegingen maar door een bikkelhard pragmatisme laat leiden en meent dat Europa geen Afghaanse vluchtelingenstromen meer aankan, mag vraagtekens zetten bij het uitzettingsbeleid. Er is namelijk genoeg reden te vrezen dat veel gedeporteerde Afghanen als een boemerang terugkeren. Simpelweg omdat ze geen keus hebben.

De Britse sociologe Liza Schuster, die drie jaar lang veldwerk deed in Afghanistan, publiceerde in 2013 al een onderzoekwaaruit zou blijken dat wat voor redenen Afghanen ook mogen hebben om hun land achter zich te laten, deportatie meestal alleen maar voor nieuwe redenen zorgt.

Zo zijn veel gedeporteerden niet in staat de schulden terug te betalen die zij in Afghanistan hadden gemaakt om hun reis te bekostigen. Er zit dan niets anders op nog meer schulden te maken en een nieuwe poging te wagen. Daarnaast zijn er de zogeheten transnationale banden, ofwel de diaspora van de Afghanen, ontstaan na dertig jaar aanhoudende vluchtelingenstromen uit hun land. Sommige families leven verspreid over drie continenten, wat betekent dat Afghaanse migranten op veel plekken kunnen rekenen op enige opvang uit eigen kring. Iemand die Nederland is uitgezet zal dus de volgende keer misschien de Verenigde Staten proberen omdat daar (ook) familie woont. Verder laten veel uitgezette Afghanen familieleden in het deporterende land gedwongen achter, kinderen vaak, voor wie zij zich verantwoordelijk blijven voelen, emotioneel en financieel, wat een sterke prikkel is zo snel mogelijk terug te keren. Het uiteenrijten van gezinnen staat een succesvolle repatriëring in het land van herkomst hoe dan ook vaak in de weg – als Afghanistan al het land van herkomst is, want veel Afghaanse vluchtelingen zijn elders geboren en kennen hun eigen land niet of nauwelijks.

Nog twee redenen voor Afghanen om na gedwongen terugkeer weer zo snel mogelijk te vertrekken zijn schaamte dat ze als migrant zijn ‘mislukt’, alsmede een verschijnsel dat Schuster ‘contaminatie’ noemt: teruggekomen landgenoten worden niet alleen met de nek aangekeken omdat ze het als migrant niet hebben gered, maar ook omdat ze zich een westerse cultuur hebben eigengemaakt waartegen in Afghanistan vijandig wordt aangekeken. Dat kan tot levensbedreigende situaties leiden. Wie op een straatarm en aartsconservatief platteland, waar mullah’s wil wet is en alle mannen een wapen dragen, als ‘kafir’ te boek komt te staan, kan maar beter zijn heil elders zoeken.

Schuster betwijfelt of ook maar één Westerse minister haar rapport meer dan vluchtig heeft gelezen. “Van academisch onderzoek naar dit soort kwesties nemen politici liever geen kennis. Beleidsmakers zitten vast in een denkkader dat hen verhindert even afstand te nemen van wat ze doen en zich af te vragen of het allemaal wel iets uithaalt. Het doet er ook niet echt toe of het iets uithaalt, het gaat vooral om de politieke consumptie, het is een mantra. Een alternatief voor de eenmaal verkozen weg is letterlijk ondenkbaar. Stel het je maar voor als een enorm bouwwerk dat balanceert op een punt: het verbod op twijfel aan de effectiviteit van het beleid. Valt dat verbod weg, dan stort het hele bouwwerk in, en niemand die daarvoor de verantwoordelijkheid wenst te nemen. De moed om je iets anders voor te stellen ontbreekt, en bovendien is empathie een scheldwoord. Het is feminien, irrationeel. Als je eraan toegeeft, is het hek van de dam.”

“Beleidsmakers zitten vast in een denkkader dat hen verhindert even afstand te nemen van wat ze doen en zich af te vragen of het allemaal wel iets uithaalt.”

Volgens Schuster heeft deze collectieve geestesgesteldheid ertoe bijgedragen dat de hele essentie van het asielbeleid verloren is gegaan. “Die essentie is dat je individuen beschermt. In plaats daarvan wil de EU met vluchtelintenquota laten zien hoe relatief grootmoedig ze is. In die quota zijn Afghaanse vluchtelingen niet opgenomen, aangezien hun bestaan regeringen in verlegenheid brengt. Zij zijn het concrete bewijs dat we het in Afghanistan hebben verknald.”

Zowel de wederopbouw van Afghanistan als de aanpak van het vluchtelingenprobleem wordt volgens Schuster geplaagd door een blind geloof in het vermogen om aan de hand van botte managementinstrumenten complexe problemen te controleren. Een voorkeur voor snelle, tastbare oplossingen (‘quick fixes’) en het idee dat het wel goed komt als er maar wat geld in wordt gepompt, zijn funest gebleken. “Het laatste dat de Afghanen nodig hadden was de arrogantie van onze managementfilosofie, met haar targets en prestatie-indicatoren. Op het gebied van capaciteitsopbouw is nadrukkelijk gefaald. We hebben Afghanen geleerd onzinnige projectvoorstellen te schrijven. We hebben ze geleerd om geld te vragen, niet om te diagnosticeren. Na dertig jaar oorlog weten de Afghanen heel goed wat ze nodig hebben, maar we hebben nagelaten hen te leren om hun kennis op een vruchtbare manier aan te wenden, om die in een nuttige vorm te gieten, aangezien het niet in ons opkwam dat ze die kennis bezaten.”

“Het laatste dat de Afghanen nodig hadden was de arrogantie van onze managementfilosofie, met haar targets en prestatie-indicatoren.”

Het land verkeert volgens Schuster ondertussen in een deplorabele toestand. ‘’De veiligheidstroepen zijn aan het desintegreren. Er komen zo veel Afghaanse soldaten om dat hun aantallen niet meer bekend worden gemaakt vanwege de demoraliserende werking. Er is geen effectieve overheid. De werkgelegenheid en economie bieden geen perspectief. Dit alles zorgt ervoor dat het moreel van de Taliban hoog is en dat de mensen erg bang zijn en in hun angst ertoe neigen de kant van de Taliban te kiezen. Daar komt bij dat de overheid zelfs geen controle heeft over de communicatiekanalen, waardoor Afghanistan een land is van geruchten, waarin het heel moeilijk is om informatie te verifiëren.”

Dit jaar wordt uiterst belangrijk voor Afghanistan, meent Schuster. “Als de Amerikanen in 2017 vertrekken, mag er geen veiligheidsvacuüm ontstaan. Maar dat gebeurt wel als de situatie niet verbetert. De vraag is alleen hoe ze kan verbeteren. Je kunt wel verlangen dat de Amerikanen blijven, maar ze hebben er de afgelopen 15 jaar niet veel van terecht gebracht, dus als je het zo bekijkt is het toch beter dat ze weggaan. Ach, er is de Afghanen zo veel beloofd, maar er was nooit de bereidheid de inspanningen te leveren die nodig waren om deze beloften waar te maken. Dat mag je de betrokkenen kwalijk nemen. Was liever thuis gebleven als de zaak je eigenlijk niks kon schelen. Of had je voorbereid op een lange en moeilijke weg. Er zullen nog veel meer Afghanen vertrekken, en het is hartbrekend te beseffen dat ze niet beter zullen worden behandeld dan degenen die hen voorgingen. Maar net zoals er idealistische, niet-corrupte Afghanen die zich oprecht inzetten voor hun land, zijn er misschien ook nog steeds goede Europeanen die bereid zijn hen te helpen.”

De bij het Instituut Clingendael betrokken Nederlandse politicoloog Jorrit Kamminga, die Afghanistan sinds 2005 regelmatig bezoekt en er op diverse terreinen onderzoek heeft gedaan, vindt het van het grootste belang dat de internationale gemeenschap zich voor lange tijd aan Afghanistan blijft verbinden. “Het is een verstandig besluit van president Obama om enkele duizenden militairen tot aan het einde van zijn ambtstermijn in het land te houden, maar er is veel meer nodig. Zijn eerdere, minder verstandige besluit tot terugtrekking, waarmee in 2011 werd begonnen, was enkel om binnenlands-politieke redenen genomen. Er was geen draagvlak voor iets anders. Naar de feitelijke situatie in Afghanistan werd niet gekeken, terwijl er wel het een en ander was beloofd. Het gaat echter om meer dan om een morele verplichting. Afghanistan is in vijftien jaar tijd wel degelijk onherkenbaar veranderd, zeker op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg. Er is een nieuwe, beter opgeleide en beter geïnformeerde generatie opgestaan, die niets meer met de krijgsheren te maken heeft, niet meer van hen afhankelijk is. Deze generatie vormt de voorhoede van een maatschappelijk middenveld dat van Afghanistan op termijn een beter bestuurd land zal maken.”

Er is, kortom, ondanks alles iets ontstaan dat het waard is te beschermen, al onderschrijft Kamminga de aantijgingen van mismanagement. “Quick impact voerde de boventoon. Zogeheten PRT’s (Provincial Reconstruction Teams) installeerden snel even een pomp, legden een weg aan, en vertrokken weer. Het was allemaal versnipperd, en grotendeels voor de show. Er werd een ziekenhuis in Kandahar uit de grond gestampt, maar zonder apparatuur. Toen de apparatuur kwam, werd die gestolen. Donoren stelden te weinig eisen. Maar er was veel geld beschikbaar en dat moest worden besteed, weggezet in projecten, en hoe groter die waren, hoe beter. Door het vertrek van de buitenlandse militairen is inmiddels ook veel ontwikkelingsgeld verdwenen.”

Dat proces moet volgens Kamminga worden omgekeerd, waarbij wel nadrukkelijk lering wordt getrokken uit gemaakte fouten. “We moeten op grote schaal betrokken blijven. De huidige situatie in Irak maakt duidelijk wat er kan gebeuren als je dat niet doet. Het belangrijkste zijn aansturing van het militaire leiderschap en een bredere training van Afghaanse troepen tot op zijn minst 2025. In bijna elke Afghaanse provincie wordt gevochten, dan is het zaak je op de langere termijn te richten. Het gaat daarbij om ondersteuning achter de schermen. Om medische evacuatie, logistiek, opleiding en in het uiterste geval meevechten. Ja, ook onderhandelen met de Taliban heeft zin. Dat ze geen eenheid vormen is geen principieel beletsel. Met de sterkste partij om de tafel gaan zitten kan wel degelijk over de gehele linie een gunstig effect hebben. Kijk maar naar Colombia. Daar is de situatie aanzienlijk verbeterd doordat er met de machtigste rebellenbeweging, FARC, over een vredesakkoord wordt onderhandeld.”

Dat Afghanistan niet klaar is voor een exit-strategie is al jaren evident. “De vraag,” zo schrijft Kamminga in een recent opinie-artikel, ‘’is hoeveel meer Afghaanse vluchtelingen, complexe zelfmoordaanslagen, (…) en burgerslachtoffers er nodig zijn om onze ogen te openen.”

Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met MARY ANDERSOM

‘Bommen op Jemen’: informatief maar weinig persoonlijk verslag

De geschiedenis van het conflict dat leidt tot de bombardementen wordt in het eerste hoofdstuk uitvoerig beschreven. Daar is ook ruimte voor de ingewikkelde verhoudingen tussen Saoedi-Arabië en Jemen en de sjiitische buur Iran. De Houthis zijn een sjiitische minderheid met aan het begin van de bombardementen weinig aanhang. Deze groeit naarmate die Saoedische (soennitische) bombardementen steeds meer slachtoffers eisen.

Het boek beschrijft ook hoe je langzaam maar zeker leert leven met oorlog en hoe angst plaatsmaakt voor gewenning. In het begin zijn zij en haar dochters doodsbang. Na een tijd blijkt dat naar de bombardementen kijken, zien wat er gebeurt, minder eng is dan je verschuilen. Iedereen reageert anders op de oorlog; het ene kind kijkt naar het afweergeschut alsof het vuurwerk is, het andere blijft angstig onder de dekens tot het voorbij is.

Het boek leest makkelijk weg maar er ontstaat geen warme band tussen lezer en schrijver omdat Rijziger erg weinig over zichzelf loslaat. Aangezien zij de ooggetuige is wier verhaal wij lezen, was een beetje meer informatie over haar leven van voor het conflict handig geweest om een beeld te krijgen over hoe “absurd” de oorlog het dagelijks leven nu maakt. Zij is archeologe, freelanceschrijver en historicus en woont al twintig jaar in Jemen. Ze is alleenstaande moeder van twee dochters (14 en 11 jaar) en woont in de hoofdstad Sana’a. Dat is ongeveer het enige wat ik over haar te weten kom.

In het boek staan ook uitspraken die nadere toelichting verdienen, maar worden afgedaan in een korte regel of zelfs in een voetnoot. Zoals over de uitsluiting van vrouwen uit het openbare leven in Jemen: “Als dat in Westerse ogen discriminerend lijkt, dan is het goed om te bedenken dat de meeste vrouwen dit wel prima vinden en sowieso geen idee hebben van politiek”.

Ik zou nog wel eens door willen discussiëren over waarom vrouwen in Jemen dat prima vinden en of deze typering voor alle Jeminitische vrouwen opgaat.

En dan dit: “Er bestaat geen leerplicht in Jemen en veel kinderen haken af voordat zij de middelbare school hebben afgerond. Op zich is dat geen probleem. Immers, niet de hele bevolking hoeft een universitaire opleiding na te streven”.
Ik vind het zelf nog wel een verschil of kinderen een middelbare school afmaken of doorstromen naar de universiteit. En wat wil Rijziger voor haar eigen kinderen? Zonder kritiek of verdere uitleg lijkt zij te berusten in de status quo van slecht onderwijs en een generatie van kinderen zonder perspectief. En dat is jammer want dat had het boek een extra laag kunnen geven.

Sana’a is een van de oudste steden van het Arabische schiereiland. De legende gaat dat Sana’a de eerste stad is die werd gesticht na de zondvloed, door de zoon van Noach. Dat pre-islamitische karakter maakt Sana’a volgens Rijziger óók een doelwit voor de Saoedische Wahabieten: die hebben een uitgesproken afkeer voor alles wat aan de islam voorafging. De Saoedische bommen vallen daarom niet alleen op de haven en luchthaven. Ook historische steden en archeologische overblijfselen worden met de grond gelijk gemaakt.

Het boek geeft tenslotte een beeld van onze eigen (Westerse) betrokkenheid bij de oorlog door de wapenhandel met Saoedi-Arabië: 335 Amerikaanse raketten kosten 180 miljoen dollar en daar zijn de Saoedi’s binnen een week doorheen. Ook schetst het boek de verhouding met Saoedi-Arabië, het Wahabisme en het Koningshuis van Saud. De verhouding met buurland Saoedi-Arabië was nooit echt goed, maar zal na deze oorlog voorlopig slecht blijven.

Bommen op Jemen is informatief als je meer wilt begrijpen van de achtergronden van deze oorlog en het leven in een land naast Saoedi-Arabië. Al was het alleen maar omdat er zo weinig bekend is over het dagelijkse leven van de Jemenieten en de invloed die de grote buur direct en indirect heeft. Hopelijk is het Sarah Rijziger vergund binnenkort een tweede boek te schrijven over haar leven en dat van haar dochters tijdens de wederopbouw van dit bijzondere land.

Bommen op Jemen – Een ooggetuigenverslag van een weinig begrepen oorlog

Sarah Rijziger
Amsterdam University Press
2016, Amsterdam
ISBN 978 94 6298 1461
http://nl.elementaire-deeltjes.aup.nl/books/9789462981461-bommen-op-jemen.
€ 19,95

Sarah Rijziger op de radio 14 april 2015: http://pauwenwitteman.vara.nl/media/337969
Sarah Rijziger over de vernietiging van Jemens kunstschatten: http://www.historytoday.com/sarah-rijziger/yemen’s-endangered-treasures

Virtueel oorlog voeren voor vrede in het Midden-Oosten

Ik controleer elke kamer en kijk uit het raam, ik zie niemand. Ik ren door naar het dak, onder me zie ik iemand. Vlug spring ik van het dak naar beneden op de schuur. Ik wacht tot hij de hoek om is, en positioneer me achter hem. Hij is in mijn vizier, en ik haal de trekker over. Hij valt neer, hij is dood. Ik ga verder waar ik mee bezig was, ren van huisje naar huisje, en controleer elke kamer en kijk uit de ramen.

De persoon die ik heb doodgeschoten, is een Syriër. Hij vecht voor de Chinezen, ik voor de Russen. Hij heeft een hogere rang dan ik. Hij is een “Chief Warrant Officer III”, en ik ben een “Sergeant Major III”. Even later kom ik hem weer tegen, alleen is hij mij dit keer te snel af en zie ik “Killed by SyrianFighter13302” met het wapen AEK 971 op mijn scherm. Tja, zo gaat het nu eenmaal wanneer je Battlefield 4 speelt. De ronde is voorbij, en ik wacht tot het volgende level inlaadt.

De persoon die ik heb doodgeschoten, is een Syriër. Hij vecht voor de Chinezen, ik voor de Russen.

Nu zit ik in het team met SyrianFighter. Samen met een “PeshmergaFTW” (ftw betekent for the win in gametaal) en “YemenWarrior”. Wij hebben allemaal een headset, waarmee we communiceren. PeshmergaFTW bezit een EHBO-doos en een defibrillator. SyrianFighter heeft extra kogels, en YemenWarrior een granaatwerper. Ikzelf kies voor de ingenieursklasse waarbij ik een RPG heb, om tanks mee uit te schakelen. En zo gaan we “de vijand” te lijf. Een Syriër en een Koerdische Irakees; een mooi moment om het over de situatie in het Midden-Oosten te hebben.

Al snel kom ik erachter dat SyrianFighter in Tartus woont, een stad aan de Syrische kust. PeshmergaFTW komt uit Soran, een dorpje in Iraaks Koerdistan. Yemenwarrior beperkt zich hoofdzakelijk tot mededelingen als “need ammo” en “need medic”. Zowel SyrianFighter en PeshmergaFTW zeggen niet veel te merken van de oorlogen in Irak en Syrië. Dit wordt bevestigd door de stabiele internetverbinding van een 300 euro kostende Playstation die beiden bezitten.

Ik verbaas me erover hoe goed SyrianFighter en PeshmergaFTW samenwerken, gezien de duidelijke politieke voorkeuren die uit hun gamenamen blijkt. Ik vraag ernaar, en beiden antwoorden: ach, het is maar een game. Ook zeggen beiden dat ze niet zo veel te maken willen hebben met oorlog en geweld, wat een beetje ironisch is, gezien de tientallen virtuele soldaten die ze van kant maken. Maar ik heb daar geen moeite mee, ik ben zelf niet anders.

Nadat we alle drie offline zijn gegaan, denk ik na over de situatie, en hoe Syrië en Irak in beeld worden gebracht in Nederland. Als we aan deze landen denken, zien we alleen doem en verderf, kapot geschoten steden, plat gebombardeerde infrastructuur en vele doden. Dat beeld is vertekend. Zeker, in steden als Homs en Aleppo is de situatie rampzalig, maar tegelijkertijd besef ik dat Syrië niet overal onleefbaar is. De jongeren die niet direct betrokken zijn bij het geweld, leven een normaal leven, vergelijkbaar met dat van jongeren in het westen. Mijn gamevrienden hebben me verteld dat ze nog nooit hebben gezien dat iemand werd gedood of verwond, behalve op tv.

Ik verbaas me erover hoe goed SyrianFighter en PeshmergaFTW samenwerken, gezien de duidelijke politieke voorkeuren die uit hun gamenamen blijkt.

Ook vind ik het frappant dat de jongeren tijdens het spel geen enkel oog hadden voor religieuze of culturele achtergrond. Ze hadden een gezamenlijk doel, namelijk meer punten scoren dan de tegenstander. Er was geen spoor van wrok of haat te bekennen tussen PeshmergaFTW en SyrianFighter. SyrianFighter speelde agressief en rende als een gek over open velden, waardoor hij vaak stierf. Vervolgens kwam PeshmergaFTW aanrennen met zijn defibrillator en wekte hij SyrianFighter weer tot leven. Er werd gelachen (onder meer omdat we dik wonnen) en het leek alsof we als vrienden aan het spelen waren, en niet als vijanden.

Voor mij waren deze tien minuten een complete omslag in mijn visie op de conflicten in Syrië en Irak. Voorheen was ik er heilig van overtuigd dat de verschillende groepen nooit meer zouden kunnen samenleven. Maar blijkbaar is niet iedereen bezield van religieuze en culturele verschillen en hebben sommige jongeren weinig voeling met de gewelddadige conflicten om hen heen. Zolang deze jongeren bestaan en dit perspectief hanteren, is er hoop voor Syrië en Irak. Als er virtueel tussen vijanden kan worden samengewerkt, dan moet dat in het echte leven ook kunnen.

Een elastisch ijsje eten in Damascus

Een beetje verkoeling was welkom. Nu hadden we gelezen over Bakdash, een ijssalon in de souq Al-Hamidiyah in de oude stad, vanuit hier makkelijk te belopen.

Via brede en drukke boulevards bereiken we de souk en treffen al snel deze grote verleiding aan. Ondanks de vele tl-bakken is het toch een sfeervolle zaak: een hoge zaal, versierd met allerlei ingelijste afbeeldingen van familieleden, van zonsondergangen. Verder vooral veel kabels. Het is er razend druk en we hebben moeite een plekje te vinden.

Marianne bestelt twee coupes ijs en rekent af. Dat een vrouw in mannelijk gezelschap dit doet, is hier overigens geen alledaags beeld.

Op uitnodiging van een paar gastvrije Syriërs komen we bij hen aan tafel zitten. Dan volgt de altijd onvermijdelijke vraag; where are you from?

Verrassend is dat het ijs niet smelt. Maar goed ook, want er ontspint zich al snel een levendig gesprek. De in ons getoonde interesse is werkelijk ontwapenend.

Bakdash is niet zomaar een ijssalon. De zaak is beroemd om zijn met pistache overdekte bouza. Dit is gestampt ijs met een elastische textuur, gemaakt van mastiek, een aromatische hars, en sahlab, uit knol gemalen meel. Het is beroemd in de hele Arabische wereld. Bakdash groeide uit tot een toeristische attractie.

De winkel werd al in 1895 geopend door Mohammed Hamdi Bakdash. Hij stierf in 1966 op de leeftijd van 100 jaar. Twee zonen en vier achterkleinzonen van de oprichter runnen nu het bedrijf.

Bakdash heeft ook een vestiging in Jordanië, waar veel Syrische vluchtelingen een beetje troost kunnen vinden in dit werkelijk verrukkelijke ijs uit hun verminkte vaderland.

Maar getuige de facebookpagina, houdt ook de vestiging in Damascus, vijf jaar na de opstand, nog steeds stand. Oorlog of niet, toeristen of niet, het personeel blijft op zijn post. Witte jassen, witte handschoenen, witte petten: ze lijken de smoezeligheid van de oorlog te tarten. Evenzo heeft het iets uitdagends, zoals de pistache nog immer de bouza in de bakken van Bakdash bekroont. IJs dat net zo elastisch en onverwoestbaar is als de levenswil van de Syriërs. Zullen we maar zeggen.

De enige hoop voor Afghanistan: de post-Taliban generatie

Een verbod op uitzetting was in augustus vorig jaar ingegaan nadat asielzoekers een uitspraak van de Britse rechter hadden aangevochten. Die had gesteld dat de Afghaanse hoofdstad Kabul veilig was. Beroep afgewezen, en dus kunnen de maandelijkse chartervluchten naar Afghanistan worden hervat.

Achter dit droge bericht gaat een chronisch onderbelicht drama schuil. De Afghaanse vluchtelingencrisis is in omvang en dynamiek de ergste sinds de Tweede Wereldoorlog. Ruim 3,5 miljoen Afghanen zijn vluchteling. Het huidige Europese vluchtelingenbeleid, zo daarvan al sprake is, weerspiegelt de ernst van dit probleem niet. Afghaanse vluchtelingen zijn slechts mondjesmaat welkom en er dreigt uitzetting voor reeds in Europa verblijvende Afghanen die geen asiel is verleend – zeker nu de grenzen van de EU ‘’onder druk” zijn komen te staan door de toestroom van Syrische hulpbehoevenden.

Eerder was Duitsland al begonnen met het deporteren van Afghanen die “geen toekomst hebben in de Bondsrepubliek”. Het zou gaan om vrijwillige terugkeer met financiële steun, een maatregel die “van groot belang is voor de wederopbouw van Afghanistan”, aldus de Duitse minister van Binnenlandse Zaken Thomas de Maizière.

Maar is Kabul nu “veilig” of niet? Nee, en dat is welbekend. Om Afghanistan hangt een hardnekkige stank van hopeloosheid en hypocrisie. De wederopbouw van het land had ook al ruim 14 jaar geleden moeten beginnen. De Taliban waren immers verslagen en er was een nieuwe regering onder leiding van de charismatische Hamid Karzai. Wat gebeurde er? De Taliban herwonnen bliksemsnel terrein omdat de Amerikanen te druk bezig waren zichzelf in de nesten te werken in Irak. En Karzai wist zich slechts te handhaven door middel van corruptie en intriges, waardoor hij in korte tijd van een held in een boeman veranderde. Zijn westerse critici zagen hierbij over het hoofd dat zij hem niet de beloofde middelen gaven om het daadkrachtige bestuur uit te oefenen dat van hem werd verlangd.

In september 2014 was er reden voor hernieuwd optimisme. Nieuwe verkiezingen brachten nieuw leiderschap: exit Karzai, Ashraf Ghani verscheen op het toneel. Hij leek een verbeterde versie van zijn voorganger: dezelfde allure, dezelfde verzorgde grijze ringbaard, hetzelfde mooi glimmende, wijsheid uitstralende kale hoofd, dezelfde doordringende blik. Daarnaast nóg overtuigender antecedenten dan Karzai: een mooie functie bij de Wereldbank gedurende de jaren negentig, een invloedrijke, Libanees-christelijke echtgenote, en een zeer voortvarend optreden als minister van financiën tussen 2002 en 2004 (hoewel hij moest opstappen omdat er volgens ingewijden nauwelijks met hem viel samen te werken).

Het aantreden van Ghani betekende de eerste vreedzame democratische machtsoverdracht in de geschiedenis van Afghanistan: voor de VS en de NAVO het definitieve sein dat het land op eigen benen kon staan en dat voortzetting van de één jaar eerder begonnen troepenterugtrekking verantwoord was. In het kielzog hiervan zochten ook veel hulporganisaties een lucratiever heenkomen.

Kortom: de oorlog in Afghanistan was zo’n beetje voorbij. Voor intensieve westerse bemoeienis was geen reden meer. Nog maar een handvol leden van Al-Qaida hield zich in het land schuil, en de Taliban waren vooral een probleem voor de Afghanen zelf. En dat moesten ze nu zelf maar eens oplossen, want er was inmiddels democratie en er waren Afghaanse strijdkrachten waarvan de opleiding handenvol geld had gekost. Logischerwijs betekende dit dat Afghaanse asielzoekers in Europa achter in de rij moesten aansluiten: Syriërs gaan op dit moment en masse voor.

Deze voorstelling van zaken toont vooral het duizelingwekkende vermogen van grootmachten om luchtspiegelingen als werkelijkheid te verkopen, ook aan zichzelf. De ware werkelijkheid was en is heel anders. De machtsoverdracht mocht zich dan vreedzaam hebben voltrokken, onder de nieuwe machthebbers ging het weinig harmonieus toe. Van stabiliteit was geen sprake. De wortels van de onenigheid lagen in de verkiezingen zelf, die weliswaar geen gewelddadige incidenten, maar wel een frauduleus verloop kenden, zoals altijd in Afghanistan. Dat beweerden althans de twee overgebleven rivalen in de tweede ronde, Ghani en Abdullah Abdullah. De laatste was tot 2006 minister van Buitenlandse Zaken, dus ook al geen kleine jongen, geen man die zich even opzij liet zetten.

De Amerikanen moesten tussenbeide komen om de impasse te doorbreken. De oplossing die zij bedachten was strijdig met de eerder onder hun supervisie opgestelde grondwet. Nood breekt echter wetten – zelfs grondwetten. De afspraak luidde dat Ghani en Abdullah Abdullah een regering van nationale eenheid zouden vormen. Ghani kreeg het presidentiële pluche toebedeeld en Abdullah Abdullah mocht de nieuw bedachte post van CEO (Chief Executive), een soort super-premierschap, bekleden.

Wat vanaf het begin te vrezen viel, werd al gauw pijnlijke werkelijkheid. De regering van nationale eenheid bleek een regering van nationale verlamming. De twee kopstukken, allebei mannen van indrukwekkende statuur, poseren vaak kameraadschappelijk lachend voor de camera, maar kunnen het over weinig zaken eens worden. Misschien is die indrukwekkende statuur eerder een hinderpaal dan een voordeel, wat de Afghaanse situatie alleen maar tragischer maakt: twee competente mannen die het land in hun eerzucht naar de afgrond leiden. Maanden kostte het een kabinet te vormen, de cruciale vacature van minister van Defensie werd pas na negen maanden vervuld, wat sommige commentatoren als een nationale schande veroordeelden.

Ondertussen holde de economie door al deze besluiteloosheid achteruit, kwamen de Taliban door het vertrek van de NAVO weer vervaarlijk opzetten, en openbaarde zich bij veel Afghanen het opportunisme dat zij zich de afgelopen tientallen jaren uit bittere noodzaak hebben eigengemaakt. Zij verrichtten een eenvoudige optelsom: buitenlandse troepen weg + donorgeld weg + zoveelste regering die er niets van bakt = ineenstorting veiligheid en economie = redde wie zich redden kan. Of zoals de Britse sociologe Liza Schuster, die de afgelopen jaren in Afghanistan verbleef, het uitdrukt: ,,Alleen degenen die steenrijk zijn, of straatarm, spelen niet met de gedachte te vertrekken. Waarmee ik niet wil zeggen dat er geen idealistische jonge Afghanen zijn.”

Hoog tijd om een aantal van die idealistische jonge Afghanen aan het woord te laten. Zoals de nog geen dertig jaar oude Abdul Ghafoor. Zijn kleine organisatie in Kabul adviseert mensen die willen vertrekken en staat gedeporteerden bij. Wat het laatste betreft is hij een ervaringsdeskundige: als vluchtelingenkind groeide hij op in Quetta, in de Pakistaanse provincie Baluchistan, tegen de Afghaanse grens aan, en werkte hij er voor een buitenlandse hulporganisatie. Tot hij er om veiligheidsreden moest vertrekken. Abdul is namelijk een Hazara. Deze overwegend sjiitische etnische groep, vaak te herkennen aan vrij uitgesproken Oost-Aziatische trekken, wordt al eeuwen het leven zuur gemaakt door andere bevolkingsgroepen in de regio, waaronder vooral de in Afghanistan en west-Pakistan dominante Pathanen. Hij belandde in Noorwegen, maar werd daar na een verblijf van drie jaar uitgezet. En zo kwam hij in 2013 terecht in Kabul, de hem nagenoeg onbekende hoofdstad van een hem nagenoeg onbekend land, dat toch zijn vaderland is.

Abdul vond er echter al snel een opmerkelijke levensvulling. Hij ontfermde zich over landgenoten die hetzelfde lot hadden ondergaan als hij; die ook waren teruggestuurd, maar die vaak niet, zoals hij, konden bogen op werkervaring met buitenlanders – de beste kans op een redelijk betaalde betrekking in Afghanistan. Hij ontmoette zijn mede-gedeporteerden in theehuizen, in eettentjes, nam er soms één in huis, voerde campagne, legde een wereldwijd netwerk aan van juristen en activisten, en kon al snel zijn eigen organisatie oprichten: AMASO, ofwel de Afghanistan Migrants Advice and Support Organization (AMASO).

Pas later ging hij ook Afghanen adviseren die willen vertrekken. En die groep lijk nu groter dan ooit. “Toen ik in 2010 naar Kabul ging om er een paspoort op te halen, trof ik in het kantoor waar ik zijn moest maar vijf personen aan. Tegenwoordig verdringen zich daar duizenden mensen per dag. Ze vormen niet eens de meerderheid van degenen die weg willen. Paspoorten zijn duur, een visum kost 300 euro, dus velen vragen dat niet aan. Ze gaan zonder papieren.”

Hij kan zich de drang het land te ontvluchten maar al te goed voorstellen. “Mensen hebben geen werk, geen inkomen, en bovenal geen veiligheid. Ook niet in Kabul. Het is me overkomen dat vuurgevechten in het centrum van de stad me een nacht lang wakker hielden. Er zijn hier zelfmoordaanslagen geweest en autobommen ontploft, het is werkelijk overal oppassen geblazen, en het gaat van kwaad tot erger. Desondanks worden vluchtelingen naar Afghanistan teruggestuurd, waardoor je nu de paradoxale situatie hebt van vluchtende en terugkerende Afghanen.”

Bij de Afghaanse overheid openbaart zich een soortgelijke tegenstelling: enerzijds drukt ze haar burgers op het hart niet te vluchten omdat ze nodig zijn voor de wederopbouw, anderzijds maken Afghaanse functionarissen er geen geheim van te vinden dat Europese regeringen moeten afzien van deportaties, omdat de toestand in het land te onveilig is en de lasten van repatriëring niet te dragen zijn. Kabul verkeert in een spagaat: uit angst voor verlies van westers hulpgeld – 65% van de Afghaanse economie is nog steeds in handen van de internationale gemeenschap – wil het laten zien dat het zijn best doet de vluchtelingenstroom in te dammen. Het hoopt dat Europa in ruil daarvoor de uitzettingen tot een minimum beperkt.

De Afghaanse regering is vooral machteloos. Ze beweert uitgezette vrouwen, kinderen en andere kwetsbare personen meteen terug te sturen, maar daar gelooft Abdul Ghafoor weinig van: “Toen Afghanistan na 2011 veiliger leek, zijn er met een aantal landen memoranda van overeenstemming opgesteld. Volgens deze memoranda konden Afghanen terug als ze uit provincies kwamen die het stempel ‘veilig’ hadden gekregen. Er staat echter ook in dat mensen uit gevaarlijke provincies niet worden gedeporteerd. En dat vrouwen en kinderen uitzetten niet aan de orde is. Hoe het ook zij, de situatie is veranderd. Bijna het hele land is gevaarlijk. Deze memoranda zijn dus eigenlijk niet meer geldig. Schort ze op! Toch blijven Westerse ambassades grote druk uitoefenen op de Afghaanse overheid om gedeporteerden hoe dan ook op te nemen, en daar bezwijkt die overheid voor, uit angst donorgeld kwijt te raken. ”

Van president Ghani hebben Ghafoor en zijn medestanders ondertussen geen heil te verwachten. Tijdens een bezoek aan Duitsland, december vorig jaar, verklaarde het staatshoofd zich akkoord met het besluit van de Duitse regering Afghanen uit te zetten. Het zou om economische en niet om politieke vluchtelingen gaan. In alleszins krasse termen riep hij zijn beter gesitueerde landgenoten nog eens op in Afghanistan te blijven: “De straten van Duitsland zijn niet geplaveid met goud. De families van de geprivilegieerden zullen geen carrière maken in het buitenland. Ze worden bordenwassers.”

De Afghaanse minister voor vluchtelingen en repatriëring, Hossain Alemi Balkhi, maakt evenwel geen geheim van zijn ongenoegen over het Duitse besluit. “De reden voor vertrek is niet weggenomen,” zei hij in een recent interview met de Associated Press. “Er is nog altijd oorlog, conflict, onveiligheid.” Eerder had hij alle Afghaanse ambassades een brief gestuurd met het verzoek niet mee te werken aan deportaties voordat bilaterale afspraken hierover – lees: de memoranda – waren aangepast aan de nieuwe, onveiligere situatie.

“Toch blijven Westerse ambassades grote druk uitoefenen op de Afghaanse overheid om gedeporteerden hoe dan ook op te nemen, en daar bezwijkt ze voor, uit angst donorgeld kwijt te raken.”

Zoals eerder opgemerkt, om Afghanistan hangt een hardnekkige stank van hypocrisie: het Duitse tijdschrift Der Spiegel haalde in november een intern verslag aan van de Duitse ambassade in Kabul, waarin staat dat de Taliban op dit moment sterker zijn dan toen de westerse militaire missie in Afghanistan in 2001 begon, en dat dit ”spoedig” zou leiden tot gerechtvaardigde asielaanvragen. De helft van het land zou zeer tot extreem onveilig zijn. Tot overmaat van ramp beschouwt de NAVO volgens hetzelfde blad het Afghaanse leger als nauwelijks inzetbaar.

De Afghaanse regering heeft weinig keus. Krachtens de Conventie van Genève, die Afghanistan heeft ondertekend, is het land verplicht onderdanen van wie het asiel is afgewezen, weer op te nemen.

Maar hoe vergaat het die gedeporteerden na terugkeer? Ze verblijven een week of drie in een Spartaans opvangcentrum in Kabul, en zijn daarna vaak op zichzelf aangewezen. Abdul Ghafoor: “Velen hebben geen geld, slapen in moskeeën of op straat. Mijn organisatie huurt kamers waar ze een maand kunnen blijven, soms kan ik wat hulpgeld voor ze regelen, bijvoorbeeld van Noorwegen, waar ik heb gewoond en dus contacten heb. Al met al blijft hun leed grotendeels verborgen.”

Over de prestaties van de huidige regering is Ghafoor hard. “Ghani was precies een jaar aan de macht toen de Taliban afgelopen september Kunduz binnenvielen. Dat is symbolisch. We zijn er aan gewend dat de Taliban in een groot deel van het zuiden de dienst uitmaken. Kunduz ligt in het noorden, dat was dus een enorme schok. We krijgen van de buitenwereld te horen dat de oorlog praktisch voorbij is. Wij zien iets heel anders: de oorlog rukt op, verspreidt zich geografisch.”

Of hij bang is voor de toekomst? De vraag stellen is hem beantwoorden. Maar, zo concludeert hij nuchter: “Als ik me nuttig kan maken ben ik tevreden. De meeste mensen hebben die kans niet eens.”

Nog een stem uit Kabul: die van de ambtenaar Habibuillah Sajid, een generatiegenoot van Ghafoor, oorspronkelijk afkomstig uit Kunduz. Wat daar afgelopen najaar gebeurde, is voor hem de druppel. ‘”Ik werk voor de overheid, maar kan niet langer zwijgen. Sinds deze regering aan de macht is, ligt alles stil. Alle onder de regering-Karzai opgezette projecten zijn gestopt. Diezelfde verlamming zie je ook als het om nationale veiligheid gaat. Toen de Taliban Kunduz binnentrokken, deden de Afghaanse troepen vijf dagen lang niets. Terwijl ze met tien keer zo veel waren! Dat roept vragen op. Er is een grote angst voor een vijfde colonne, voor infiltratie door de Taliban. Toen de Taliban in Kunduz waren, hebben ze banken beroofd. De afgevaardigde voor Kunduz in het parlement ontkende dit. Nee hoor, de Taliban hadden zich keurig gedragen. Wat bezielde hem dit dit soort kletskoek te verkopen?”

Dat Kunduz spoedig weer op de Taliban kon worden heroverd, stelt hem niet gerust. ‘’Zijn ze echt weg? Is er niet een stel ondergedoken? Ze zitten ook in Kabul. Een zelfmoordaanslag vlakbij het parlementsgebouw kon maar net worden voorkomen.”

Het probleem is volgens hem niet de machtsdeling tussen Ghani en Abdullah, maar het gebrek daaraan. “De president oefent grote controle uit. Abdullah Abdullah, mijn werkgever, beperkt zich tot kritiek leveren. Kijk, Ghani is net als Karzai een Pathaan. Pathanen domineren de staat al drie eeuwen. En het einde lijkt niet in zicht. De meeste ministers en stamoudsten zijn Pathanen, sleutelposten in het leger, de politie en de veiligheidsdiensten zijn in handen van Pathanen. Er zitten zelfs meer Pathanen in het staatsapparaat dan onder Karzai. Dat is voor andere stammen onacceptabel. De grondwet zegt dat alle bevolkingsgroepen moeten worden vertegenwoordigd.”

“Toen de Taliban in Kunduz waren, hebben ze banken beroofd. De afgevaardigde voor Kunduz in het parlement ontkende dit. Nee hoor, de Taliban hadden zich keurig gedragen. Wat bezielde hem dit dit soort kletskoek te verkopen?”

Niets illustreert de Afghaanse tribale impasse wellicht zo duidelijk als de zich al jaren voortslepende kwestie van de elektronische identificatiekaart. “De etniciteit van de burger behoort daarop te worden vermeld,” zegt Habibullah stellig. “Waarom? Omdat dit erkenning en bescherming biedt. Ja, mijn nationaliteit is Afghaan. Tegelijkertijd ben ik Hazara. De regering wil geen vermelding van etniciteit en het is wel duidelijk waarom: dan komt aan het licht dat de Pathanen helemaal niet zo talrijk zijn als ze altijd hebben beweerd.”

Moet de onbarmhartige conclusie dan niet luiden dat de Afghanen hun benarde positie aan zichzelf hebben te wijten? De internationale gemeenschap hoeft toch niet op te draaien voor hun verdeeldheid en onderlinge onverdraagzaamheid? Dat is misschien iets te simpel gesteld. Veel te simpel, zelfs. Toen de Amerikanen het Taliban-bewind in 2001 ten val brachten, lag het land op zijn rug. En dat was zeker niet alleen door eigen schuld. Wereldmachten als de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten én regionale grootmachten als Pakistan en India hebben een stevig aandeel gehad in de ruïnering van Afghanistan: de Sovjet-Unie door het land eind jaren zeventig binnen te vallen, de VS door extremisten te steunen in de strijd tegen de Sovjets, Pakistan door de Taliban te steunen, India door legitieme Pakistaanse belangen in Afghanistan te ondermijnen. In de 19de eeuw was het land al een speelbal tussen het Brits-koloniale en het Russisch-Tstaristische Rijk, wat The Great Game heette. In Afghanistan bemoeit iedereen zich met iedereen, het land is een pokertafel voor elke partij met ambities in de regio, maar voor de belangen van de burgers bestaat slechts minachting.

Er is dus zeker iets te zeggen voor het standpunt dat de internationale gemeenschap een verpletterende verantwoordelijkheid heeft jegens Afghanistan, dat moeilijk te doorgronden land, met zijn armoede, onherbergzaamheid en onderontwikkeling, maar ook met een rijke cultuur die het niet verdient te worden vertrapt. Die verantwoordelijkheid is nog allerminst vervuld. Ghafoor: ”Er is de afgelopen vijftien jaar veel te weinig gedaan aan capaciteitsopbouw, er is geen infrastructuur gecreëerd, en om snelle resultaten te boeken zijn de slechtst denkbare partners gezocht: de krijgsheren.”

Dat alles is des te spijtiger, gezien de geestdrift die verkiezingscampagnes ondanks alles losmaakten: een sterke aanwijzing dat veel Afghanen wel degelijk hunkeren naar radicale verandering, naar een ander bestel.

Op de vraag of er een uitweg is uit dit moeras weten beide jongemannen geen samenhangend antwoord te geven. Dat is diep ontnuchterend. Aan de andere kant lijken ze iets niet te beseffen: dat zij zelf – geschoold, wereldwijs, betrokken, en niet bang hun stem te verheffen – de hoop van Afghanistan vertegenwoordigen. Mogelijk de enige hoop.

Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met MARY ANDERSOM

Lees ook hier en hier en hier over Afghanistan.

Geen nieuws is voor Afghanistan geen goed nieuws

Westerse beleidsmakers en politici, ze zouden het land het liefst van hun harde schijf willen wissen. Over Afghanistan praten, zo schrijft het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic, “is als praten over sterfelijkheid: er is een diepe behoefte het over iets anders te hebben.”

Wrang, maar niet toevallig, is dat Afghanen in toenemende mate naar dat deel van de wereld trekken waar hun vaderland wordt doodgezwegen. In de hoop dat Angela Merkel’s grootmoedigheid niet alleen op Syriërs, maar ook op hen, onderdanen van een land dat al meer dan 35 jaar in oorlog is, van toepassing is. Een ijdele hoop: Afghanen kunnen zeker niet rekenen op het welkom dat een aantal Europese landen Syriërs bereidt. Want Afghanistan is op zijn minst ‘’gedeeltelijk” veilig, en de onzalige onderneming die ‘’war on terror’’ is gaan heten, is er min of meer voor beëindigd verklaard. Niet omdat dit echt zo is, maar omdat het is afgesproken dat het zo is.

In Afghanistan vochten de VS en de NAVO een ‘’goede” oorlog, een oorlog die kort na de aanslagen op 11 september 2001 onomstreden was. Dat wil zeggen: onomstreden vergeleken met het Amerikaanse avontuur in Irak. Een en ander ging ook vergezeld van gouden beloften aan de Afghanen. Nu is de gedachte dat ook die goede oorlog op een fiasco is uitgedraaid, en dat de beloften op essentiële punten niet zijn waargemaakt, te pijnlijk om onder ogen te zien. De confrontatie met een bitter, onherstelbaar, zelfs onvergeeflijk falen wordt het liefst uit de weg gegaan, en dan rest de doofpot, de collectieve amnesie, een mechanisme dat wel vaker in werking treedt wanneer schandvlekken in de geschiedenis moeten worden toegedekt.

Hier dan toch maar een aantal vervelende cijfers: in Europa kwamen vorig jaar ruim 200.000 Afghanen aan. Van hen hebben er zo’n 130.000 officieel asiel aangevraagd, twee keer zo veel als het jaar ervoor. Vanwaar die toestroom? Er zijn meerdere redenen, maar een van de meest dwingende is de gestaag verslechterende veiligheidssituatie in Afghanistan. Volgens de VN raakten er sinds 2001 nog nooit zo veel burgers gewond door oorlogsgeweld als in 2015: 7457, tegen 6833 in 2014. Het aantal doden nam in 2015 weliswaar iets af (3545 tegen 3701 in 2014), maar het totale aantal slachtoffers (dus doden én gewonden) steeg van 10534 naar 11002. Dat is misschien niet zo’n indrukwekkend verschil, maar men moet er bij bedenken dat het aantal slachtoffers in Afghanistan sinds 2009 alleen maar is toegenomen: van 5968 (2412 doden en 3556 gewonden) naar de eerder genoemde 11002.

En hoe zat het ondertussen met de buitenlandse betrokkenheid? Die vertoonde in dezelfde periode, althans in militaire termen, een afname van meer dan 90 procent: het aantal buitenlandse troepen daalde van 140.000 in 2010 naar zo’n 13.000 nu.

Is er een treffender illustratie leverbaar voor het gebrek aan interesse dat de internationale gemeenschap uiteindelijk voor Afghanistan blijkt te hebben? En erger: zou ruime toelating van vluchtelingen de drastische troepenvermindering niet onverklaarbaar maken? Is het dan denkbaar dat ervoor wordt gekozen die vluchtelingen buiten de deur te houden om deze discrepantie te verdonkeremanen? Daar lijkt het op, want Afghanen worden de laatste maanden weliswaar minder gemakkelijk uitgezet, maar het Fort Europa komen ze zeker niet gemakkelijker binnen. Zo zijn duizenden Afghanen deze week vast komen te zitten bij de grens tussen Griekenland en Macedonië. Dat laatste land zegt geen Afghanen meer te kunnen toelaten omdat het noordelijke buurland Servië de grens voor ze zou hebben gesloten, waardoor Macedonië met ze blijft opgescheept. Servië op zijn beurt wijst weer naar Slovenië en Oostenrijk, die de eerste beslissing zouden hebben genomen om hùn grenzen voor Afghanen te sluiten.

Het is maar een voorbeeld van de wantoestanden die zich rond vluchtelingen afspelen in de aars van Europa, en waarvan Afghanen vaker wel dan niet slachtoffer zijn.

Blijft over de vraag hoe het zo ver kon komen met Afghanistan. Een reconstructie lijkt op zijn plaats.

Voor de aanslagen op 11 september 2001, waarbij bijna drieduizend mensen omkwamen, werden Osama bin Laden en zijn medestanders verantwoordelijk gesteld. Het ‘Islamitisch Wereldfront ter bestrijding van joden en kruisvaarders’, waarvan Bin Laden het meest illustere lid was, had immers alle Amerikanen – ook burgers – niet lang daarvoor officieel de oorlog verklaard. Bin Laden en door hem gesponsorde, uit alle hoeken van de islamitische wereld afkomstige strijders hadden een vrijhaven gevonden in Afghanistan, dat toen grotendeels in handen was van de Taliban, een sekte-achtige beweging die onder leiding stond van de geheimzinnige, eenogige geestelijke Moellah Omar. Bin Laden en zijn strijders heetten na die aanslagen op 11 september 2001 plotseling “Al-Qaida”, een term waarvan nog maar weinigen hadden gehoord, maar die “de basis” bleek te betekenen.

De Taliban waren mogelijk de meest bizarre, extremistische beweging van na de Tweede Wereldoorlog . Dat had de Amerikanen niet belet te proberen een overeenkomst met ze te sluiten over een oliepijplijn – wat niet lukte vanwege de gapende cultuurkloof tussen de partijen en het daaruit voortvloeiende wantrouwen. Nu werd de Taliban in dwingende termen verzocht Bin Laden uit te leveren. Dat weigerden ze: Afghanen laten zich nu eenmaal niets door buitenstaanders voorschrijven, daar zijn ze bekend en berucht om. Daarop ontketenden de Amerikanen, met al dan niet afgedwongen steun van zowat alle regeringen ter wereld, een oorlog tegen de Taliban. Een oorlog die ogenschijnlijk gemakkelijk werd gewonnen, al wist Bin Laden te ontkomen.

Op een conferentie in Bonn kregen de Afghanen vervolgens alle steun toegezegd voor de wederopbouw van hun economie en hun instituties. Die steun hadden ze hard nodig, want van hun land was weinig over na meer dan twee decennia oorlog, die begon bij de inval van de Sovjet-Unie in Afghanistan in 1979, maar waarvoor ook andere landen, en zeker ook de Afghanen zelf, verantwoordelijkheid droegen.

De Taliban waren mogelijk de meest bizarre, extremistische beweging van na de Tweede Wereldoorlog

De Sovjet-interventie was ingegeven door de angst, de overtuiging zelfs, dat de Amerikanen op het punt stonden hetzelfde te doen: dat zij Afghanistan zouden bezetten om er het communistische bewind van die dagen af te zetten. Dat waren de Amerikanen helemaal niet van plan, enige paranoia was het Kremlin natuurlijk ook niet vreemd, maar anderzijds had Washington die indruk wel willen wekken bij de Sovjets, zo onthulde Zbigniew Brzezinski, destijds nationale veiligheidsadviseur van president Carter, enkele jaren geleden. En waarom? Nou, gewoon, om de sovjets ‘hun eigen Vietnam te bezorgen’, niets meer en niets minder.

Toen de lompe Russische Beer in de val trapte en Afghanistan binnenstommelde, gingen de Amerikanen islamitische strijders steunen die een jihad wilden voeren tegen de bezetters. Het maakte Washington daarbij niet veel uit of die strijders Afghanen waren of heel ergens anders vandaan kwamen, als ze er maar zin in hadden. Saoedi-Arabië en Pakistan zorgden voor de werving.

Pakistan – buurland van Afghanistan – bood daarnaast logistieke ondersteuning en hield de ideologische motivatie op peil: de toenmalige Pakistaanse president Zia Ul-Haq, een overtuigd moslimfundamentalist, stimuleerde de vestiging van een netwerk van extremistische Koranscholen in het westen van het land, dus tegen de grens met Afghanistan aan. Deze Koranscholen zouden later ook de nodige Taliban-rekruten leveren.

Ondertussen had een jonge Saoedische zakenman van Jemenitische afkomst, ene Osama bin Laden, zich bij de jihadi’s aangesloten. Of hij ooit contact heeft gehad met de CIA is lang niet zeker, maar beslist niet uit te sluiten, ook al doen de meeste Amerikaanse ‘’experts’’ deze mogelijkheid veiligheidshalve af als onzin.

Mede dankzij het dappere verzet van de zogeheten moedjahedien en de Stinger-luchtdoelraketten die de Amerikanen hun in gulle hoeveelheden leverden, pakte het Rode Leger eind jaren tachtig zijn biezen, waarop ook de Amerikanen hun handen van het land aftrokken. Ofschoon er wel beloften waren gedaan aangaande de wederopbouw van het land, was Afghanistan duidelijk niet meer interessant. In één moeite door verdampte de vriendschap van de VS met Pakistan, dat zo veel nuttige hand- en spandiensten had geleverd, en ging Washington zich meer richten op het gehate buurland India. Een handelwijze die bij miljoenen moslims in de regio – gefrustreerd, arm, laagopgeleid – een diep ressentiment tegen Uncle Sam zou kweken, dat tot op de dag van vandaag voortduurt.

Afghanistan verzonk in een bloedige chaos. De dappere moedjahedien – ooit door president Ronald Reagan als ‘’moderne founding fathers’’ aangeprezen – ondergingen een zeer onaangename metamorfose: ze werden ‘’krijgsheren’’, een eufemisme voor gewelddadige potentaten die vochten om invloed en geld voor hun clan, hun stam of hun bondgenoten, wie dat ook waren. Dat het land daardoor te gronde ging was voor hen van geen belang, de entiteit ‘’Afghanistan’’ was meer dan ooit een fictie, een spookstaat. Wat niet wegnam dat hun wangedrag, beginselloosheid en onbeschrijfelijke wreedheden een zware wissel trokken op de bevolking – vandaar dat ene moellah Omar, een eenvoudige plattelandsgeestelijke uit de provincie Kandahar, te lange leste een groepje leerlingen (‘taliban’) van zijn Koranschool om zich heen verzamelde om tegen de krijgsheren op te treden. Het eerste wapenfeit van de groepering was het ophangen van een commandant aan de loop van zijn tank omdat hij een dertienjarig meisje had verkracht.

De groepering verwierf al snel een behoorlijke populariteit, zozeer zelfs dat de Pakistaanse geheime dienst – de beruchte Inter Services Intelligence (ISI) – er zijn oog op liet vallen. ISI-functionarissen hadden al een tijd tabak van de door henzelf gesponsorde krijgsheer, de booswicht Gulbuddin Hekmatyar, die een derde van Kabul tot puin had laten bombarderen, wat zelfs de ISI te ver ging. De Taliban moesten maar met hem afrekenen en konden in één moeite door wellicht ook zorgen voor een betere bewaking van de smokkelroutes die de ISI nodig had om geld, goederen en wapens bij zijn diverse relaties af te leveren.

De dappere moedjahedien – ooit door president Ronald Reagan als ‘’moderne founding fathers’’ aangeprezen – ondergingen een zeer onaangename metamorfose: ze werden ‘’krijgsheren’’

Zo veroverden de Taliban in korte tijd driekwart van het land. Aanvankelijk konden ze op wereldwijde sympathie rekenen. ‘Taliban’, dat scheen immers zoiets als ‘studenten’ te betekenen, en klonk dus leuk. Bovendien brachten ze rust en orde en hun versie van recht in een geteisterd land. Dat dit recht een nogal bruuske indruk maakte met zijn lijf- en mutilatiestraffen: tja, wie was men om te oordelen? ’s Lands wijs, ’s lands eer, en ieder zijn geloof, dat ook. Pas toen bleek dat de Taliban die ontegenzeggelijk wrede straffen wel erg gretig toepasten, begonnen sommige waarnemers met hun wenkbrauwen te fronsen.

Kantelpunt was de wijze waarop de Taliban na de verovering van Kabul in 1996 afrekenden met de voormalige Afghaanse president Najibullah. Volgens berichten hadden ze hem eerst gecastreerd, vervolgens door de straten van Kabul gesleept en tenslotte opgehangen. Van dat laatste waren foto’s beschikbaar: die doen sterk denken aan foto’s van ISIS-slachtoffers. Toen vervolgens ook duidelijk werd dat vrouwen in het Taliban-bestel tot de rechteloosheid van concentratiekampgevangenen werden gedegradeerd, de deal over de pijpleiding ook nog eens niet doorging, en er gastvrijheid werd geboden aan de louche Osama bin Laden, was de maat vol en kreeg het geruïneerde en sowieso straatarme Afghanistan een sanctieregime van de Verenigde Staten opgelegd.

Hoewel de Taliban zonder meer zorgden voor een verbetering van de veiligheid en tot opperste verbazing van VN-functionarissen zelfs de papaverteelt aan banden wisten te leggen, was de Afghaanse misère onbeschrijfelijk: in Afghanistan zelf, waar de Taliban al met al niet tot effectief bestuur in staat bleken en daarin misschien niet eens geïnteresseerd waren, én onder de miljoenen vluchtelingen in buurlanden. Eigenlijk was ook de veiligheid die de Taliban boden van zeer betrekkelijke waarde: zo hadden ze geweldig de pik op de Hazara’s, een grotendeels sjiitische etnische groep, die ze bruut vervolgden omdat die in de ogen van de soennitische Taliban ongelovigen waren. Verder gingen vrouwen een stuk sneller dood dan mannen als ze ernstig ziek werden, omdat alleen vrouwelijke specialisten hen mochten behandelen, en die waren er bijna niet.

Het emiraat Afghanistan, zoals zijn heersers het noemden, was een voorstudie van de Islamitische Staat, nauwelijks minder gruwelijk en gesloten, een treurige puist op het aangezicht van de aarde. Of zoals de Pakistaanse journalist Ahmed Rashid, de grootste Taliban-kenner ter wereld, het omschreef: “Een zwart gat in midden-Azië dat golven van onveiligheid en extremisme uitzendt.” Maar wat de Amerikaanse president Clinton destijds vooral dwars zat, alle mooie verontwaardiging over de behandeling van vrouwen daargelaten, was die Bin Laden. En dat was te begrijpen, want die had al de nodige – overigens nooit officieel opgeëiste – aanslagen op Amerikaanse doelen op zijn naam staan.

Verbitterd door de onderlinge twisten van de krijgsheren had Bin Laden Afghanistan eind jaren tachtig de rug toegekeerd. Terug in Saoedi-Arabië bood hij koning Fahd aan om de monarchie met zijn moedjahedien te beschermen tegen Saddam Hussein, die het buurland Koeweit net was binnengevallen. Koning Fahd antwoordde dat dit vriendelijk was aangeboden, maar dat hij zich reeds van Amerikaanse militaire bescherming had weten verzekeren. Waarop Bin Laden in razernij ontstak: troepen van ongelovigen op heilige islamitische grond, dat bestond toch niet? Dat bestond wel, waarop de zakenman weer uit zijn geboorteland vertrok om er nooit meer een voet te zetten.

Na een verblijf van een aantal jaren in Soedan, spoelde Bin Laden halverwege de jaren negentig weer aan in Afghanistan. Daar had Taliban-leider moellah Omar net een uitzending over hem gezien op CNN en op grond daarvan bewondering voor hem opgevat. De twee ontmoetten elkaar, Bin Laden bouwde een huis voor de geestelijke in Kandahar, en toen kon het niet meer stuk tussen the evil one and his one-eyed landlord, zoals New York Times-columniste Maureen Dowd het uitdrukte.

Vanaf dat moment kwam het Taliban-bewind, dat aanvankelijk buitengewoon in zichzelf gekeerd en niet noodzakelijkerwijs fel anti-Westers was, steeds meer onder invloed te staan van de onversneden fanaticus Bin Laden en zijn netwerk, kortom: al-Qaida. Een omstandigheid die uiteindelijk zou leiden tot 9/11 en de daaropvolgende val van de Taliban.

Bin Laden bouwde een huis voor moellah Omar in Kandahar, en vanaf dat moment kon het niet meer stuk tussen the evil one and his one-eyed landlord

Sinds 2001 heeft Afghanistan onder curatele van met name de VS en de NAVO gestaan. Is er in die periode niets bereikt? Dat is een veel te negatieve conclusie. Sterker, je zou kunnen zeggen dat het in geen 25 jaar zo ‘’goed’’ is gegaan met Afghanistan. Van de chaos als in de jaren dat krijgsheren het land teisterden en Kabul dagelijks werd gebombardeerd, is geen sprake. En ook is er geen enkele reden voor heimwee naar het schrikbewind van de Taliban. De kindersterfte is de afgelopen 15 jaar met de helft afgenomen. Het bruto binnenlands product is vervijfvoudigd. De helft van de meisjes gaat naar school, een op de vijf studenten is vrouw – nog geen indrukwekkende percentages, maar een stuk beter dan ze waren. Steeds meer vrouwen durven hun stem te verheffen, zoals laatst de 23-jarige Sahar Alian, die tijdens een uitzending van Afghan Star, de Afghaanse versie van Idols, haar boerka afwierp, een gezicht vol (met schminkt aangebrachte) verwondingen toonde en een lied aanhief over de nog altijd mensonterende behandeling van vrouwen in Afghanistan. Een staande ovatie van publiek en jury was haar deel en er vloeiden tranen. Geen krokodillentranen, maar een oprechte uiting van collectief verdriet.

En dan te bedenken dat er ten tijde van de Taliban helemaal geen televisie was, en maar één radiostation, dat – goed geraden – Voice of Sharia heette. Tegenwoordig zijn er 70 TV-stations, 175 radio-stations en ontelbare online platforms. Afghanistan is, kortom, ingrijpend veranderd. En niet in zijn nadeel.

Er is alleen één probleempje: al deze verbeteringen berusten op drijfzand. Er is nog altijd geen Afghaanse staat die respect afdwingt bij zijn burgers. De corruptie is alomtegenwoordig en hetzelfde geldt, op een paar provincies na, voor de Taliban. Die zijn ook overal. De Amerikanen meenden een gemakkelijke overwinning op hen te hebben behaald. Toen ze Kabul in triomf binnentrokken, waren de Taliban verdwenen. Maar als er één kunstje is dat de Taliban de afgelopen jaren hebben bewezen meesterlijk te beheersen, dan is het de verdwijntruc: indien geplaatst tegenover een conventionele militaire overmacht, lossen ze op in hun omgeving, duiken ze onder in de bevolking, om op een gunstiger tijdstip plotseling weer te verschijnen. En dan blijkt dus dat ze nooit echt zijn weggeweest.

Zodoende is er een parallel Afghanistan ontstaan, een schaduw-Afghanistan, een Taliban-Afghanistan, dat in sommige opzichten reëler lijkt te zijn dan het officiële Afghanistan, het Afghanistan van de schone schijn, van tv-programma’s als Afghan Star, het Afghanistan van de bemoedigende cijfers dat het Westen wil laten zien. De kans dat het land in handen valt van gewelddadige extremisten die in een wereld van religieuze mythologie leven en weinig oog zullen hebben voor burgerschap, voor onderwijs en ontwikkeling, laat staan voor gelijke behandeling van de seksen, is nog steeds reëel.

‘’De Amerikanen hebben horloges, maar wij hebben de tijd,” is een populair gezegde onder de Taliban. Daarin klinkt een minachting door voor de VS die niet geheel onbegrijpelijk of onterecht is: de Amerikanen bleken veel minder zin te hebben in de Goede Oorlog, de oorlog die miljoenen mensen na jaren van geweld en repressie een nieuw perspectief had moeten bieden, dan voor de Verkeerde Oorlog, de Oorlog Onder Valse Voorwendselen, de Oorlog om Olie, de Oorlog onder een Kwaad Gesternte, kortom: de oorlog om Irak. De militaire veldtocht in Afghanistan moest op een koopje. Die veldtocht was slechts een opstapje voor het echte werk, het door een zeldzame hoogmoed, gebrek aan gezond verstand en overmaat aan hebzucht ingegeven Iraakse avontuur. De Amerikanen haalden zich hiermee zulke verschrikkingen op de hals dat voor Afghanistan niet heel veel meer overbleef dan een beetje aanmodderen. Te weinig geld, te weinig expertise, te weinig inzet. En zo is het eigenlijk nog steeds.

‘’De Amerikanen hebben horloges, maar wij hebben de tijd,” is een populair gezegde onder de Taliban

Als de VS en hun bondgenoten een misdaad hebben begaan, is het de misdaad van de onverschilligheid. Zoals een Nederlandse Afghanistan-kenner mij ooit in vertrouwen zei: ‘’Afghanistan ligt erg ver weg en er zijn zoveel zielige mensen op de wereld.”

Ja, er zijn veel zielige mensen op de wereld. Velen van hen komen inmiddels ‘’onze’’ kant op en heten ‘’vluchteling”. En laat nu het Afghaanse vluchtelingenprobleem het grootste van na de Tweede Wereldoorlog zijn, op het Palestijnse vluchtelingenprobleem na. Waarbij dient te worden aangetekend dat het Palestijnse vluchtelingenprobleem is gestold, een kwestie van bevolkingsaanwas in vluchtelingengetto’s, terwijl vanuit Afghanistan steeds weer nieuwe vluchtelingenstromen op gang komen, generatie op generatie.

President Obama, die een rehabilitatie van de Goede Oorlog nog in zijn verkiezingscampagne had gepropageerd, had eigenlijk alle Amerikaanse troepen begin dit jaar willen terugtrekken. Dat doet hij toch maar niet. Enkele duizenden manschappen blijven tot aan het eind van zijn ambtstermijn, begin volgend jaar, in het land. De kwestie wordt, kortom, doorgeschoven naar het volgende staatshoofd.

President Trump, Clinton, of Sanders: heel veel wijsheid toegewenst. Alsmede al het erbarmen dat u binnen de grenzen van uw ambt is vergund.

Lees ook hier, en hier, en hier over Afghanistan.

Continu aan de leugendetector: de Tunesische islamisten van Ennahda

Het is de vraag of de partij hiervoor de benodigde bewegingsvrijheid wordt gegund.

De viering van vijf jaar ‘revolutie’ in Tunesië op 14 januari ging gepaard met een scheuring binnen Nidaa Tounes, de grootste regeringspartij. Ennahda is nu opnieuw de grootste partij in het Tunesische parlement. President Essebsi heeft geprobeerd de crisis te bezweren door enkele ministers te vervangen. Naar het zich laat aanzien met beperkt succes.

Politieke polarisatie is al eerder de achilleshiel gebleken van de Tunesische politiek en maakt het land permanent kwetsbaar. Het onvermogen van partijen om adequaat op spanningen te reageren bewoog belangrijke maatschappelijke organisaties in 2013 tot de nationale dialoog, het initiatief dat in 2015 werd bekroond met de Nobelprijs.

Ennahda is nu met 69 zetels de grootste partij in het Parlement en Nidaa Tounes lijkt in haar eigen zwaard te zijn gevallen. De rechts-liberale partij verenigt een diversiteit aan politieke stromingen en bloedgroepen. Ze ontleent haar politieke bestaan en bestaansreden vooral aan haar oppositie tegen de islamitische partij, die na de eerste democratische verkiezingen in 2011 een ruime meerderheid van 89 zetels behaalde., maar in 2013 macht afstond aan een ‘zakenkabinet’ om een uitweg te creëren uit de impasse die na twee politieke moorden was ontstaan.

Het beginsel van‘ laïcité’ (scheiding tussen religie en staat) is, na een geschiedenis van Franse koloniale overheersing en onderdrukking door opeenvolgende seculiere dictaturen van eigen bodem, onbetwist dé splijtzwam in Tunesië, waar een groot deel van de bevolking islamitisch is. De politieke instabiliteit in Tunesië vloeit voort uit de broosheid van op angst en vijandbeelden gebaseerde gelegenheidscoalities. Het is het type angst voor een politieke islam dat ook de machtsbasis vormt van koning Mohammed VI van Marokko, president Bouteflika van Algerije en generaal Al- Sissi van Egypte.

Het beginsel van‘ laïcité’ (scheiding tussen religie en staat) is, na een geschiedenis van Franse koloniale overheersing en onderdrukking door opeenvolgende seculiere dictaturen van eigen bodem, onbetwist dé splijtzwam in Tunesië, waar een groot deel van de bevolking islamitisch is.

Op het eerste gezicht gaat het conflict binnen Nidaa Tounis om een strijd van een liberalere vleugel tegen de machtsconcentratie van de conservatievere oprichter van de partij, president Beji Caïd Essebsi (BCE), en zijn zoon Hafedh. Beweerd wordt dat vader en zoon pogen de (erf-)opvolging van het 89-jarige staatshoofd veilig te stellen. In werkelijkheid is de kloof veel dieper. Voor een deel van de parlementariërs blijft de coalitie met Ennahda nog steeds onverteerbaar, hoewel deze partij, onbetwist de grootste na de verkiezingen in 2014, maar één minister levert.

Om hun punt duidelijk te maken, gaan deze parlementariërs complottheorieën niet uit de weg: ze beschuldigen Hafedh Caïd Essebsi van te nauwe relaties met de Tunesische islamitische partij en de Turkse president Erdogan. De onlangs benoemde ministers, overigens ‘gewoon’ van Nidaa tounes, zouden pionnen zijn van Ennahda en worden slechts met hoon en spot verwelkomd.

Veel Tunesiërs zijn bang dat een stem op Ennahda een stem op ‘het kalifaat’ betekent.

Vroegere autoritaire regimes hebben voor een grote mate van rechtsgelijkheid tussen mannen en vrouwen gezorgd en vrijheden in de privésfeer gewaarborgd. Vaak om strategische redenen (beeldvorming), maar daarom nog niet minder doeltreffend; het zijn precies die vrijheden die verantwoordelijk zijn voor het liberale imago in Nederland en andere westerse landen. Tegelijkertijd werden veel uitingen van religie onderdrukt, waren islamitische politieke partijen verboden en stonden en staan moskeeën onder strenge overheidscontrole.

Ennahda wordt verantwoordelijk gehouden voor de twee destabiliserende politieke moorden vlak na de machtswisseling in 2011, voor terreuraanslagen en het toegenomen gevoel van onveiligheid, de openlijke en weinig tolerante manifestaties door lokale salafistische organisaties in de eerste jaren na de opstanden en de verslechtering van de economische situatie. Dus voor ongeveer alles. De rancune is voor een groot deel terug te voeren op het uitblijven van de concrete resultaten waar in 2010 en 2011 op werd gehoopt. Feit is dat de machtswisseling voor veel Tunesiërs gepaard is gegaan met groeiende financiële instabiliteit en dreigend geweld. Tunesië levert met het grootste aantal buitenlandse jihadstrijders aan Syrië en omgeving (ongeveer 5000).

Ondanks de nog steeds forse aanhang na de verkiezingen in 2014, die 69 zetels opleverden, is de islamitische partij inhoudelijk onzichtbaar geraakt en lijkt ze haar greep op de politieke agenda te hebben verloren. Het gebrek aan invloed in de regeringscoalitie leidt tot verlies aan geloofwaardigheid en een groeiend wantrouwen onder haar (voormalige) aanhang en biedt bovendien geen basis om vertrouwen te winnen onder opposanten.

Anderzijds gloort er nieuwe hoop. De toekenning van de Nobelprijs aan het kwartet en de instabiliteit binnen de grootste regeringspartij, lijkt nationaal en internationaal te hebben geleid tot een late waardering voor de constructieve opstelling van Ennahda gedurende de afgelopen vier jaar. Ghannouchi werd recent ontvangen door President Obama en seculiere commentatoren als Kamel Daoud (Algerije) en Fareed Zakaria (VS) dichtten de partij een voorbeeldfunctie toe vanwege haar bereidheid compromissen te sluiten .Hoe de nu hooggespannen verwachtingen waar te maken?

Ennahda ondergaat een voortdurende test met leugendetectoren van verschillende makelij. De waarheid van de een is niet de waarheid van de ander. Waar een deel van de bevolking uitgaat van de meetlat van de idealen van de Franse verlichting, toetsen anderen het vermogen van de partij weerstand te bieden tegen de ‘seculiere dictatuur’.

De toekenning van de Nobelprijs aan het kwartet en de instabiliteit binnen de grootste regeringspartij lijkt te hebben geleid tot een late waardering voor de constructieve opstelling van Ennahda gedurende de afgelopen vier jaar.

In onderzoeken, analyses en commentaren wordt vaak gewezen op de invloed van Ennahda op de ogenschijnlijke groei van het islamitische extremisme na 2011. De partij zou door de vele democratische concessies een groot deel van haar aanhang zijn kwijtgeraakt en haar status als ‘ protestpartij’ zijn verloren. Volgens een andere uitleg is de huidige manifestatie van geweld en terreur door islamitische groeperingen juist te wijten aan een te grote tolerantie en lankmoedigheid jegens religieus extremisme. De partij wordt ervan beschuldigd dat ze om politiek strategische redenen ruimte heeft gegeven aan enkele niet-democratische Salafistische bewegingen. Beiden verklaringen sluiten elkaar niet uit, maar de tegenstrijdigheid vormt een perfecte illustratie van de weinig benijdenswaardige sandwichpositie waar de partij in verkeert.

De partij staat voor de opgave haar modelfunctie waar te maken in een (nu nog bestaande) coalitie. Een coalitie die wantrouwen en haat oproept, mede vanwege haar merkbare streven extremisme te bestrijden door versterkt toezicht op de uitoefening van religie. Deze repressieve regeringspolitiek leidt ook onder niet-Ennahda-stemmers tot verzet, mede door associaties met de zeer beperkte vrijheid van meningsuiting onder het oude regime. Gedurende het afgelopen jaar zijn meerdere imams ontslagen en moskeeën gesloten.

In augustus 2015, na de aanslagen op het Bardo-museum en het strand in Sousse, had de politieke prioriteit logischerwijs de bestrijding van islamitische terreur en verbetering van de economische situatie moeten ziin. In plaats daarvan introduceerde president Essebsi een wetsvoorstel dat het dragen van hoofddoeken voor meisjes op de lagere school verbiedt. Kritische Tunesiërs zien dit type maatregelen als afleidingsmanoeuvres.

Wanneer Ennahda openlijk afstand neemt van deze lijn, zal dat zeker leiden tot nog meer politieke instabiliteit en polarisatie. Handhaving van de steun aan de regering is anderzijds een recept voor toenemende politieke marginalisatie en geloofwaardigheidsverlies. Mocht de islamitische partij na nieuwe verkiezingen weer de grootste regeringspartij worden, dan wordt het bouwen van een ‘moslimdemocratie’ binnen de huidige context een op z’n zachtst gezegd heel lastige opgave.

Maar het buitenland kan de polarisatie in Tunesië helpen verminderen door een coöperatieve en onbevangen opstelling jegens Ennahda en andere islamitische politieke partijen. Vaak worden deze partijen beschouwd als ‘wolven in schaapskleren’ en langs de inmiddels toch wel uiterst selectieve meetlat van ‘onze kernwaarden’ gelegd. Nu wordt elke politieke verwijzing naar islamitische waarden al snel geïnterpreteerd als een stap naar invoering van een handen afhakkende en stenen gooiende sharia-wetgeving. Hier zijn tot op heden erg weinig aanwijzingen voor. De breuk in Nidaa Tounis heeft juist aangetoond dat angst een slechte raadgever is. Het lijkt daarom nuttig en van realisme te getuigen om Ennahda welwillend tegemoet te treden.

 

Waar blijft de vredesbeweging in het Midden-Oosten?

De confrontatie met afschuwelijke beelden van vluchtelingen in de oostelijke achtertuin van Europa heeft de burgeroorlog in Syrië de afgelopen maanden weer onder de aandacht gebracht van de Europese burgers en hun politieke leiders: vluchtelingen in zinkende boten; vluchtelingen die stations binnenstromen en over grenshekken klimmen; verdronken Syrische jongetjes die op stranden aanspoelen.

Op 4 september 2015 publiceerde de New York Times een uitgebreid artikel over de vluchtelingencrisis in Europa, getiteld ‘Exodus van Syriërs Betekent Politiek Falen van het Westen.’ In een notendop stelde dit artikel dat het een kwestie van tijd is eer de groeiende aantallen Syrische vluchtelingen uit de voegen van het Midden-Oosten zouden barsten en Europa zouden bereiken. Maar in de Europese hoofdsteden werd weinig gedaan om deze – in de woorden van de auteur -‘ramp met vertraagde werking’ voor Syrische burgers een halt toe te roepen of te verzachten.

Dat klopt. Tegelijkertijd spreekt hieruit een eenzijdige benadering, eigen aan overijverige progressieve Westerse journalistiek. Zie ook de recente VPRO Tegenlicht-documentaire ‘Wijze lessen uit het Midden-Oosten’. De invasie van Irak door Bush en consorten is de bron van alle huidige ellende: dat is de niet eens erg subtiele subtekst van deze uitzending, en die getuigt van navelstaarderij. Intern debat over westerse schuld overschaduwt geopolitieke inzichten over de huidige koude oorlog tussen regionale grootmachten, en er lijkt weinig historische kennis voorradig over de opkomst en ondergang van kunstmatig samengeperste landen.

Natuurlijk is er sprake van Westers politiek falen. Maar nog beter en noodzakelijker is het erop te wijzen dat de exodus van de Syriërs een politiek falen betekent in Iran, Saoedi-Arabië, Turkije en Qatar. Slechts weinigen in die landen durven kritiek te hebben op het onmenselijke geopolitieke spel dat hun overheden in die regio spelen. Zelfs onder intellectuelen en leiders van het maatschappelijk middenveld uit het Midden-Oosten die zich inmiddels in het veilige Westen bevinden, zijn er maar weinig die zich durven uit te spreken tegen de onverantwoorde en bloedige geopolitiek in hun landen. Er is alleen een fundamentele oplossing denkbaar in de MENA-regio (Midden-Oosten en Noord-Afrika) als leiders uit het maatschappelijk middenveld en intellectuelen hun burgers bewust maken van de politiek die hun overheden jegens elkaar bedrijven.

Oorlog, terrorisme en politiek en sektarisch geweld zijn aan de orde van de dag in de MENA-regio. In Libië, Jemen, Syrië en Irak woeden burgeroorlogen. Het conflict tussen Israël en Palestina sleept zich voort zonder enig uitzicht op een oplossing. Het terrorisme van radicale religieuze milities zorgt dagelijks voor slachtoffers in Afghanistan en Pakistan. De afgelopen tien jaar zijn er duizenden burgerslachtoffers gevallen, van wie de kwetsbaarsten ‒ vrouwen en kinderen ‒ part noch deel hebben aan het ontstaan van het geweld. Vele samenlevingen hebben geen sociaaleconomisch of sociaal-cultureel fundament meer. In veel MENA-landen leven bevolkingsgroepen in oorlogssituaties, waarbij enkel het recht van de sterkste geldt.

Natuurlijk is er sprake van Westers politiek falen. Maar nog beter en noodzakelijker is het erop te wijzen dat de exodus van de Syriërs een politiek falen betekent in Iran, Saoedi-Arabië, Turkije en Qatar.

De oorzaken en gevolgen van deze conflicten zijn echter niet alleen lokaal. Van de oostgrenzen van de MENA-regio ‒ Afghanistan, Irak en Syrië ‒ tot aan Libië in het westen zijn de voortdurende burgeroorlogen onderdeel van een interregionale rivaliteit. Tegelijkertijd houden die oorlogen de rivaliteit in stand. Veel conflicten in de MENA-regio zijn deels machtsspel en deels ‘oorlog bij volmacht’; dat wil zeggen dat ze gevoerd worden door machtiger landen, maar woeden in kwetsbare samenlevingen en mislukte staten (“failed states”) in de regio. In sommige gevallen begeven radicale elementen zich op regionale ‘markten’, waar geweld wordt verhandeld.

Tunesië, bijvoorbeeld, een redelijk stabiel land, levert een van de hoogste aantallen buitenlandse strijders aan ISIS in Syrië en Irak. Iran, een land dat vooralsnog relatief gevrijwaard is gebleven van terroristische aanslagen, is de grootste militaire bondgenoot van Assad in zijn strijd tegen rebellengroepen, waarbij veel burgerslachtoffers vallen. Marokko, in het uiterste oosten van de regio, is betrokken bij het bombarderen van de Houthi-rebellen in Jemen, samen met een alliantie van Arabische Golflanden en Egypte. Turkije bombardeert zijn eigen Koerden die steun verlenen aan Syrische Koerden in hun strijd tegen ISIS, zowel in Syrië als buiten de Syrische landsgrenzen.

Het is nu genoegzaam bekend dat vanuit Saoedi-Arabië en andere golflanden omvangrijke financiële steun wordt verleend aan ISIS en andere soennitische extremisten, met name in Syrië en Irak, maar ook in de hele MENA-regio, om de sjiiten de kop in te drukken. Als deze oorlogen en conflicten één ding gemeen hebben, dan is het dat hun oorzaken en gevolgen ver buiten de grenzen van individuele landen reiken.

Dat de meeste conflicten in de MENA-landen duidelijke supranationale elementen hebben, beseffen de meeste burgers in die landen echter niet. De bevolkingen van landen die het slachtoffer zijn van ‘oorlog bij volmacht’ hebben meestal wel een idee van de rol daarin van buurlanden, maar de bevolkingen van die buurlanden zelf zijn zich vrijwel niet bewust van de destructieve rol die hun regimes spelen.

Wat ook ontbreekt is een levendig, solide en duurzaam overlegorgaan voor vredesactivisten uit het maatschappelijk middenveld en lokale organisaties, samen met collega’s uit andere MENA-landen, om een geweldloze cultuur, etnische en religieuze tolerantie en herstel en opbouw van vrede te bevorderen. Initiatieven in die richting waren ofwel eenmalig, ofwel kleinschalig. Daardoor is er vrijwel geen adequaat podium of duurzame inbedding voor de stem en het gezicht van de vrede.

De bevolkingen van landen die het slachtoffer zijn van ‘oorlog bij volmacht’ hebben meestal wel een idee van de rol daarin van buurlanden, maar de bevolkingen van die buurlanden zelf zijn zich vrijwel niet bewust van de destructieve rol die hun regimes spelen.

De dynamiek in de MENA-regio brengt ook het ontstaan van een toenemende interregionale verbondenheid aan het licht. Uit maatschappelijke protesten en gezamenlijke acties – de ‘Arabische Lente’ of de ‘Groene Beweging’ in Iran – blijkt dat burgers in de regio en hun vertegenwoordigers in het maatschappelijk middenveld veel basiseisen gemeen hebben.

Als we aanvaarden dat de oorzaken en gevolgen van conflicten in de MENA-regio nationale grenzen overstijgen en de aspiraties van het maatschappelijk middenveld in de hele regio tegelijkertijd veel overeenkomsten vertonen, heeft die regio dringend behoefte aan initiatief tot verzoening en samenwerking. Dat heeft alleen kans van slagen en zal alleen een blijvend karakter hebben als er wordt geïnvesteerd in een cultuur van vrede op het niveau van de burgers van die landen. Om te bouwen aan vrede in de regio kan en moet het maatschappelijk middenveld over de grenzen van nationale denkkaders reiken. Alleen dan kunnen we gaan begrijpen hoe oorlog en geweld op meerdere niveaus (lokaal, nationaal en regionaal) werken en een bijdrage leveren aan een duurzame vrede in de MENA-regio.

Er zijn vrijwel geen regelmatige uitwisselingen tussen actoren uit het maatschappelijk middenveld die mogelijk kunnen samenwerken rond dergelijke thema’s. Daarom is er een urgente behoefte aan regionale dialoog, sociaal kapitaal, vertrouwen en het ontwikkelen van netwerken tussen mensen en organisaties uit het maatschappelijk middenveld die vrede nastreven. Wat ontbreekt, met andere woorden, zijn de voorwaarden die essentieel zijn voor het creëren van een gemeenschappelijke visie, een strategie en een routekaart voor de regionale rol die het maatschappelijk middenveld kan spelen in het creëren van een cultuur van vrede.

Om een basis te leggen voor zulk wederzijds begrip is het van groot belang dat vredesactivisten en leiders uit het maatschappelijk middenveld van verschillende landen kunnen deelnemen aan dialoog, uitwisseling en samenwerking. Zo kunnen zij wellicht bijdragen aan de ontwikkeling van een grotere bewustwording en onderlinge verbondenheid in de regio als geheel. Het opzetten van een netwerk voor het maatschappelijk middenveld uit de gehele regio zal een sfeer van samenwerking versterken en zo duurzame vrede en welvaart in de regio bevorderen.

Yalla, yalla, yalla… dansen op de Qasioen, nog één keer

“Wanneer komt u terug?’ vraagt een van hen Een intrigerende vraag. De toon reikt verder dan gastvrije interesse, We horen er iets ondefinieerbaars in, iets dwingends, kijken elkaar onzeker aan en raadplegen onze reispapieren: “Dinsdag 22 maart. Hoezo?”

“O, dan bent u in ieder geval op tijd terug, ’’ luidt het bondige antwoord. De lange rij achter ons biedt geen tijd daar nog op in te gaan.

Enigszins verwonderd laten we de gewenste labels op onze bagage aanbrengen en lopen door naar de gate.

***

Damascus, zaterdag 5 maart 2011. Op ons programma staat voor het eind van de dag een bezoek aan de Qasioen, de kale berg waartegen de Syrische hoofdstad opkruipt. We willen er genieten van het warme avondzonlicht op deze geweldig sfeervolle Arabische metropool.

Mohammed, onze gids, pikt ons rond vier uur op bij het hotel, midden in de stad. In zijn 4WD, net ontdaan van een dikke laag stof, rijdt hij in een sloom tempo door straten, steegjes, boulevards, de berg op. Het is de inleiding van wat een ontspannen namiddag belooft te worden.

Op een van de uitkijkpunten treffen we cafeetjes aan, eethuizen, voetballende jochies, verliefde stellen en opvallend mooi door leeftijd getekende ouderen. Kortom: een en al aangename levendigheid. Maar er wacht ons nog een verrassing. Vanuit een van de lager gelegen haarspeldbochten horen we motorgepruttel, vergezeld van een zwarte rookpluim: daar komt een gammel busje aangereden, waaruit de voor deze landen zo kenmerkende weemoedige muziek schalt.

Het doet een beetje inbreuk op onze vredige stemming, maar we krijgen er een hoop vrolijkheid voor terug. Het voertuig komt tot stilstand en uit alle openingen vallen jongelui naar buiten. Een gettoblaster: nog meer muziek waarop hartstochtelijk gedanst en gezongen wordt. Een aandoenlijk schouwspel, en we worden al spoedig uitgenodigd aan te klampen in de dansrij. De jongens en meiden genieten, en wij genieten met hen mee: yallah, yallah, yallah!

Wie had kunnen denken dat er tien dagen later in Damascus de eerste grote demonstratie tegen het regime zou worden gehouden: de eerste opmaat tot een ontluisterende burgeroorlog? Hoe vaak zouden deze jongeren nog in hun busje de Qasioen op zijn gereden om er uiting te geven aan hun zorgeloosheid? Wat zou er van hen zijn geworden? En wat wist de grondstewardess, enkele dagen eerder op Schiphol?

Ter introductie…..

Marianne Kuijpers en Mart Lerou zijn beiden 66 jaar en hebben een gedeelde passie voor avontuurlijke reizen naar het onbekende. “Sinds onze spontane ontmoeting in 2001 zijn we vele windrichtingen ingeschoten,” zeggen ze. “Ons doel is om andere mensen te ontmoeten in hun eigen habitat, hun culturen te proeven, te zien, te horen en te ruiken.”

Wat het Midden-Oosten betreft, hebben Marianne en Mart in een tent in de Witte Woestijn in Egypte geslapen, thee gedronken bij een gezin in Syrië én een chique high tea in het Emirates Palace in Abu Dhabi genoten, pootje gebaad in de Dode Zee, gewinkeld in een moderne souk in Beiroet, en Damascus en Aleppo bezocht, vlak voordat de burgeroorlog er uitbrak. En ze zijn nog lang niet uitgereisd: hun volgende trip voert hen naar onder meer Iran.

Mart heeft daarnaast een passie voor fotografie. “Van mijn ouders mocht ik, als ik tot mijn achttiende niet gerookt had, een muziekinstrument uitkiezen,’’ vertelt hij. “Eenmaal zover koos ik voor een ander instrument: namelijk een fototoestel. Want ik was toen al verslingerd aan fotografie. Ik werd verrast met een Asahi Pentax, een van de eerste spiegelreflexcamera’s. Aanvankelijk fotografeerde ik in zwart/wit. Van oudsher heb ik een belangstelling voor grafische lijnen en structuren.”

Gedurende diverse reizen bleef hij gepassioneerd fotograferen: landschappen, portretten, architectuur, details, steeds met dezelfde kritische blik. Zijn fotografie bekende op zeker moment kleur. “Door mijn komaf en opleiding heeft architectuurfotografie nadrukkelijk mijn voorkeur,’’ vertelt hij. “Maar frappant genoeg is een van mijn allermooiste foto’s er een van drie mannen gehuld in mooi strijklicht.” Zie bijgaande foto uit Aleppo, maart 2011.

“Mijn vader, van wie ik een passie voor vorm, lijn en kleur heb geërfd, zei altijd: Je kunt wel kijken maar zie je het ook?”Op gezette tijden zal op de site van het Grote Midden Oosten Platform te zien zijn hoezeer Mart Lerou deze aanbeveling ter harte heeft genomen, begeleid door een kort, onbevangen reisverslag. De site van Mart Lerou: www.behance.net/martlerou

De donkere geschiedenis en hoopvolle toekomst van Jemen

Noord-Jemen, door de Romeinen Arabia Felix (het gelukkige Arabië) genoemd vanwege al zijn rijkdommen, veranderde in 1962 van een sjiitisch koninkrijk/imamaat in de “Arabische Republiek Jemen”. Dat gebeurde door een staatsgreep van nationalisten die het land pas in 1970 helemaal onder controle kregen. Zuid-Jemen bleef tot 1967 een Brits protectoraat met Aden als belangrijke haven. Beide gebieden werden pas in 1990 samengevoegd tot het huidige Jemen, maar soepel ging dat niet: in 1994 brak er een korte burgeroorlog uit die Noord-Jemen won. In 1999 waren de eerste vrije verkiezingen.

In 2000 markeert de aanslag van al-Qaida op het Amerikaanse marineschip USS Cole in de haven van Aden, waarbij 17 doden vielen, de infiltratie van gewapende, niet-lokale, groepen. Vanwege een zwak centraal gezag blijkt Jemen, net als Afghanistan, een geschikte basis voor extremisten. Al-Qaida, Al-Islah (een coalitie van islamistische groepen) en sinds de opstand van de sjiitische Houthi’s ook ISIS, terroriseren de jonge, 25 miljoen zielen tellende bevolking van het land.

De Houthi’s, een beweging uit het noorden van Jemen, begonnen hun opstand in 2004. Gebrek aan ontwikkeling, voortdurende corruptie, stagnerende economie, grote onveiligheid, en de aanwezigheid van Al-Qaida zijn de belangrijkste bronnen van onvrede bij de Houthis.

In 2011 braken er, net als elders in de Arabische wereld, straatprotesten uit tegen armoede, werkloosheid, corruptie en tegen het plan van president Saleh om de grondwet aan te passen zodat hij eeuwig staatshoofd kon blijven – hij was trouwens al tientallen jaren aan de macht. De Arabische Lente leek ook in Jemen tot bloei te komen. Na bemoeienis van de VS en Saoedi-Arabië trad Saleh af en werd vicepresident Hadi in 2012 verkozen tot president. Saleh en zijn bondgenoten kregen immuniteit en er werd een conferentie voor Nationale Dialoog opgezet, die de grote problemen aan de orde moest stellen. Dat gebeurde niet omdat er conflicten uitbraken tussen Houthis aan de ene kant en Al-Islah (dat wordt gefinancierd door Saoedi-Arabië) en Al-Qaida op het Arabisch Schiereiland (AQAP) aan de andere kant. Ook ISIS ging zich ermee bemoeien. Deze beweging is een nog grotere vijand van de Houthis, want de Houthis zijn sjiieten en daaraan heeft ISIS net als Al-Qaida een gruwelijke hekel.

In 2014 bereikten de Houthis de hoofdstad Sana’a en verdreven zij de regering naar Aden, de voormalige hoofdstad van Zuid-Jemen. Het land werd onbestuurbaar, waarop buurland Saoedi-Arabië besloot in te grijpen. Het formeerde een coalitie met Jordanië, Egypte, Sudan, Koeweit, Bahrein en de Verenigde Arabische Emiraten en voert sinds maart 2015 dagelijks bombardementen uit op Jemen. De coalitie krijgt steun van de VS, Engeland, Frankrijk, Turkije, Marokko en België. Iran, Rusland en China scharen zich officieus achter de Houthis.

De bevolking van Jemen heeft al heel wat meegemaakt en is daardoor enorm veerkrachtig. De sterk tribale cultuur betekent dat de regering nooit veel gezag heeft genoten, maar biedt mensen wel bescherming. Bekend zijn de ontvoeringen van buitenlanders door stammen om iets van de overheid gedaan te krijgen. Voordat Al-Qaida zijn intrede deed, vielen daarbij bijna nooit slachtoffers en werden de gijzelaars soms vorstelijk behandeld. Het netwerk van Bin Laden probeerde het weefsel van de Jemenitische samenleving uiteen te rijten, maar dat is maar ten dele gelukt. Vanwege zeer geringe theologische verschillen is er nooit een sektarische kloof tussen de sjiieten en soennieten geweest, al zouden sjiiten sinds de jaren negentig wel zijn gemarginaliseerd. Al-Qaida begon soennieten tegen sjiiten op te stoken, maar veel stammen hebben inmiddels hun krachten gebundeld om zichzelf te beschermen en de indringers te bevechten.

Al deze conflicten overschaduwen helaas de culturele en natuurlijke rijkdommen van het land. Jemen heeft een unieke culturele geschiedenis. De befaamde traditionele architectuur van ‘’lemen wolkenkrabbers” is een van de opmerkelijkste ter wereld. De hoofdstad Sana’a behoort tot het werelderfgoed van UNESCO.

Het zuiden van Jemen bestaat grotendeels uit woestijn, maar Noord-Jemen is bergachtig en vruchtbaar en kent een hele bijzondere terrasbouw. Ook zijn er prachtige eilanden, waaronder de afgelegen archipel Socotra, eveneens UNESCO-werelderfgoed en het Galapagos van de Indische Oceaan, vanwege zijn uitzonderlijke flora en fauna.

Zestig procent van de Jemenitische bevolking is jonger dan 15 jaar en wil dezelfde dingen als andere kinderen in de wereld. Daarnaast zijn er veel schrijvers, bloggers, jonge filmers en andere kunstenaars uit Jemen die steeds meer hun stem laten horen. #SupportYemen is een onafhankelijk mediacollectief dat een kant van Jemen laat zien die niet in het nieuws komt. Jonge activisten, journalisten, videokunstenaars, fotografen en bloggers willen met hun werk op een geweldloze manier maatschappelijke verandering teweegbrengen. Een prachtige video van #SupportYemen is Happy Jemen:

En er zijn meer initiatieven: zo hebben drie Jemenetische journalisten, die hun land ontvluchtten vlak voordat ze zouden worden gearresteerd, vanuit Cairo een onafhankelijke nieuwswebsite opgezet.

Vooral bijzonder is de kleine, op conflictoplossing gerichte filmsector die op dit moment in het land bloeit. Met, zoals hieronder is te zien, soms prachtig en ontroerend resultaat.

Het zijn dergelijke initiatieven die de deur naar een hoopvolle toekomst voor Jemen op een kier zetten. En die aantonen dat zelfs in dit armste, door oorlogsgeweld verscheurde land van het Midden-Oosten, er een stille Arabische lente doorgaat, ook al is de politieke lente vooralsnog op een mislukking uitgedraaid.

 

Stichting Het Grote Midden Oosten Platform

Stichting het Grote Midden Oosten Platform is een feit! Met de vastlegging van de statuten bij notariële akte is de transformatie van een vrijwilligersinitiatief naar een professionele organisatie vandaag bezegeld.

Deskundigheid en humanisering

Het Grote Midden Oosten Platform nuanceert en humaniseert het beeld van het Midden-Oosten. Ons gereedschap daarbij zijn objectiviteit en deskundigheid. Niet angst en stereotypen zouden onze relaties met het Midden-Oosten moeten bepalen, maar kennis, begrip en menselijkheid. Als Grote Midden Oosten Platform geloven wij namelijk dat het in ieders belang is de tegenstellingen in onze samenleving, en tussen binnen- en buitenland, te verkleinen.

Vanaf oktober 2015 is het Grote Midden Oosten Platform al actief in nieuwe vorm, en bieden wij iedereen onze expertise aan die beter wil begrijpen wat er in het Midden-Oosten speelt en hoe dat zich verhoudt tot mondiale ontwikkelingen.

Bundeling van krachten
Het Grote Midden Oosten Platform bundelt de krachten van de vele Midden-Oosten experts die Nederland rijk is. Deze deskundigen zijn gepassioneerd en betrokken. Wij benutten hun brede ervaring rond verschillende thema’s door middel van trainingen, analyses, en publicaties. Alles op maat, de juiste deskundige bij het juiste vraagstuk.

Inmiddels hebben negentien Midden-Oosten deskundigen zich bij het Grote Midden Oosten Platform aangesloten. Onze database met een grote variatie aan deskundigen is gegroeid tot meer dan honderd namen en biedt ruime ervaring op landen- en themagebied.

Diensten van het Grote Midden Oosten Platform
Een selectie uit ons aanbod:

  • Ontwikkelen, beheren of evalueren van (ontwikkelings)programma’s in het Midden-Oosten
  • Analyses (politiek, cultureel, sociaal) van ontwikkelingen in (landen in) het Midden-Oosten
  • Adviseren over markt- en bedrijfscultuur in de regio
  • Informeren over achtergronden van asielzoekers en vluchtelingen in de vorm van presentaties, masterclasses of beleidsadvies

 

Opvang en integratie vluchtelingen uit Syrië en Irak
Op dit moment wordt het Grote Midden Oosten Platform regelmatig benaderd over de opvang en integratie van vluchtelingen uit het Midden-Oosten. Wij hebben een methode die uitgaat van de ‘urban village’ en die duurzame integratie als doel heeft. Maar we adviseren ook over het selecteren en begeleiden van mensen die in de arbeidsmarkt worden opgenomen, en we bieden begeleiding aan werkgevers, gemeentes en scholen (motiveren van vluchtelingen, training organisatieculturen, landen-specifieke lezingen, omgaan met weerstand, Masterclass vluchtelingen of islam, training non-identity).

Samenwerking
Het Grote Midden Oosten Platform werkt actief samen met organisaties op het gebied van kunst en cultuur, media, vluchtelingen, mensenrechten, en opinievormers om een breder en vollediger beeld van het grote Midden-Oosten te laten zien.

Website
Op onze website www.hetgrotemiddenoostenplatform.nl publiceren wij regelmatig achtergrondverhalen over cultuur en samenleving in de regio die loopt van Marokko tot Afghanistan. Onze experts publiceren daarnaast regelmatig in de media. Zie bijvoorbeeld het artikel deze week op de Correspondent.nl over de Syirsche dichter Adonis en burgemeester Aboutaleb.

 

“Revolutie is geen voetbalwedstrijd van negentig minuten”

Hij maakt makkelijk vrienden in Nederland, en looft het Nederlandse gevoel voor rechtvaardigheid.
“Jullie zijn maatschappelijk betrokken. Wat nieuw is, vergeleken met mijn laatste bezoek, is de vluchtelingenkwestie. In het Europese debat wordt geen onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen en overige migranten. Een vluchteling komt uit een oorlogsgebied waar hij zijn leven niet zeker is. Om humanitaire redenen moet hij met familie worden opgevangen tot de oorlog voorbij is, dan teruggaan. Andere migranten willen naar Europa voor betere leefomstandigheden. Het gastland beoordeelt of het je nodig heeft. Als een Syriër al drie jaar in Egypte heeft geleefd en zijn kinderen daar naar school zijn gegaan, en hij komt dan naar Europa, is hij geen echte vluchteling. Het verwarren van deze termen is schadelijk voor echte vluchtelingen.”

De aanrandingen in Keulen met Oud en Nieuw doen denken aan de seksuele intimidatie op het Tahrirplein tijdens de Egyptische revolutie.
“De aanrandingen op het Tahrirplein waren in scène gezet door de regering om het imago van de revolutie te beschadigen. Ik bivakkeerde er ook tijdens de 18 dagen-revolutie. Een derde van de demonstranten was vrouw. Ze sliepen op straat, er is niet één geval van seksuele intimidatie gemeld. Daarna stuurde het veiligheidsapparaat betaalde knokploegen, baltagiya, om vrouwen lastig te vallen.
“Ik ben als individu ook niet verantwoordelijk voor wat mijn etnische groep doet. Natuurlijk heb je Arabieren die zich vreselijk gedragen, maar je kunt niet zeggen dat alle vluchtelingen verantwoordelijk zijn voor wat er in Keulen gebeurde. Terroristen redeneren op dezelfde manier: Alle westerlingen zijn verantwoordelijk voor misdaden van een handvol Amerikaanse soldaten in de Iraakse gevangenis Abu Ghraib. Rechts in Europa hanteert diezelfde logica, ze mag het terroristen dus niet verwijten als zij beweren dat alle westerlingen aansprakelijk zijn voor de misstanden in het Midden-Oosten.”

De Automobielclub van Cairo vertelt het verhaal van de familie Ga’afar, die als bedienden voor de Britse rijwielclub werken in de jaren veertig als het nationalisme tegen de Britse bezetting in Egypte ontluikt. Niet alleen in de samenleving broeit het, ook in de Automobielclub. Meerdere verhaallijnen verweven zich kleurrijk en gedetailleerd tot een onderhoudende roman van bijna 600 pagina’s. Hoe moeilijk was het deze roman te schrijven?
“Tien jaar geleden had ik De Automobielclub niet kunnen schrijven. Ik voel dat ik als auteur nu op mijn best ben. Recensenten slaan De Automobielclub artistiek gezien hoger aan dan Het Yacoubian. Ik beschrijf nu in twee uur waar ik vroeger een dag voor nodig had.”

U werkt nog steeds als tandarts. Hoe combineert u dat met het schrijverschap?
“Het bijt elkaar niet. Veel schrijvers hadden medische beroepen: Zola, Tsjechov, Duhamel. Medicijnen en literatuur gaan over hetzelfde onderwerp: menselijk leed, pijn. Maar ze hebben een ander doel. De arts probeert menselijke pijn te begrijpen om die te kunnen genezen. De romanschrijver wil menselijke pijn begrijpen om die te kunnen beschrijven. Een moment van pijn is een moment van waarheid. Als je pijn lijdt, ben je jezelf. Ook als belangrijk persoon. Ik geef om mensen, of het nu is door te schrijven of door hun gebit te behandelen.

“Daarnaast moeten veel schrijvers in Egypte een beroep hebben om te kunnen leven. Onze Nobelprijswinnaar Nagieb Mahfoez werkte tot aan zijn pensioen voor de regering. Mijn tandartspraktijk stelt me in staat onafhankelijk te zijn. Ik ben nooit door de Egyptische regering betaald. Ik word betaald door mijn patiënten en mijn lezers.”

“Een gebruikelijk spel in een dictatuur is dat het ministerie van Cultuur intellectuelen koopt. Je wordt benoemd op een post in een aantal comités die nooit iets zullen produceren. Je krijgt je salaris, zolang je maar je mond houdt.”

Dat werkt niet met een tandarts die zijn patiënten vraagt hun mond te openen.
Al-Aswany schatert het uit. “Ja, dat kan je zo zeggen.”

Hoe staat Egypte ervoor, vijf jaar na de revolutie?
“Ik ben niet blij, we hebben het oude regime terug. Er zitten activisten in de gevangenis, de politiestaat is prominenter aanwezig dan tevoren, er zijn rapporten over martelingen en doden in gevangenissen en er is minder vrijheid van meningsuiting dan onder Moebarak. Ik heb dat aan den lijve ondervonden. Sinds vijftien maanden tolereert het regime mijn artikelen niet langer. Ik schrijf voor buitenlandse media: La Republica, Financial Times, New York Times. We zijn verder verwijderd van democratie dan voorheen.”

Wat gaat goed?
“Als een heerser ondemocratisch is, kan ik me niet concentreren op iets positiefs. De geschiedenis wijst uit dat een dictatuur altijd tot grote problemen leidt, zelfs als er sprake is van goede prestaties. Nasser was een groot leider én de grondlegger van de Egyptische dictatuur. Hij verbeterde het onderwijs, schiep banen voor de armen, maar na zijn overlijden stortte alles in omdat er geen democratisch systeem was dat zijn prestaties kon voortzetten.”

Maar er zijn toch wel positieve ontwikkelingen?
“We hebben geleerd dat een heerser veel zwakker is dan we dachten. Het volk was in staat in drie jaar tijd twee presidenten in de gevangenis te krijgen. We hebben ook geleerd dat je religie van politiek moet scheiden. Het volk weet nu dat de moslimbroeders, net als andere politici, alles doen om aan de macht te komen en dat ze religie gebruiken voor politieke doeleinden. Al deze zaken waren voorheen niet duidelijk in de hoofden van Egyptenaren.”

Hoe is de samenleving veranderd?
“De revolutie heeft geen politiek resultaat gehad, maar heeft wel mensen veranderd. Ze biedt een nieuwe wereldvisie. Nu kun je in de samenleving reactionaire en revolutionaire visies onderscheiden. Voor de revolutie was het wahhabisme populair, nu geloven veel Egyptenaren dat religie iets persoonlijks is, niet van de staat. Ook salafisten hebben minder aanhang, terwijl sommige sjeiks vroeger erg populair waren. Politieke resultaten komen wel, we hebben tijd nodig.”

Hoeveel tijd?
“De revolutie is geen voetbalwedstrijd van negentig minuten. Tijdens een wedstrijd kun je in de 88ste minuut zeggen: ‘Je hebt verloren’. Je kunt niet vijf doelpunten scoren in twee minuten. Kijk naar de Franse en de Russische revolutie: ook die hadden tijd nodig. Bij de Fransen was er een tegenrevolutie: het oude regime kwam weer aan de macht, iedereen werd uitgemoord, jarenlang chaos. Uiteindelijk bereik je je doel. Natuurlijk stoor ik me aan de huidige ontwikkelingen, maar ik blijf erg optimistisch.
“De revolutie is door de jeugd tot stand gebracht. Nu kun je in één en hetzelfde huis twee verschillende meningen aantreffen: die van de ouders en die van de jongeren. Zestig procent van de Egyptenaren is onder de veertig, zij hebben de toekomst.”

Jongeren zijn gefrustreerd.
“Natuurlijk. We hebben ons verlost van religieuze fascisten, maar hebben het oude regime ervoor teruggekregen. De jeugd heeft kameraden in de cel zitten. Er geldt een protestwet: schrijf iets op een stuk papier, en je kunt voor tien jaar de gevangenis in. Veel jongeren proberen het land te verlaten. Ik probeer ze ervan te overtuigen dat frustratie erbij hoort.”

De ontwikkelingssector en de civil society staan onder grote druk onder Sisi.
“Het idee van een civil society kan nooit helder zijn onder een dictatuur. Nu worden revolutionairen er in de media van beschuldigd dat ze agenten zijn die buitenlands geld aannemen. Ook NGO’s hebben het bijzonder zwaar.

“Susan Moebarak, echtgenote van de toenmalige president, was een boegbeeld van het maatschappelijk middenveld. Ze organiseerde prachtige evenementen, waar iedereen in vijfsterrenhotels over democratie, burgerschap en feminisme praatte. Dat was een toneelstuk. Zonder democratie bereik je geen gevoel van burgerschap. Het staatsonderwijs is slecht, de gezondheidszorg rampzalig. Hoe selecteer je een minister van Onderwijs? Vanwege zijn efficiëntie? Nee, om zijn loyaliteit. Daarmee kun je geen democratie bouwen. Eerst een regime change.”

Welke balans maakt u op, vijf jaar na de ‘Arabische Lente’?
“Een smetteloze revolutie, waarbij alle gevolgen zijn ingecalculeerd, bestaat niet. Alleen in Tunesië heeft de revolutie tot democratie geleid. Iedereen speelt een spel: in Libië, Syrië en Irak. Ik houd westerse en Arabische regeringen verantwoordelijk voor het lijden van de mensen in die landen.”

Welke bijdrage kan Europa leveren?
“Geen. Mensen die zich onbehaaglijk voelen onder de vluchtelingenstroom in Europa moeten zich afvragen of hun regeringen voldoende doen om een oplossing te bereiken zodat inwoners terug kunnen naar hun eigen land. Jullie regeringen praten mooi over principes, maar interesseren zich alleen voor hun eigen belangen. Ik vertrouw op intellectuelen, die waren ook tijdens de revolutie solidair. Westerse regeringen kunnen helpen door zich verre te houden van het conflict. Iedereen voedt het conflict, en wie betaalt de prijs? De arme bevolking. Laat ze zelf een oplossing vinden, dat is nooit gebeurd.”

Werkt u alweer aan een nieuw boek?
“Ja, het is het verhaal van de revolutie. Het heet: The republic as if. Het idee erachter is dat in een dictatuur alles eruit ziet alsof het echt is, maar het is nep. Als je geduld hebt, zal je zien of het qua onderwerp dichter bij Het Yacoubian komt of niet.”

Een laatste kwinkslag: Do you need patience or patients?
Al-Aswany schatert het opnieuw uit en bedankt voor het gesprek.

Lees hier meer over De Automobielclub.

Twee jongens uit een bergdorp en wat er verder van kwam

Het was 1944, de Tweede Wereldoorlog was nog niet afgelopen, maar had het Syrische bergdorpje Al-Qassabin, waar Ali Ahmad Saïd Esber opgroeide, amper bereikt. De eerste president van het pas onafhankelijke Syrië, Shukri al-Quwatli, bezocht de streek en de 14-jarige Ali had het ondanks protesten van zijn vader in zijn hoofd gehaald een zelf geschreven gedicht aan het nieuwbakken staatshoofd voor te dragen.

Zulks geschiedde en het werd gewaardeerd. ‘’Kan ik iets terugdoen?” vroeg de president aan de straatarme dorpsjongen. ‘’Ik wil leren,” kwam er zonder aarzeling uit. En zo werd Ali Ahmad Saïd Esber naar een school in de havenstad Tartous gestuurd en groeide hij uit tot de belangrijkste moderne dichter in het Arabisch taalgebied – onder het nom de plûme ‘’Adonis,” de eeuwig wedergeborene.

Ruim 70 jaar later, in een Spartaans ingerichte artiestenkleedkamer in het Haagse Theater aan het Spui, rakelt Adonis de ontmoeting die zijn leven zou veranderen nog zichtbaar geëmotioneerd op. ‘’Een mythisch moment, en het mooie is: het is werkelijk gebeurd, het maakt deel uit van mijn leven. Wellicht hebben velen van ons verschillende vaders. Slechts zeer weinigen zullen op meer dan één moeder kunnen bogen. Ik ben wat dat betreft een van de bevoorrechten. De dag dat ik dat gedicht voordroeg werd ik wedergeboren, en heette mijn tweede moeder de poëzie.”

Ook Ahmed Aboutaleb groeide op in een simpel bergdorp, niet Arabisch maar Berbers, en ook hij had al op jonge leeftijd de brandende wens zich geestelijk te ontwikkelen. En ook in zijn geval kwamen zijn ambities uit: hij is op dit moment de spraakmakendste bestuurder van Nederland – en tevens een groot bewonderaar van Adonis, met wie hij een persoonlijke affiniteit voelt. Een bekentenis die aan Adonis een gulle lach en de al even grootmoedige verzuchting ‘’we zijn nu al vrienden voor het leven” ontlokt.

Tien dagen geleden, op het festival Winternachten in Den Haag, hadden de twee eindelijk de gelegenheid uitgebreid met elkaar van gedachten te wisselen. Esseline van de Sande en Carl Stellweg van het Grote Midden Oosten Platform mochten er bij zijn. Een verslag van het gesprek kunt u lezen in De Correspondent.

Caleidoscopisch Midden-Oosten in beelden gevat

De Frans-Marokkaanse fotografe en videokunstenaar Leila Alaoui was een van de slachtoffers van de aanslagen van afgelopen zaterdag op een hotel en een restaurant in Ouagadougou, de hoofdstad van Burkina Faso. Daarbij kwamen in totaal 32 mensen om.

Op uiterst wrange wijze is haar dood symbolisch. Diversiteit was een belangrijk thema in het werk van Alaoui, zoals ook duidelijk op deze biënnale in Parijs was te zien. Laat diversiteit nu net datgene zijn wat de extremisten van Al-Qaeda, die verantwoordelijke waren voor de aanslag, verafschuwen.

Alaoui, (1982, Parijs), wier werk nog in 2012 was te bewonderen op de Amsterdam Fotography Biennale, was in Ouagadougou om in opdracht van Amnesty International foto’s te maken voor een vrouwenrechtenproject. Samira Daoud, Amnesty’s plaatsvervangend directeur voor West- en Centraal Afrika, roemde Alaoui’s vermogen om een gezicht met een zekere ernst af te beelden en tegelijk de verbluffende schoonheid ervan bloot te leggen. Hoewel zij zich in haar werk veelal op vluchtelingen en migranten richtte, zette zij die nooit als slachtoffer neer. Eerder probeerde zij met haar foto’s een identiteit op te bouwen en culturele verscheidenheid te tonen. Haar foto’s zijn van een indringende menselijkheid en vertellen met een simpel beeld een heel verhaal, zonder de gefotografeerde tot exotisch object te maken.

De foto’s op de biënnale waren uit de serie Les Marocains: portretten van mensen in hun dagelijkse kleding tegen een zwarte achtergrond. In deze serie laat ze zo de verschillende gezichten van Marokko zien – een etnisch en cultureel divers Marokko dat voor de toerist en westerling vaak verborgen blijft.

De biënnale bood een uiterst diverse kijk op het Midden-Oosten, radicaal anders dan het eendimensionale beeld dat je doorgaans krijgt voorgeschoteld. Jack Lang, president van het Institute du Monde Arabe en in een vorig leven minister van cultuur en minister van onderwijs, schrijft in het voorwoord van de catalogus dat hij juist met deze tentoonstelling de verschillende gezichten van de landen in het Midden-Oosten wil laten zien, een Midden-Oosten dat volgens hem tegenwoordig ‘slachtoffer is van vooroordelen en oppervlakkige meningen’. Volgens Lang kan alleen een camera een objectiever perspectief op de Arabische wereld bieden.

Naast Leila Alaoui boden nog 42 fotografen dit objectievere perspectief op de regio, verdeeld in vier thema’s: Landschappen, Binnenwerelden, Cultuur & Identiteit en Lente.

Zo hangen er van de Libanese fotograaf en architect Joe Kesrouani epische foto’s van Beiroet. De aanblik van de wolkenkrabbers met een strakke zee op de achtergrond doet denken aan de vele manieren waarop New York gefotografeerd is en geeft de stad een enorme aantrekkingskracht.

Van de fotograaf Emy Kat (geboren in 1959 in Jeddah, Saoedi-Arabië) hangen foto’s uit de serie The Everlasting Now,waarin eenzame ruimten een vergane glorie laten zien die appelleren aan het sentiment om te behouden wat schoonheid uitstraalt, als een soort erfgoed .

De zwart-wit foto’s van de Italiaanse World Press Photo winnaar Massimo Berruti beelden Gaza en de constante zorg om schoon drinkwater uit. De fotoreeks valt onder het thema Lente. Vooral aangrijpend is de haast Escheriaanse foto van een gebouw met half ingestort trappenhuis waar twee kinderen met een jerrycan op weg zijn om water te gaan halen.

Heel anders zijn de foto’s van de Tunesiër Amine Landoulsi. Die vangen op een hele bijzondere manier de hoop en volharding van jongeren die tijdens de Arabische Lente de straat op gaan om te demonstreren voor vrijheid. Hoe hard “rock-bottom” ook is, er blijft hoop in de regio.

Een prachtige collectie van fotografen met uiteenlopende stijlen, die op een uiterst gevarieerde manier het dynamische Midden-Oosten laat zien. En het mooie van een biënnale is dat er over minstens twee jaar opnieuw een extra goede reden is om naar Parijs te gaan.

Hoe de sjeik van Jenin de derde intifada voorspelde

Een beetje onderuitgezakt zit hij op de bank. Dichtgeritst ski-jack aan, een zilvergrijs pistool (Browning) aan zijn riem. Vlak naast hem, schuin tegen de rugleuning, een zwartglanzend automatisch geweer (M-16). Askleurige vlekken op zijn gezicht: herinnering aan een bedrijfsongelukje met een voortijdig ontplofte bom.

De jongeman is Zakaria Zubeidi, commandant van de Al-Aqsa martelarenbrigades en de op dat moment door Israël meest gezochte terrorist. Zijn schuilplaats is het vluchtelingenkamp van Jenin, een roerige provincieplaats in het noorden van de Westelijke Jordaanoever, destijds de wereldhoofdstad van het zelfmoordterrorisme genoemd.

Na drie dagen intensief bellen met tussenpersonen mag ik Zakaria komen opzoeken. Ons vraaggesprek vindt plaats op drie locaties in het kamp. Hij heeft ten minste vier liquidatiepogingen door Israël overleefd en blijft nooit langer dan een half uur op één plek.

Desondanks komt hij niet nerveus over. De 28-jarige “topstrateeg van zelfmoordaanslagen” maakt met zijn slaperige oogopslag, lieve glimlach en zachte stem een meer ontspannen en ook minder ongure indruk dan zijn bodyguards, die mij aankijken alsof ze niet veel voorwendselen nodig hebben om mij om te leggen.

Toch schijnt hij met ijzeren hand over het kamp te regeren. Wie hem weerstaat kan op zijn minst rekenen op een paar gebroken vingers. Een knieschot behoort ook tot de mogelijkheden. Zelf ziet hij zich als ordebewaker en beschermer van de bevolking tegen Israëlische terreur.

Yasser Arafat is dan nog geen twee maanden dood. Over een paar dagen zijn er Palestijnse presidentsverkiezingen die vrijwel zeker zullen worden gewonnen door Mahmoud Abbas, leider van Fatah, de grootste Palestijnse politieke beweging. Abbas heeft opgeroepen tot beëindiging van de tweede intifada, die vijf jaar eerder losbarstte en door zijn zeer gewelddadige karakter de Palestijnse samenleving heeft ontwricht. De strijd om zelfbeschikking moet voortaan met geweldloze middelen worden voortgezet, is de boodschap van Arafats beoogde opvolger. Wat vindt Zakaria hiervan?

Zijn antwoord verrast me niet. Hij respecteert Abbas. Hij respecteert Fatah, waarvan hij zelf deel uitmaakt, omdat de Al Aqsa-martelarenbrigades de officieuze gewapende vleugel van Fatah zijn. Maar of hij zijn wapens neerlegt? Hij kan niets beloven.

’’Ik ben geen soldaat, maar een burger die gedwongen is afstotende keuzes te maken,” zegt hij zacht, en even legt hij zijn hand voorzichtig op zijn M-16.

Wie hem weerstaat kan op zijn minst rekenen op een paar gebroken vingers. Een knieschot behoort ook tot de mogelijkheden.

Ik vraag me af of hij die frase zelf heeft verzonnen. Iedereen die ik in Jenin spreek noemt hem zo nadrukkelijk een held dat ik het mijne van Zakaria blijf denken.

Het interview is verder niet zo opzienbarend. Minuten verstrijken zonder dat er iets bijzonders wordt gezegd. Af en toe een grapje, bijvoorbeeld wanneer ik hem vraag of hij nog tijd en gelegenheid overhoudt voor een gezinsleven: ‘’Ik heb een kind van zes maanden. Hoe denk je dat ik dat heb gemaakt? Per fax?”

Zelfs op dat soort momenten valt het me op hoe doods zijn blik is, en hoe toonloos zijn stem, hoe afgestompt hij moet zijn, alsof niets hem nog wat kan schelen, behalve zijn eer. Wat me zal inspireren tot de volgende openingszin van het interview: “De wandelende dood is 28 jaar maar ziet eruit als 18.”

Zijn moeder stierf door een Israëlische kogel, die haar trof toen ze bij een raam stond. Zijn broer kwam om in het puin van een huis dat het leger had opgeblazen. Zelf lijkt hij zich te hebben verzoend met de gedachte dat hij onder een Israëlische raket zal eindigen. Maar als ik Jenin ruim acht jaar later, in februari 2013, opnieuw bezoek, is hij nog springlevend en heeft hij naar verluidt de gewapende strijd ingeruild voor een “culturele intifada”.

Dat heeft duidelijk te maken met zijn achtergrond. Als kind speelde hij mee in het huiskamertheater van een idealistische Israëlische vrouw, Arna Mer Khamis. Daaraan kwam een einde toen zij in 1995 aan kanker overleed. Haar zoon Juliano blies haar initiatief in 2003, midden in de Tweede Intifada, nieuw leven in en bouwde het uit tot een professioneel theater, in samenwerking met niemand minder dan Zakaria, die in 2007 de gewapende strijd opgaf.

De flamboyante, niet altijd even verstandig of voorzichtig opererende Juliano Mer Khamis werd in 2011 door gemaskerde mannen doodgeschoten in zijn auto, met zijn jongste kind op schoot. De moord kan zowel door Israëliërs als door Palestijnen zijn gepleegd: in Jenin houden ze niet van indringers, en zo zag een aantal inwoners Juliano waarschijnlijk. Hij had misschien net iets te veel van een filmster – hij was ook een succesvol acteur geweest in Israël –, identificeerde zich als jood mogelijk net iets te opzichtig met de Palestijnen, wat argwaan en zelfs haat kan oproepen.

Het Freedom Theatre bestaat overigens nog steeds en gedijt goed, en dat blijft een indrukwekkende erfenis. Bij mijn weten kent geen enkel ander Palestijnse vluchtelingenkamp een professioneel theater, al zijn er wel culturele centra. Het is een van de meest aansprekende monumenten van geweldloos Palestijns verzet.

Israël zal daar anders over denken: acteurs van de eerste generatie – Zakaria’s generatie – sloten zich aan bij de al-Aqsa martelarenbrigades of de Islamitische Jihad, pleegden terreurdaden en liggen nu op het kerkhof. De meesten zijn niet ouder geworden dan 25 jaar. Het is een onwezenlijk idee dat Zakaria, hun prins der duisternis, er nog is; dat hij een nieuw bestaan als cultureel vredesactivist is begonnen en zonder M-16 en Browning door het leven gaat, in geleende tijd.

Ik zou hem best weer willen spreken, al was het maar om zijn wonderlijke carrière van kindacteur tot autodief tot meest gezochte terrorist tot theaterdirecteur met hem door te nemen, maar hij blijkt gevangen te zijn gezet – niet door Israël maar door de Palestijnse Autoriteit, die zegt hem te willen beschermen omdat Israël de amnestie die het hem had verleend, weer zou hebben ingetrokken. Zelf zal hij klagen dat de Palestijnse Autoriteit hem heeft gemarteld en hem de schuld voor de moord op Juliano Mer-Khamis in de schoenen heeft proberen te schuiven.

Deze keer dus geen Zakaria, maar wel een andere grote vis, mede gevangen door bemiddeling van Amina, een bevriende Palestijnse journaliste. De afspraak is in ieder geval gemaakt. Nu nog kijken of hij wordt nagekomen.

Als we Jenin binnenrijden, stel ik tot mijn verbazing vast dat het door oorlog gezandstraalde getto van weleer, dat ik mij alleen in sepia-kleuren herinner, is veranderd in een vriendelijk provinciestadje met een levendige middenstand.

Het ruige, rurale, onverschrokken imago van Jenin heeft me altijd geboeid, maar in 2005 deprimeerde de plaats me. De macabere kaalslag van de Tweede Intifada was schrijnend zichtbaar. De straten lagen bezaaid met afval, de muren waren bedekt met leuzen en spuitbustekeningen van kalasjnikovs en granaatwerpers, en beplakt met posters van hele families die behangen met dit wapentuig strak en wezenloos de lens in keken: van opa en oma tot en met de kleinkinderen. Sloeg je een zijstraat in, dan liep je kans oog in oog te staan met een Israëlische pantserwagen. Of met soldaten die je soms in Arabisch toeschreeuwden dat je moest oprotten: “Yalla roegh!”

Het ruige, rurale, onverschrokken imago van Jenin heeft me altijd geboeid.

Dat Jenin mede door buitenlands geld zo is opgeknapt zien sommigen als het afkopen van de Palestijnse strijd. Ik gun de inwoners wel een beetje voorspoed. En wanneer ik in winkels, bij straatverkopers en in een eetzaakje die ongeveinsde, weekmakende Arabische hartelijkheid voor de zoveelste keer onderga, vergeet ik wat Amina mij heeft gezegd: als ze in Jenin zeggen dat je weg moet gaan, kun je dat maar beter heel erg snel doen.

We zetten koers naar het vluchtelingenkamp, draaien een steegje in en betreden een zeer bescheiden woning. Op een formica tafel, een bijzettafeltje en wat kussens en matrassen na is de huiskamer leeg. Het is er steenkoud. Met dit soort grondige armoede ben ik vaker geconfronteerd, maar het went niet. Ik realiseer me dat honderdduizenden mensen zo wonen op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook, opgesloten in hun kampen, hun krotten, zonder stem, zonder toegang tot de publieke opinie, zonder middelen zich kenbaar en zichtbaar te maken.

Ik begroet twee oude mensen en twee jonge kinderen. Alle vier maken een erg verlegen indruk. Eén van de kinderen, een jongetje, wordt aangespoord mij te laten zien hoe goed hij al kan schrijven. Zijn iets oudere zusje houdt zijn hand vast en lacht hem bemoedigend toe.

Veel kinderen in vluchtelingenkampen worden min of meer getraumatiseerd geboren. Dat maakt ze soms tot monsters, en soms tot schepsels die een raadselachtige, tot bijna religieuze deemoed stemmende weerloosheid aan de dag leggen.

Na een kwartier komt er een man binnen. Hij gaat bij ons zitten, negeert mij, begint een gesprek met Amina dat klinkt als een ondervraging, knikt af en toe in mijn richting. Ik hoor Amina de naam zeggen van de krant waarvoor ik vroeger werkte: Aggemeejn Dagbjat.

Ineens ontspant de man zich. Het is of er een weldadige rimpeling over hem heen trekt. Kennelijk hebben Amina’s antwoorden zijn zorgen over mij weggenomen. Glimlachend richt hij zijn blik nu op me en hebben we een Golland-Goelliet-Van Basten-gesprekje.

Daarop vertrekken we in een oude Opel. Bij een T-kruising verschijnt een andere auto waar we achteraan gaan rijden. ‘’Ik zeg niks, OK?” fluister ik in het Engels tegen Amina. “Very good,” antwoordt ze zacht en indringend.

Vervolgens rijden we een uur lang rondjes door Jenin. Enkele malen nemen we de rotonde met het bekende kleurige standbeeld van een paard vervaardigd van schroot – afkomstig van auto’s die Israëlische tanks en bulldozers hebben geplet. Eén keer maken we op een brede doorgaande weg plotseling gevaarlijk rechtsomkeert.

De man achter het stuur belt ondertussen aan één stuk door. De toon is soms dringend, meestal gemoedelijk, geroutineerd. Midden op een kruispunt staan twee mannen die kennelijk mee moeten, een wringt zich op de achterbank naast mij. ‘Hi,’ zegt hij met een vlotte grijns, alsof we samen een leuk uitstapje gaan maken.

Ik vraag me af hoe lang deze rijdende poppenkast nog moet duren en kijk Amina verstoord aan. ‘’Stay quiet,” fluistert ze streng.

Uiteindelijk stoppen we bij een restaurant. De auto voor ons rijdt door. De deur van de uitspanning is open, maar er zijn geen klanten. We lopen een trap op en komen in een tweede ruime eetzaal, leeg op één tafel na. Daar zit een kaalgeschoren veertiger die ons wat terughoudend begroet.

Onze chauffeur verlaat ons, de twee andere mannen zijn al eerder verdwenen, Amina en ik schuiven aan. De kaalgeschoren veertiger begint te praten, op een landerige toon, alsof we voorlopig nergens naartoe gaan. Ik begrijp al snel dat hij niet de grote vis is.

Ik vraag me af hoe lang deze rijdende poppenkast nog moet duren en kijk Amina verstoord aan. ‘’Stay quiet,” fluistert ze streng.

Hij heeft het over zijn broer, die hij onlangs voor het eerst in dertig jaar heeft gezien. De broer zat in Syrië en daar kon de man niet komen. En vice-versa. De pan-Arabische solidariteit strekt zich niet uit tot visumvrij reizen. Vooral Palestijnen hebben grote moeite een reisvergunning te krijgen. Het onderdrukte, over diverse landen uitgestrooide broedervolk wordt kennelijk nogal gewantrouwd.

Ik moet denken aan wat mij ooit is verteld door Gayath Almadhoun, een Palestijns-Syrische dichter met Gazaanse wortels die lang in Damascus woonde en asiel kreeg in Zweden: “Vanuit Damascus was het onmogelijk naar Gaza te bellen. De netwerken zijn niet aangesloten. En dus kon ik pas hier in Stockholm mijn grootmoeder, die ik nooit heb gezien, voor het eerst spreken. Omdat je vanuit Zweden namelijk wel met Gaza kunt bellen, hoe bizar het ook klinkt. Zo kon ik dus ook met één telefoon mijn grootmoeder bellen, en met een andere mijn vader in Damascus, en ze via een versterker met elkaar laten praten, voor het eerst in meer dan 40 jaar.”

Met dit soort Palestijnse familiegeschiedenissen, deze absurde verhalen van ontworteling en ontheemding, is ongetwijfeld een hele bibliotheek te vullen.

Dan komt er een sms-je binnen en is het klaarblijkelijk tijd om te gaan. We verlaten het restaurant aan de achterkant, stappen in een nieuwe auto, rijden weer een stukje, stoppen in een armzalige winkelstraat.

Een deur naast een falafeltent gaat open, een smalle trap leidt naar een ruime sombere kamer. Gesloten gordijnen, een bank en een aantal reusachtige versleten fauteuils, crapauds voor King Kong.

Er hangen wat jongemannen rond die mij een glaasje sinas inschenken, een reep Twix aanbieden en over Sneijder, Van Persie en Robben beginnen. Er zit ook een jongetje bij dat een jack aan heeft waar USA op staat – dezelfde letters die op veel door Israël afgeworpen bommen en granaten prijken.

Een poster toont een man van middelbare leeftijd met een ringbaardje en naar mijn smaak professorale trekken. Hij wordt aan beide zijden geflankeerd door een jongen met een geweer. De jongens lijken erg veel op elkaar. Zoals zo vaak op dit soort posters, is de Rotskoepelmoskee in Jeruzalem op de achtergrond te zien, met daarboven gekalligrafeerde letters. Met die jongens is het waarschijnlijk niet goed afgelopen.

Daarop komt de man met de professorale trekken binnen. Hij draagt een eenvoudige trui en een modderkleurig colbert. Geen stropdas. Het islamisten-uniform. Hij knikt mij toe, gaat tegenover mij zitten, richt het woord tot Amina, die naast mij zit. Zijn stem is zacht, een tikje zalvend. Ik hoor haar zeggen dat ik een sahafi hollandi, een Nederlandse journalist, ben. Hij knikt genadig. Tenslotte kijkt hij mij aan, met ingetogen, ernstige blik.

Ahlan-wa-sahlan, welkom, zegt Sjeik Bassem al-Saadi, een van de kopstukken van de Islamitische Jihad – een organisatie die ouder en (nog) radicaler is dan Hamas en op gespannen voet leeft met laatstgenoemde beweging. Hamas distantieerde zich in 2012 in Gaza van de Islamitische Jihad omdat die maar raketten bleef afschieten. Op zijn beurt neemt de Islamitische Jihad, waarvan de Egyptische moederbeweging is opgegaan in al-Qaeda, het Hamas kwalijk dat die heeft deelgenomen aan de parlementsverkiezingen in 2006. Omdat, zo luidt het oordeel, een radicale verzetsbeweging zich niet mag laten inkapselen door een politiek proces.

Bassem al-Saadi is net uit de Israëlische gevangenis ontslagen. Vandaar al die omwegen: om de Israëlische en waarschijnlijk ook de Palestijnse geheime dienst niet meteen op de koffie uit te nodigen. Hij heeft 21 maanden vast gezeten. In totaal bracht hij bijna negen jaar van zijn leven in Israëlische gevangenissen door. Zijn vrouw is drie maanden geleden gearresteerd. Volgens Bassem is haar enige misdaad dat ze arme mensen bijstaat.

Ik wijs naar de poster waarop hij door die twee jongens wordt geflankeerd, en krijg te horen dat het zijn zonen Ibrahim en Abdelkarim betreft. Een tweeling, allebei door het Israëlische leger gedood toen ze 16 jaar oud waren, tijdens de zogeheten slag om Jenin in 2002, waarbij Israël een deel van het vluchtelingenkamp met de grond gelijk maakte. Het waren geen strijders maar vrijwilligers voor de Rode Halve Maan, licht Bassem al-Saadi onaangedaan toe.

Ik kijk nog eens naar de poster en verzuim de sjeik te vragen wat 16-jarige vrijwilligers voor de Rode Halve Maan met automatische geweren aanmoeten.

‘’U bent onze gast,” vervolgt Al-Saadi, ‘’maar dat mag mij niet beletten u voor te houden dat uw land de kanker van het zionisme moet afzweren. De uitzonderlijke loyaliteit die Nederland jegens Israël aan de dag legt vinden wij volkomen misplaatst.”

De toon is kalm, de blik blijft bescheiden. Ik zeg hem dat ik zijn grieven zal overbrengen en vraag wat hij vindt van de zogeheten popular resistance: de betogingen tegen de door Israël op de Westelijke Jordaanoever gebouwde Muur, en de beweging BDS (Boycot, Desinvesteringen en Sancties) tegen Israël. Ik ben erg benieuwd wat een man die tal van terroristische operaties zou hebben gefinancierd, vindt van het Palestijnse verzet dat sinds de Tweede Intifada een uitgesproken vreedzaam karakter kent.

‘’Ik respecteer en steun onze broeders en zusters van het vreedzaam verzet,” zegt Al-Saadi. ‘’Maar hun inspanningen volstaan niet. Was het verzet tegen de Duitse bezetters in Holland louter vreedzaam? Of het verzet tegen het Frankrijk van Pétain?”

Daar weet ik wel een antwoord op: de Nederlandse en Franse verzetslieden hadden machtige bondgenoten, waarvan ze mochten hopen dat die hen ooit te hulp zouden schieten. Voor de Palestijnen ligt dat anders. Is het dan niet verstandiger je te beperken tot vreedzaam verzet, maar dat wel massaal, eendrachtig te plegen? Met een dergelijke tactiek kreeg Mahatma Gandhi de Britten toch ook op de knieën?

De sjeik verwerpt mijn propositie. Het zou mij hebben verbaasd als hij dat niet had gedaan. Ik wil wel weten wat zijn argumenten zijn. En wat blijkt? Die zijn het aanhoren meer dan waard.

‘’De situatie op de Westelijke Jordaanoever is niet te vergelijken met die in India,’’ zegt Bassem al-Saadi. ‘’De Britten wilden het Indiase subcontinent wel exploiteren en gebruikten hiervoor de bevolking en haar leiders, maar lieten het land verder min of meer ongemoeid. Israël heeft het op ons territorium voorzien. Er is hier gelijktijdig sprake van een militaire bezetting, een agressieve kolonisering en een langzame etnische zuivering. Voor de Palestijnen is feitelijk geen plaats. Israël wil ons niet gebruiken maar verjagen, ons het leven zo zuur maken dat we zelf onze biezen pakken. Onder dergelijke omstandigheden is het onmogelijk het massale protest op touw te zetten dat u voorstelt. We zijn versplinterd. Overigens heeft Mahmoud Abbas, de meest gematigde Palestijnse leider die Israël zich kan wensen, al jaren geleden voor een vreedzame strategie gekozen. Wat heeft het opgeleverd? In Israël is het politieke klimaat alleen maar extremer en onverzoenlijker geworden. Het beleid van Abbas heeft dus kennelijk averechts gewerkt.”

Er zit wat in. Want inderdaad: hoe kunnen de Palestijnen als één man opstaan wanneer hun grondgebied bestaat uit tientallen eilandjes, omringd door een infrastructuur van onderdrukking? Wanneer ze alleen in hun eigen getto’s bewegingsvrijheid hebben, en soms zelfs daar niet eens? Misschien ligt dan de tactiek van de hinderlaag, van gewelddadige subversie, van terreurcellen, domweg meer voor de hand.

De sjeik is nog niet klaar. ‘’Israël heeft door de ongebreidelde bouw van nederzettingen een tweestatenoplossing begraven. En een eenstatenoplossing ligt minstens even ver achter de horizon. Er is geen enkele opening. Een patstelling? Dan stelt u het nog te rooskleurig voor. Er is geen status quo, Israël laat de zaak doelbewust escaleren. In de Arabische wijken van Oost-Jeruzalem, die almaar verder worden gemarginaliseerd. In de Jordaanvallei, waar de bedoeïenen worden weggetreiterd. Door de voortzetting van onteigeningen en de uitbreiding van nederzettingen. Door niet op te treden tegen het steeds agressievere gedrag van kolonisten. Door de Palestijnse Autoriteit voor schut te zetten tegenover haar eigen bevolking. Wanneer de EU en de VS Israël niet dwingen zijn extremistische koers bij te stellen, zal het vroeg of laat tot een explosie komen. Een ongecontroleerde, spontane intifada.”

Voordat Bassem al-Saadi zich terugtrekt om te bidden, zegt hij nog: “Stelt u zich eens voor dat er geen Israël was. Hoeveel beter zouden de betrekkingen tussen de Arabische wereld en de VS en de EU dan niet zijn? Maar kennelijk zijn de VS en de EU daar nauwelijks in geïnteresseerd.”

***

Wanneer de EU en de VS Israël niet dwingen zijn extremistische koers bij te stellen, zal het tot een explosie komen. Een ongecontroleerde, spontane intifada.

De voorspelling van sjeik Bassem al-Saadi lijkt ruim twee jaar later aardig te zijn uitgekomen. Een messen-intifada noemen de Israëliërs het, een ongeorganiseerde (maar wel door al-Saadi’s organisatie aangemoedigde), suïcidaal aangedreven opstand, waarbij Palestijnse jongeren willekeurige Israëliërs met primitieve steekwapens aanvliegen in het volle besef dat ze grote kans maken hun actie niet te overleven; en waarbij Israëliërs – soldaten, politie, kolonisten, burgers – bij het minste onraad de trekker overhalen: en dan vaak niet één of twee keer, maar zes, zeven, acht keer. Dus niet om te neutraliseren, zoals ze zelf zeggen maar om te liquideren.

De manier waarop Israëliërs en Palestijnen elkaar doden is nog nooit zo persoonlijk, zo intiem, zo rauw en existentieel geweest.

Toen Zakaria Zubeidi mij vertelde dat hij een burger was die afstotende keuzes moest maken, zette ik daar mijn vraagtekens bij. Nu geloof ik dat hij oprecht was, zonder dat ik zijn methodes goedkeur. Hoe dan ook denk ik niet langer dat hij in de kern een misdadiger is.

Zou Zakaria, in het licht van recente ontwikkelingen, weer naar zijn M-16 en Browning willen grijpen om het Palestijnse verzet wat meer structuur en vuurkracht te geven? Hij heeft die M-16 en Browning vast nog ergens liggen. Een Palestijnse man doet geen afstand van zijn wapen, als hij het helpen kan.

Ik vermoed dat hij zijn tijd heeft gehad. Hij loopt tegen de veertig, hij gelooft het wel. De testosteronspiegel is gedaald, en als zoveel metgezellen is hij gehavend. Ik denk ook niet dat het nodig is. Want als ik mijn oor goed te luisteren heb gelegd, staat er een nieuwe generatie Zakaria’s klaar.

Het wachten is op de door sommige Palestijnen openlijk bepleite ontmanteling van het Jurassic Park dat ‘Palestijnse Autoriteit’ heet. In nauwe samenwerking met Israël heeft die Autoriteit het Palestijnse militantisme de laatste tien jaar gesmoord zonder er politiek iets voor terug te krijgen. Materieel heeft de samenwerking wel wat opgeleverd, en de zelfverrijking van Palestijnse dignitarissen heeft Israël ook hartelijk aangemoedigd – om daarvan weer schande te kunnen spreken als het zo uitkwam.

Wanneer hij de vernederingen van Netanyahu zat was, wilde de 81-jarige president Abbas nog wel eens zeggen dat hij de Palestijnse Autoriteit overwoog op te heffen. Loze dreigementen, die in een nabije toekomst onbedoeld toch kunnen uitkomen wanneer hij aftreedt of overlijdt, want de Palestijnse Autoriteit is moreel en ideologisch volledig uitgewoond, een karkas dat de laatste adem van legitimiteit al een tijd geleden heeft uitgeblazen. “Hoeren,” heeft Zubeidi de Autoriteit genoemd.

En sjeik Bassem al-Saadi, die zijn leven heeft gewijd aan gewapend verzet? Het Israëlische leger was laatst naar hem op zoek. Met tientallen pantserwagens trok het Jenin binnen. Voor het eerst in lange tijd woedde er weer een hevig vuurgevecht in de traditioneel roerige provincieplaats.

Sjeik Bassem, de sjeik met de vooruitziende blik, bleef onvindbaar.

Sprankelende verhalen uit het Midden-Oosten

Idealisten zijn het, die soms bewust de professionaliteit mijden. Creatieve geesten die grotendeels buiten het gezichtsveld van de massamedia opereren. Dromers én sceptici, van wie velen een reguliere journalistieke achtergrond missen, en die misschien juist daarom de voorhoede vormen van een nieuw soort journalistiek, voor een nieuw Midden Oosten.

Deels behoren ze tot een bredere trend: een stille Arabische Lente, die standhoudt ondanks het geweld en de chaos, de ontgoocheling over wat er van de rebellie tegen de autocraten terecht is gekomen, de bittere tragiek.

In Libanon, Egypte, Tunesië, Jordanië, Bahrain, zelfs in Syrië en de Gazastrook: sinds het begin van de Arabische revoluties is er een sterke toename waarneembaar van vernieuwende initiatieven, van bewegingen en organisaties, van creatieve startups in de digitale sector en nog veel meer. Dat constateert althans Maryam Jamshidi, een Amerikaans-Iraanse juriste, die er een boek aan wijdde: The future of the Arab Spring.

Nee, harde cijfers voor haar beweringen zijn er niet, maar evenmin ontbreekt het in haar boek aan concrete voorbeelden: burgerraden, campagnevoerders, filmmakerscollectieven, medische hulpdiensten, carpoolers, muziekgroepen en radiostations, app-ontwikkelaars, om er een handvol te noemen. ‘’Er zijn eerder revoluties geweest waarbij mensen zich organiseerden, zoals in 1979 in Iran,’’ zegt Jamshidi. ‘’Maar de schaal waarop dat nu gebeurt is naar mijn idee toch tamelijk ongekend. Ook al zijn politieke en economische veranderingen uitgebleven, er zijn nu een actief burgerschap en ondernemerschap ontstaan die zich kennelijk niet meer de kop laten indrukken.”

Is de wens hier een beetje de vader van de gedachte? In ieder geval staat Jamshidi niet alleen in haar zienswijze. De sociale ondernemer Gilbert Doumit, groot kenner van de regio, constateert een bloei van sociaal activisme en ondernemerschap, waarvoor hij de Arabische revoluties als oorzaak ziet. De Amerikaanse internetondernemer Christopher Schroeder is al een tijd enthousiast over de ondernemersmogelijkheden die het Midden-Oosten biedt, schreef er een zeer lezenswaardig boek over, en is al jaren als een zendeling bezig de regio te promoten. Ook 500 Startups, een Californisch initiatief dat beginnende bedrijven wereldwijd ondersteunt, heeft het over een ‘’exponentiële groei van start-ups in het Midden-Oosten gedurende de afgelopen jaren.

Blijft de vraag waaraan deze revoluties hun uitzonderlijke karakter te danken hebben. Technologie heeft er ongetwijfeld veel mee te maken. Het internetgebruik in de Arabische wereld is de laatste tien jaar vervijfvoudigd. Begin 2004 waren slechts 28 miljoen mensen online, nu zijn dat er 140 miljoen. Volgens een onderzoek, uitgevoerd door de Qatarese telecommunicatieprovider Ooredoo, vindt inmiddels 90 procent van de Arabieren tussen 18 en 30 jaar oud – een dominante leeftijdsgroep in het Midden-Oosten – dat ’toegang tot het internet en mobiele digitale technologie hen kan helpen hun persoonlijke ambities te realiseren op het gebied van werkgelegenheid, ondernemen, onderwijs, bankzaken en gezondheidszorg.’

Met andere woorden: het Midden-Oosten bruist van jonge mensen die op het gebied van digitale technologie volkomen bij de tijd zijn, weliswaar uitgesproken cynisch oordelen over de toestand waarin hun samenleving verkeert, maar toch hoopvol zijn gestemd over hun eigen toekomst.

Het internetgebruik in de Arabische wereld is de laatste tien jaar vervijfvoudigd

In dat kader is de gelijktijdige toename van onafhankelijke, op het Midden-Oosten gerichte media met een afwijkend karakter interessant. Het hoeft daarbij geen verbazing te wekken dat vele van Libanese oorsprong zijn, want dat kleine, verscheurde land loopt van oudsher cultureel voorop in de regio.

Neem Jadaliyya, een e-zine dat de afgelopen vijf jaar grote faam verwierf – wat des te opmerkelijker is omdat de academische inhoud niet zo gemakkelijk verteerbaar lijkt voor een breed publiek, en de opmaak buitenissig valt te noemen. Jadaliyya is in de eerste plaats een gezamenlijk initiatief van een groep academici van Arabische afkomst die hun werk toegankelijker willen maken. Die de kloof willen dichten tussen snelle maar oppervlakkige media enerzijds en wetenschappelijke publicaties anderzijds.

En het moet gezegd: ze zijn op spectaculaire wijze in hun missie geslaagd. Hun site, een eclectische mix in vier talen van academische analyses, recensies, reportages en poëzie, wordt dagelijks door tienduizenden mensen wereldwijd gelezen, en de facebookpagina kan op gemiddeld 2 miljoen views per week bogen.

Genoeg om een leuk inkomen te genereren, maar dat zou indruisen tegen de doelstelling van Jadaliyya. ‘’We zijn bewust geen zakelijke onderneming,’’ zegt Bassam Haddad, 45, een academicus van Libanese afkomst en redacteur van Jadaliyya. ‘’We willen alternatieve analyses en kennis aandragen en anderen helpen die hetzelfde doel voor ogen hebben. Dankzij de ruime aanlooptijd die we hebben genomen om Jadaliyya te realiseren, beschikken we nu over een stevig in de regio geworteld netwerk van mensen die werkelijk dichtbij het vuur zitten, dus geen gecoiffeerde types met internationale contacten die weten hoe ze op de vooringenomen opvattingen van buitenlanders kunnen inspelen. Van een dergelijk netwerk kunnen ook anderen profiteren. Concurreren is namelijk het laatste wat we willen: dat zou het gevaar met zich meebrengen dat we zelf mainstream worden en we de mensen van ons vervreemden die van ons houden om wat we nu zijn. ‘’

De vraag is wie die ‘mensen’ zijn. Spreekt Jadaliyya ‘de Arabische straat’ aan? Onwaarschijnlijk. Maar een verschil met gewone elitaire publicaties is wel de zeer succesvolle wijze waarop de website zijn doelgroep van hoogopgeleiden vanuit het niets heeft weten te mobiliseren. Daarnaast heeft het e-zine de belangstelling van de internationale mainstream media weten te wekken: ook die zien het als bron van hoogwaardige informatie. ‘’Ze volgen ons op de voet, retweeten en delen ons materiaal,” zegt Haddad. “En dat zien we graag.”

“Concurreren is het laatste wat we willen: dat zou het gevaar met zich meebrengen dat we zelf mainstream worden”

Eenzelfde streven naar diepgang en afwijkende verhalen is te vinden bij The Outpost, een Engelstalig, drie jaar geleden in Libanon opgericht papieren tijdschrift, dat overigens ook in de Amsterdamse boekhandel Athaeneum te koop is. ‘Een tijdschrift van mogelijkheden’ zo prijst het zichzelf aan. Dat betekent dat de Arabische wereld die het beschrijft niet helemaal – soms zelfs helemaal niet – natuurgetrouw is. Veeleer gaat het om een Arabische wereld die de makers zich verbeelden, zich zouden wensen, en tot leven trachten te brengen in liefdevol vervaardigde, stijlvol en vindingrijk geïllustreerde producties, bedoeld om de fantasie te prikkelen.

Zo wordt in een van de edities gesteld dat de Arabische wereld op het eerste gezicht homogeen lijkt, maar dat de mogelijkheden om elkaar fysiek te ontmoeten beperkt zijn. Vanwege politieke obstakels – zo heeft Ibrahim Nehme (29), hoofdredacteur van The Outpost en een Libanees burger, een visum nodig om de meeste Arabische landen te bezoeken – maar ook door de slechte infrastructuur. En dus wordt er in The Outpost een imaginair netwerk van hogesnelheidstreinen voor de gehele Arabische wereld ontworpen en kleurrijk in beeld gebracht.

Net als bij Jadaliyya zijn de lezers van The Outpost niet van de straat. Anderzijds richt het tijdschrift zich ook niet op een traditionele elite. Het lezerspubliek lijkt vooral te bestaan uit jonge mensen die tot een gestaag groeiende middenklasse behoren, die voor een belangrijk deel de Arabische opstanden hebben aangezwengeld en gesteund, maar zich nog steeds niet vertegenwoordigd en gehoord voelen.

‘’The Outpost zorgt voor een frisse wind in een medialandschap waar middelmatigheid troef is’’, zegt de 25-jarige Sami Serhan uit Beiroet, die milieuwetenschappen studeert. ‘’Wat mij trekt is niet alleen de inhoud op zich, maar waar het blad voor staat: hoop.”

Wat er precies mis is met dat medialandschap? ‘’Ik denk dat iedereen die van onafhankelijke media houdt genoeg heeft van de status quo,’’ zegt Sami. ‘’Er heeft hier al zo lang een culturele kaalslag geheerst, en die zie je terug in de Arabische media. Roddelrubrieken en steeds weer dezelfde politieke retoriek: meer hebben de meeste kranten en tijdschriften niet te bieden.’’

Over westerse mainstream-media is Sami overigens ook niet erg te spreken. “De ideeën over de Arabische wereld lopen daarin op bijna komische wijze uiteen: we liggen ofwel aan het liefdadigheidsinfuus en zijn een voorwerp van westers schuldgevoel, of een bedreiging voor onszelf en de zogeheten vrije wereld. Een Engelstalig blad als The Outpost, dat ook buiten het Midden-Oosten wordt gelezen, doorbreekt dat patroon.”

‘’Er heeft hier zo lang een culturele kaalslag geheerst, en die zie je terug in de Arabische media.”

Laatste voorbeeld is Mashallah News: een drietalig e-zine, eveneens in Libanon opgericht door jonge mensen die vonden dat sommige stemmen te weinig werden gehoord. Een collectief van bloggers en journalisten dat net zo vastbesloten is als The Outpost en Jadaliyya om stereotypen te bestrijden. Speels noemen ze zich een platform ‘for disORIENTed news’ en verklaren ze een broertje dood te hebben aan ‘Lawrence of Arabia, CNN, kamelen, Samuel Huntington, en vliegende tapijten’.

De remedie van Mashallah News tegen oriëntalistische clichés is zowel eenvoudig als subtiel: ‘’Het is niet ons streven een samenhangend beeld van het Midden-Oosten te presenteren. Dan zouden we onszelf schuldig maken aan simplificatie, een verschijnsel dat we nu net willen bestrijden” zegt Sophie Chamas, 27. “In plaats daarvan bieden we ons publiek een meerduidiger perspectief, juist door schijnbaar eenvoudige, lokale, persoonlijke verhalen te vertellen. Verhalen die veel meer nuance in zich bergen.”

Goed voorbeeld is een artikel dat Chamas enige jaren geleden een journalistieke prijs van de Anna Lindh Stichting opleverde. Ani Mi Levanon, Smiling Through Hebrew Class: een stuk over de Hebreeuwse lessen die zij ooit als Libanese volgde; over het leren van de ’taal van de vijand’, een persoonlijk onderzoek naar verwrongen percepties, in een situatie waarin geen sprake is van openlijke vijandschap, zoals een taalklas.

Er zijn meer van dit soort online of offline magazines: onder andere Kalimat (internationaal) The State (Dubai) of Mada Masr (Egypte). Wat hen bindt is een betrokkenheid bij die verbreding van het maatschappelijk middenveld die Maryam Jamshidi in haar boek beschrijft.

Hoofdredacteur Ibrahim Nehme van The Outpost beaamt dat hij zich deel voelt uitmaken van ‘een dynamiek die onontkoombaar is en toch vaak over het hoofd wordt gezien’. Als hij niet met The Outpost was begonnen, zou hij Libanon de rug hebben toegekeerd. Nu peinst hij er niet over zijn project in de steek te laten. En hoewel hij een somber beeld schetst van de Arabische samenleving, is hij tegelijkertijd hoopvol gestemd. ‘’De Arabische wereld biedt weinig vrijheid, maar is geen Noord-Korea. Mensen die verandering willen wordt net genoeg speelruimte gegund om zich te manifesteren. Het is aan hen om die ruimte steeds groter te maken. En dat is wat op dit moment aan de hand is. Wat dat betreft ben ik inderdaad optimistisch. Dat de Arabische lente op een winter is uitgedraaid is een gemeenplaats. Er is een sterke groei van sociaal en innovatief ondernemerschap, van maatschappelijk en politiek activisme. Homoseksualiteit en transseksualiteit worden niet langer verzwegen, vrouwen in Saudi-Arabië eisen hun recht op om auto te rijden. En er zijn de laatste jaren veel meer tijdschriften als het onze uit de grond gestampt, ook dat is een teken. De Arabische lente gaat dus door. Ondergronds, sluipend, maar voor mij daarom niet minder tastbaar.”

Bassam Haddad maakt zich wel zorgen over de ’toekomst van de Arabische Lente’, een term die hij eigenlijk altijd heeft verafschuwd, omdat die associaties bij hem oproept met ‘iets bloemrijks en zinloos’. ‘’Activisten in onze regio zijn eilanden van hoop, maar het komt niet vanzelf goed met ze omdat we van ze houden. Soms zijn ze verwikkeld in een complexe strijd: denk aan de bevrijde gemeenschappen in Syrië, die nu te maken hebben met jihadisten. En er zijn andere actoren binnen en buiten de regio die het niet goed met hen voor hebben.’’

Hoe kunnen nieuwe media dan helpen om de toekomst zeker te stellen van wat we gemakshalve toch maar even de Arabische Lente blijven noemen? Er zijn vele wegen, maar niet een ervan is gemakkelijk. ‘’Wij willen een bres slaan in het bastion van corruptie en onderdrukking door het te bestoken met verhalen die een alternatief bieden,” klinkt het strijdvaardig uit Nehmes mond. ‘’Natuurlijk is dat een kwestie van lange adem.” En Haddad: “Ach, we hebben zo veel plannen. Zo gaan we een podcast op onze site installeren die activisten uit, laten we zeggen, Tunesië, Jemen en Libanon bijeen zal brengen. Eén ding zullen we pertinent niet doen: welgemeend advies geven. Aan welgemeend advies is geen gebrek: wel aan mogelijkheden je stem te laten horen.’’

 

De ene Al-Baghdadi is de andere niet

Iyad el-Baghdadi vertaalt al sinds het begin van de Arabische Lente social media-uitingen vanuit het Arabisch naar het Engels. Niet alleen van ISIS-leiders, maar ook van leiders van de Arabische Lente en mensenrechtenactivisten. Zo vertaalde hij de oproep van Asmaa Mahfouz op YouTube die leidde tot de demonstraties op het Tahrir-plein en de daaropvolgende val van Mubarak.

Iyad is uitgegroeid tot een belangrijke online activist, vooral dankzij zijn droge humor en scherpe analyses, maar de Verenigde Arabische Emiraten, waar hij als stateloze Palestijn woonde, vonden zijn tweets blijkbaar niet zo grappig: in 2011 werd hij het land uitgezet. Sindsdien woont hij in Oslo.

Van Abu Bakr al-Baghdadi, die in werkelijkheid Ibrahim Awad Ibrahim al-Badri al-Samarra heeft, was al een tijd niets vernomen. De geluidsopname was bedoeld om te laten weten dat hij nog in leven is. De ISIS-leider roept moslims op tot de gewapende strijd en aansluiting bij het kalifaat. De vertaling leverde wereldwijd op Twitter hilarische reacties op van moslims die geen tijd hebben voor de jihad:

  • “Ik ga zondag naar Star Wars. Misschien een andere keer”;
  • “Sorry, ik zit Netflix te kijken”;
  • “Sorry jongens, ik heb een tomatentuintje dat ik moet onderhouden”;
  • “Moet nog afwassen”;
  • “Is er gratis pizza?”;
  • “Hebben jullie een tandartsverzekering?”;
  • “Het is kerst, hebben jullie geen vrij deze week?!”;
  • “Ik heb net Fifa 16 van de Kerstman gekregen. Misschien over 20 jaar”;
  • “Sorry, ik organiseer een nieuwjaarsfeest met vrienden en moet daar echt bij zijn”.

De tweets gingen viral en dat werd opgepikt door een groot aantal journalisten en nieuwszenders.

Al-Baghdadi is de herkomstaanduiding in de opbouw van een Arabische naam. Die bestaat vaak uit vijf onderdelen: een voornaam, een bijnaam (meestal verwijzend naar het oudste kind), een verwijzing naar de vader of moeder (voorafgegaan door het woord Ibn, zoon of Bint, dochter), een herkomstaanduiding (vaak een verwijzing naar de geboortestad of -regio) en een eretitel. Abu Bakr al-Baghdadi is een “nom de guerre”: hij verwijst naar de eerste kalief (Abu Bakr) en naar Bagdad (al-Baghdadi). De oprichter van ISIS en meest gezochte persoon ter wereld wordt ook wel Kalief Ibrahim, Abu Du’a of de Onzichtbare Sjeik genoemd.

Een aantal journalisten kon de ene Baghdadi kennelijk niet van de andere onderscheiden en zo werd de activist met de ISIS-leider verward. Het begon met de New York Post (niet te verwarren met de New York Times) die Iyad aanzag voor Abu Bakr en het resulteerde erin dat Twitter het account van Iyad blokkeerde voor zijn 70.000 volgers. Hij kreeg een vaag mailtje dat hij de “Twitterregels had overtreden” en kon geen bezwaar maken. Op de laatste dag van het jaar werd het Twitteraccount weer vrijgegeven.

Dit soort onzorgvuldigheid kan er tegenwoordig toe leiden dat je op een “no-fly” lijst wordt gezet, je door veiligheidsdiensten in de gaten wordt gehouden en zelfs wordt omgelegd.

Iyad el-Baghdadi wacht nog steeds op uitleg van Twitter en excuses van de New York Post. Hij heeft niet alleen een Twitteraccount , maar ook een Facebook account, Instagram, een YouTube kanaal en een website. Zoals een van zijn volgers tweet: even checken wie Iyad el-Baghdadi is kost ongeveer 6 seconden. Maar daar hadden ze bij Twitter blijkbaar geen tijd voor.

Ondertussen gaat het belachelijk maken van ISIS vrolijk door. Deze Israëlische komieken weten er wel raad mee:

Tien redenen om Syrië niet te bombarderen

De ironie wil dat eerdere Nederlandse bijdragen aan militaire interventies in de regio zonder uitzondering ‘ game changers’ bleken voor de binnenlandse politieke situatie maar dat ‘ onze tegenstanders’ eerder terrein hebben gewonnen dan verloren. Het Grote Midden Oosten Platform heeft daarom 10 argumenten verzameld om dit keer niet in te gaan op het meest recente verzoek van onze bondgenoten.

1. Het gaat niet in de eerste plaats om ‘ons’. De oorlog in Syrië, die in 2011 begon met vreedzame demonstraties tegen een dictatoriaal bewind, heeft al ruim 250.000 levens geëist. Meer dan 4 miljoen Syrische vluchtelingen bevinden zich momenteel in buurlanden. In Syrië zelf is een derde van de bevolking ontheemd. Op Duitsland en Zweden na, bieden westerse landen Syriërs slechts in beperkte mate een veilige haven. En het Westen heeft helemaal niets gedaan om de Syrische bevolking ter plaatse te beschermen: militair ingrijpen was immers veel te riskant. Je hoeft geen volleerd psycholoog te zijn om te begrijpen dat het bij veel Syriërs kwaad bloed zet dat dit argument na een bomaanslag op Europese bodem ineens minder geldt – en dat dit, ook onder niet-islamisten, zal leiden tot toenemend wantrouwen en soms haat. Niet in de laatste plaats omdat het Assad-bewind naar schatting zeven keer zoveel doden op zijn geweten heeft als ISIS.

2.De daders van de aanslagen in Parijs waren geïnspireerd door de ideologie van ISIS, maar de aanslagen waren niet beraamd vanuit Raqqa, de hoofdstad van de zogeheten Islamitische Staat. Raqqa bombarderen, met burgerdoden als gevolg, is daarom het slechtst denkbare antwoord. Het is niet meer dan symboolpolitiek – bloedige symboolpolitiek. Of het militair iets zal uitrichten is zeer twijfelachtig – veel waarschijnlijker is dat het ISIS ideologisch zal versterken.

3.Wie tot militaire escalatie besluit, hoe beperkt ook, moet een nauw omschreven doel voor ogen hebben, en een duidelijke strategie – met name een exit-strategie. Een eenmaal in gang gezette militaire machinerie is moeilijk te stoppen. In zijn recente toespraak tot het Amerikaanse volk was president Obama bijzonder vaag: hij beloofde ISIS – of ISIL, zoals hij zegt – te vernietigen, maar bezwoer ook geen grondtroepen te zullen inzetten. Het risico van de aanname dat ISIS militair op een koopje is te verslaan, is dat de bombardementen niet zullen stoppen lang nadat is gebleken dat ze geen resultaat hebben. Ophouden betekent dan namelijk een erkenning van een nederlaag en dus ondraaglijk gezichtsverlies.

4. De kans dat bombarderen militair weinig zal uithalen is levensgroot: bommen vernietigen objecten en mensen, maar veroveren geen gebied. Een oorlog wordt nooit vanuit de lucht beslecht: beschadigingen aan de militaire capaciteit zijn door de tegenstander meestal weer snel hersteld, zo leert de geschiedenis. Luchtsteun voor een samenhangend grondoffensief van een sterke en gemotiveerde partij kan wel helpen. Maar die ontbreekt in Syrië, op de Koerden na. Obama denkt het met special forces en het bewapenen en trainen van ‘gematigde’ rebellen af te kunnen. Volgens veel deskundigen een ijdele hoop.

5. Al sinds het einde van de Golfoorlog in 1991 bombardeert de VS het Midden-Oosten onophoudelijk. Eerst om no-fly zones in noord- en zuid-Irak te bewaken, vervolgens om het bewind van Saddam omver te werpen, en ten slotte ter bestrijding van al-Qaida en de Taliban in Afghanistan en Pakistan. Tot enige stabiliteit heeft het niet geleid, integendeel. Wel hebben de bombardementen en de aanvallen met drones tienduizenden onschuldige levens geëist. Enkele voorbeelden: de mensenrechtenorganisatie Reprieve meldde vorig jaar dat er 1147 burgers waren omgekomen bij pogingen 41 terroristen te liquideren. Tot twee keer toe poogden de Amerikanen Ayman Al-Zawahiri, de nummer twee van Al-Qaida, tevergeefs te vermoorden. Daarbij kwamen 76 kinderen en 29 volwassenen om. Ten slotte: de onbekende Taliban-commandant Qari Hussain werd na vijf mislukte pogingen op 15 oktober 2010 gedood. Collateral damage: 128 burgers, onder wie 13 kinderen.

6. Toch kent deze militaire aanpak winnaars – winnaars van de meest dubieuze soort: a) het islamitisch extremisme, dat een voedingsbodem vindt in de haat tegen de VS en zijn bondgenoten, b) het Pentagon, het leger en de inlichtingendiensten met hun almaar groeiend aantal private onderaannemers, c) de wapenindustrie. Dit alles ten koste van het ambacht van de diplomatie, dat noodzakelijk is om vrede te bewerkstelligen. Conclusie: het militaire optreden van de VS en zijn bondgenoten van de afgelopen 25 jaar is niet alleen zeer ineffectief gebleken, maar heeft ook de internationale rechtsorde ondermijnd.

7. Zoals veel burgeroorlogen, is dit een uiterst ingewikkeld conflict, waarin alle partijen verschillende belangen en doelstellingen nastreven. In feite is het een geopolitiek conflict, want iedereen bemoeit zich met Syrië. Hierdoor treft Nederland inmiddels zeer dubieuze ‘bondgenoten’ aan zijn zijde, zoals Rusland – nog dubieuzer dan de VS. Dit gebrek aan eenheid tussen partijen die geacht worden samen te werken om het Syrische conflict op te lossen kan voor de Syrische burgers desastreuze gevolgen hebben. Zo lijkt Rusland er eerder op uit Assad te verdedigen dan ISIS te verzwakken Het resultaat: bommen op ISIS (van westerse landen) en bommen op vijanden van Assad die niet tot ISIS behoren (van Rusland), en Assad als lachende derde.

8.Langdurige bombardementen hebben rampzalige, schier onherstelbare gevolgen voor milieu en volksgezondheid. Zo leidden Amerikaanse en Britse explosieven in de jaren negentig tot een verzesvoudiging van leukemie in Irak, met name vanwege vervuiling door verarmd uranium. Langdurige bommencampagnes brengen ook grote schade toe aan de infrastructuur in landen waar die toch al vaak gebrekkig is. Voor wederopbouw wordt bijna nooit genoeg financiering gevonden.

9. Oorlog is een laatste middel en moet vergezeld gaan van een alternatief: onderhandelen. Die logica gaat in het geval van ISIS niet op. De eisen van ISIS zijn ononderhandelbaar, de ideologie van de beweging is onacceptabel. De absolutisten van ISIS willen ook niet onderhandelen, ze willen dood en naar de hemel, dus wie tegen hen in het strijdperk treedt gehoorzaamt aan hun logica en bewijst hun een dienst. En waarom tegen ISIS vechten als die geen werkelijke militaire bedreiging vormt voor het Westen? Dat moeten in de eerste plaats actoren in het Midden-Oosten doen. Voor het Westen zijn ISIS en aanverwante bewegingen een probleem van openbare veiligheid, dat dus door veiligheidsdiensten en politie moet worden bestreden.

10.Wie ervoor kiest ISIS te bombarderen haalt oorzaak en gevolg door elkaar. De burgeroorlog is ontstaan door de uiterst gewelddadige wijze waarop het bewind van Bashar al-Assad reageerde op protesten. Het Syrische bewind is dus de eerste agressor en heeft ISIS legitimiteit gegeven. Op zijn beurt geeft ISIS, door zijn extremistische karakter, Assad legitimiteit. Wie ISIS bombardeert, bewijst dus in de eerste plaats Assad een dienst. Marcel Shewaro, een activiste uit Aleppo, zei het ooit zo tegen het Grote Midden-Oosten Platform: “ISIS bombarderen? Prima. Maar vergeet de aanstichter van al het kwaad niet. Het punt is: bombardeer je ISIS, maar laat je Bashar met rust, dan krijg je vroeg of laat een nieuwe ISIS. Bombardeer je Assad, dan ondermijn je het bestaansrecht van ISIS: twee vliegen in één klap. Het is een beweging die moet vechten, die frontlijnen nodig heeft. Waar is het kwaad dat ze doet nog goed voor, als het geen tegenwicht meer vindt in een ander kwaad?”

Wat kunnen we dan wel doen?

Opvang in de regio verbeteren: in plaats van geld te steken in bommen, investeren in humanitaire hulpverlening zoals voedsel, onderwijs, werk. Veilige havens en vluchtroutes creëren door niet te bombarderen maar diverse milities wel hierbij te gebruiken. Veel meer energie steken in een diplomatieke oplossing. Wanneer die voor Syrië voorlopig niet in het verschiet ligt, is het van des te groter belang de steun voor ISIS in Irak te verminderen door de grotendeels sjiitische regering van Irak werkelijk onder druk te zetten om de marginalisering van de soennitische minderheid te staken. Geef het soennitische leiderschap daarnaast duidelijk te verstaan dat de dagen van Saddam echt voorbij zijn.

Daarnaast moet extremisme van jongeren in Europa worden voorkomen door hun maatschappelijke betrokkenheid te vergroten. Uit de wervingsvideo’s van ISIS blijkt dat de beweging op zeer berekenende wijze gevoelens van miskenning, eenzaamheid en uitsluiting exploiteert. Een transformatie tot ‘jundallah’ of soldaat van God, met directe toegang tot het paradijs, is dan een aantrekkelijke, maar ook desperate optie. Bied dus een veiliger alternatief, een plaats in de samenleving, en schakel daarbij de hulp in van leidinggevende imams. Geef deze jongeren een doel en gevoel van eigenwaarde.

Voer een ruimhartig vluchtelingenbeleid. Wie de toestroom van vluchtelingen naar Europa met zorg beziet, moet wel beseffen dat ze rechtstreekse antipropaganda zijn voor ISIS. ISIS ziet immers graag stromen in omgekeerde richting, naar het kalifaat – geen vlucht ervoor! Een ruimhartig vluchtelingenbeleid is dus niet alleen een humanitaire plicht, maar ook een effectief weermiddel tegen extremisme – mits we die vluchtelingen zo snel mogelijk in de samenleving opnemen.

Imagoverbetering van het Westen in het Midden-Oosten is verder van het grootste belang om islamitisch extremisme de wind uit de zeilen te nemen. Zet dus voor de zoveelste keer in op vrede tussen Israël en de Palestijnen, en oefen voor de verandering eens krachtig druk uit op Israël, misschien kan er dan wél resultaat worden geboekt. Steun vooral ook met man en macht burgeractivisten in Syrië. Getuige de gewelddaden van het Assad-bewind en ISIS, zien beide die als hun grootste vijanden. En daar zit wat in.

De ongewenste Arabische lente in Bahrein

Terwijl de wereld in de ban is van de Arabische Lente, de demonstraties in Tunesië en Egypte, komen begin 2011 in Bahrein demonstranten uit alle lagen van de bevolking samen op Pearl Roundabout, een plein met een groot monument met een parel erop. Het zijn niet alleen gemarginaliseerde sjiieten, maar ook hoogopgeleide Bahreini met een goede baan. Zij eisen meer vrijheid, meer inspraak, meer democratie.

Overtuigd van de revolutie blijven demonstranten – mannen, vrouwen en kinderen – op het plein slapen. De koning ziet zijn macht aangetast en weet dat revoluties slecht zijn voor de economie. ’s Nachts vegen veiligheidstroepen het plein schoon. Ze slaan, schieten en zetten traangas in. Ziekenhuizen worden overstroomd met gewonden en er heerst grote paniek. Vier jonge mannen vinden de dood. Het leger schiet met scherp op een betoging tijdens hun begrafenis. Weer belanden veel slachtoffers in het ziekenhuis. Dit alles is ongekend voor het kleine, rustige eilandstaatje. Een dokter van het al-Salmaniyya-ziekenhuis belt live met al-Jazeera en roept de wereld wanhopig op om iets te doen.

Na een volgende demonstratie, waarbij een kwart van het eiland – soennieten en sjiieten samen – op de been is, vormen loyalisten van de regerende familie al-Khalifa gewapende bendes die vreedzame demonstraties verstoren, medisch personeel aanvallen, en demonstranten beschieten of met hakbijlen te lijf gaan. Ook politie en leger worden weer ingezet om demonstranten te verdrijven. Het al-Salmaniyya ziekenhuis draait overuren.

Dan vertrekt koning al-Khalifa naar Saoedi-Arabië voor een overleg en op 14 maart 2011 komt het Saoedische leger om de rust te herstellen. Pearl Roundabout wordt schoongeveegd, het ziekenhuis omsingeld. Ambulances mogen niet weg om gewonden te halen. Medisch personeel wordt in elkaar geslagen. Het leger bezet het ziekenhuis en 47 artsen worden opgepakt.

Schrijvers, journalisten, dichters en bloggers, oppositieleden, juristen en mensenrechtenactivisten: het regime licht ze van hun bed. Veiligheidstroepen omsingelen sjiitische dorpen en arresteren meer dan 1.000 activisten. Niet veel later liggen in de straten van Bahrein de lijken van tientallen opgepakte en doodgemartelde activisten.

De oude Grieken noemden Bahrein Tylos en kenden het als centrum van de parelhandel. Tegenwoordig heeft het eiland een hoge levensstandaard dankzij inkomsten uit olie, bankwezen en toerisme.

Bahrein kende vele bezetters. Zo waren de Portugezen er in de 16e eeuw 80 jaar lang de baas. In 1860 werd het een Brits protectoraat.

Bahreini zijn overwegend moslim. Het percentage sjiieten is groter dan het percentage soennieten, maar de regerende al-Khalifa familie is soennitisch. Sjiieten worden stelselmatig achtergesteld en gediscrimineerd. De Britten stookten de soennieten en sjiieten voor het eerst tegen elkaar op om onrust in het land te creëren. Dat gaf de gelegenheid hard in te grijpen en de Iraanse invloed te beperken. Want inmenging van het soennitische Saoedi-Arabië en het sjiitische Iran zijn schering en inslag in Bahrein, ook na de onafhankelijkheid van 1971.

Bahrein meet 765 km2 en is daarmee iets groter dan het Isle of Man of Hamburg. Het is ook een dichtbevolkt eiland, met 1.646 mensen per km2. Het totale aantal inwoners is 1.2 miljoen. Meer dan de helft komt uit het buitenland.

Het land is een SIDS, een Small Island Development State, net als Trinidad & Tobago en de Comoren. Maar Bahrein heeft, in tegenstelling tot veel SIDS, een zeer hoog gemiddeld inkomen. De rijkdom uit de parelhandel, de olie, het bankwezen en het toerisme is echter niet eerlijk verdeeld; het eiland is voor ongeveer 10% in handen van de regerende al-Khalifa familie en haar vrienden. In met name de sjiitische gebieden heerst armoede.

Bahrein is een autoritaire monarchie, maar tevens één van de meest vrije en snelst groeiende economieën in het Midden-Oosten, en staat in de top vijf van landen waar het goed toeven is voor expats. Er is dan ook een groot aantal multinationals gevestigd.

Wanneer de opstand definitief is neergeslagen, begint de overheid een shaming-campagne: activisten en demonstranten (en dan vooral de sjiieten) worden publiekelijk vernederd en beschuldigd van landverraad. Duizenden mensen verliezen hun baan.

Voetballers uit het nationale elftal die bij de protesten zijn worden live op de staatstelevisie gebeld en uitgemaakt voor verraders. Daarop volgt de arrestatie van 22 sporthelden. Het brein achter deze campagne is Sheikh Salman al-Khalifa, die zich nota bene kort geleden kandidaat heeft gesteld voor het voorzitterschap van de FIFA.

In juni 2011 installeert de koning onder grote internationale druk de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI). Deze bestaat uit een ‘impressive line-up of independent international experts’, zoals Amnesty International het lovend verwoordt. In november 2011 verschijnt een 500 bladzijden dik rapport over het neerslaan van de opstand. Het maakt melding van systematische marteling en ernstige en wijdverspreide mensenrechtenschendingen. Ook belangrijk: het rapport weerlegt de beschuldiging van de regering dat de opstanden door sjiitisch Iran zijn geïnstigeerd.

De regering van Bahrein belooft beterschap, maar ook in 2015 is er volgens Amnesty International en Human Rights Watch geen verbetering.

De brug

Bahrein heeft als SIDS (‘Small Island Developing State’) vooral een geopolitiek probleem: het eiland is een strategische speelbal van aartsrivalen Saoedi-Arabië en Iran, én van Groot-Brittannië en de VS. Dit verklaart waarom de Arabische lente, die elders in het Midden-Oosten op Westerse welwillendheid kan rekenen, in Bahrein geen steun krijgt – niet van de Amerikanen en de Britten, en natuurlijk al helemaal niet van Saudi-Arabië. Een sjiitische machtsovername – verre van denkbeeldig omdat de meeste Bahreini sjiiten zijn – zou Iran in de kaart spelen, luidt de redenering.

Een 25 kilometer lange “King Fahd Causeway” verbindt het kleine Bahrein met het machtige Saudi-Arabië. De dijk, in de jaren 80 gebouwd door het Nederlandse Ballast Nedam, is een soort navelstreng en maakt militair ingrijpen zoals in maart 2011 – in de volksmond een “occupation by invitation” – erg gemakkelijk.

Er ligt ook een grote Amerikaanse legerbasis in Bahrein waar zo’n 6.000 manschappen zijn gestationeerd. En afgelopen maand is Groot-Brittannië begonnen met de bouw van een eigen legerbasis. Een extra reden te voorkomen dat het eiland binnen de Iraanse invloedssfeer komt te liggen.

Het monument met de parel op Pearl Roundabout is op bevel van de koning neergehaald. Ook de munt waarop het monument stond afgebeeld is uit de roulatie gehaald. De regering wil ervoor zorgen dat iedereen de korte revolutie zo snel mogelijk vergeet. Maar de Bahreini zijn de revolutie nog niet vergeten; er vinden nog dagelijks betogingen plaats, er zitten nog steeds oppositieleden en activisten in de gevangenis en nog regelmatig wordt mensen de Bahreinse nationaliteit ontnomen. Duizenden zitten nog zonder werk en de uitsluiting van sjiieten is zichtbaarder dan ooit.

Een treurige gedachte is dat als de koning begin 2011 had besloten niet met geweld te reageren op de geweldloze roep om meer vrijheid en democratie, het monument op Pearl Roundabout misschien symbool had kunnen staan voor een geslaagde Arabische Lente. En dan was de condoleance van koning al-Khalifa aan minister-president Hollande ook oprechter geweest.

 

Overigens was Al-Jazeerah tijdens de opstand de enige mediazender die in Bahrein bleef. Bekijk hier een indrukwekkende documentaire gemaakt over de Bahreinse revolutie.

Recente berichten

Recente reacties

    Archieven

    Categorieën

    Meta

    Deze website gebruikt cookies om uw ervaring te verbeteren. Door op de 'accepteer' knop of andere links in de site te klikken, geeft u aan hiermee akkoord te gaan.